Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONTWERP IN NATUURWETENSCHAP; EEN ZINVOL CONCEPT?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONTWERP IN NATUURWETENSCHAP; EEN ZINVOL CONCEPT?

49 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Zijn wij ‘toevallig’ op aarde, of zijn wij mensen het resultaat van een weldoordacht plan? Hoewel ik het me nauwelijks kan voorstellen, zijn er toch mensen die menen het antwoord op deze vraag te weten. Onder hen vinden we de Engelse bioloog Richard Dawkins (1986), die in de openingszinnen van zijn boek The blind watchmaker schrijft:

Dit boek is geschreven in de overtuiging dat ons eigen bestaan eens het grootste van alle mysteries was, maar dat het niet langer een mysterie is, omdat het is opgelost. Darwin en Wallace losten het op.

Wanneer Richard Dawkins hier beweert dat het mysterie van ons bestaan opgelost is, dan verwijst hij daarmee naar wat in de volksmond de evolutietheorie van Darwin genoemd wordt. Sleutelwoorden in deze theorie zijn mutatie, variatie en selectie. Het is niet nodig de theorie hier gedetailleerd te beschrijven; het is voldoende om er de volgende informele beschrijving van te geven, die ik ontleen aan Met andere ogen van de Nederlandse natuurkundige Arie van den Beukel (1994):

In den beginne, na het ontstaan van de aarde, was de oersoep. Die bestond uit anorganische (levenloze) materie, waarin zich een rijke verzameling moleculen bevond die nodig zijn als bouwstenen om een levende cel te vervaardigen. Iemand heeft overtuigend aangetoond dat zulke moleculen gevormd worden als je in een gasatmosfeer zoals die op de jonge aarde geheerst moet hebben elektrische vonken laat overslaan, precies zoals het daar vroeger gebliksemd moet hebben. Die moleculen losten vervolgens op in de oceanen, en daar had je dan de oersoep. Daaruit zijn vervolgens, door toevallige ontmoetingen van die moleculen, de eerste levende organismen, ééncellige bacteriën, ontstaan die het vermogen hebben zich te vermenigvuldigen. Door toevallige veranderingen in het erfelijk materiaal (de genen) van die diertjes ontstonden er variaties in hun nakroost. Degenen die het beste aan hun omgeving waren aangepast hadden de grootste overlevingskans; de anderen stierven uit. Dat heet natuurlijke selectie. En zo ontwikkelden zich, in een geleidelijk proces, steeds ingewikkelder levensvormen, van bacterie tot mens.

Dit beeld lijkt op gespannen voet te staan met een aantal religieuze, in het bijzonder christelijke voorstellingen. Zo lijkt het bijvoorbeeld lastig om al deze toevallige gebeurtenissen te rijmen met de wil van God. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat de theorie van Darwin velen tot de conclusie heeft gebracht dat geloof in God achterhaald is. En het is ook niet verwonderlijk dat veel mensen de indruk hebben gekregen dat wetenschap en religie twee onverenigbare grootheden zijn, waarbij religie het af dreigt te leggen tegen de almaar oprukkende wetenschap. Wanneer je vandaag de dag als serieus wetenschapper twijfels uit bij de alleenheerschappij van het darwinistische scenario, dan kun je erop rekenen een flinke dosis hoon over je heen te krijgen. Nadat de biochemicus Michael Behe De zwarte doos van Darwin publiceerde (Behe 1996) waarin hij biochemische vraagtekens zette bij de verklarende kracht van de theorie van Darwin, was de wereld te klein. Behe verdedigde in zijn boek de stelling dat er ontwerp ten grondslag moet hebben gelegen aan het ontstaan van bijvoorbeeld de mens. Zijn argument was gebaseerd op zogenaamde onherleidbaar complexe systemen in de biologie. In grote lijnen zijn dit biologische systemen die niet alleen buitengewoon en onvoorstelbaar complex zijn, maar die ook alleen maar kunnen functioneren als alle onderdelen (meestal eiwitten) ervan werken. Als je er ook maar één onderdeeltje uithaalt, dan werkt het niet meer. Behe redeneerde dat een dergelijk systeem onmogelijk geleidelijk ontstaan kon zijn, aangezien tussenvormen geen selectievoordeel opleveren: of het werkt in zijn geheel, of helemaal niet, en dit is niet te rijmen, aldus Behe, met darwinistische geleidelijke veranderingen. Volgens Behe duiden dergelijke systemen op ontwerp; op die claim kom ik straks nog terug. Het is duidelijk dat dit lijnrecht tegen het darwinistische scenario in lijkt te gaan; binnen het darwinistische scenario is er geen ruimte voor ontwerp. Het idee van Behe werd opgepakt door de wiskundige en filosoof William Dembski, die in een aantal boeken een theoretische onderbouwing van dit idee probeerde te geven (Dembski 1998, 2002). De kritiek op zijn werk was overweldigend. Voor een overzicht hiervan kunt u kijken op de webpagina van Dembski zelf.1 De argumenten van Behe en Dembski waren strikt wetenschappelijk, maar dat werd in de wetenschappelijke wereld volledig ontkend. Nadat ik samen met natuurkundige Cees Dekker een artikel in Skepter publiceerde (Meester en Dekker 2002) waarin we onze verwondering over deze gang van zaken kenbaar maakten, kregen wij op onze beurt een hele lading kritiek over ons heen.2 Zo noemde columnist Piet Borst ons sektarisch3 en Ad Lagendijk beschuldigde ons van zendingsdrang, 4 emotionele beschuldigingen, die naar mijn mening meer over het ongemak van Borst en Lagendijk zeggen dan over Cees Dekker en mijzelf, en die uitstekend de sfeer typeren die er bij deze discussie heerst. Wat heb ik op dit moment bij te dragen aan de discussie? Ik wil hier allereerst nuchter naar de feiten kijken, zonder religieus commitment en zonder antireligieuze gevoelens. Ik zal proberen duidelijk te maken wat er nu eigenlijk vanuit de verschillende invalshoeken beweerd wordt, en tot op welke hoogte deze beweringen volgens mij zinvol of redelijk zijn. Mijn plan van aanpak is hierbij als volgt. Eerst wil ik wat duidelijkheid scheppen over het begrip evolutietheorie. Critici van de theorie van Darwin worden namelijk vaak automatisch creationistisch of anti-evolutionistisch genoemd. Om dit te weerleggen is het nodig om duidelijk te maken dat er niet zoiets als de evolutietheorie bestaat, maar dat evolutietheorie een verzamelnaam is voor allerlei visies die in meer of mindere mate door elkaar lopen. Eén van die visies is het darwinisme waar ik net al over schreef, en de vraag komt vervolgens aan de orde of het darwinisme wel de verklarende kracht bezit die hem vaak wordt toegedacht. Ik zal betogen dat het volstrekt onduidelijk is of het darwinistische scenario voldoende verklarend is. Voordat we daarna over ontwerp kunnen spreken is het eerst van belang om een paar woorden aan wetenschapsfilosofie te besteden. Gewapend met deze filosofie zal ik dan verklaringen in termen van toeval en ontwerp interpreteren en vergelijken. Wat betekent het om iets in deze termen te verklaren? De reden om ook toeval mee te nemen in mijn beschouwing heeft te maken met het feit dat er verschillende parallellen zijn tussen toeval en ontwerp, en dat deze twee vaak ook als tegenstellingen worden gezien. Ik kom uiteindelijk tot de conclusie dat we een aantal geluiden van ontwerpaanhangers niet moeten negeren. Wanneer we ons losmaken van ongewenste fundamentalistische ideeën die ontwerp slechts willen aangrijpen om evolutie te ontkennen, wanneer we dus het kind niet met het badwater weggooien, dan zullen we zien dat de ontwerpgedachte interessante filosofie en wetenschap op kan leveren. Het zal ook duidelijk worden dat de meeste mensen ontwerp afkeuren om levensbeschouwelijke redenen, om hun (on)geloof en ideologie dus, en niet op basis van wetenschappelijke argumenten.

Wat is evolutietheorie?
Het woord ‘evolutietheorie’ wordt op veel verschillende manieren gebruikt, en vaak is onenigheid het gevolg van het feit dat deze verschillende betekenissen voortdurend door elkaar worden gehaald. Evolutietheorie wordt in verband gebracht met ten minste zes ideeën:

1. Simpelweg elk aanpassings- of veranderingsproces in de natuur.
2. De geleidelijke ontwikkeling van levensvormen van ‘simpel’ naar ‘complex’, die we kunnen aflezen uit o.a. het fossielenmateriaal.
3. Afstamming van een gemeenschappelijke voorouder.
4. Mutaties, variatie en selectie vormen het mechanisme voor soortvorming en biodiversiteit; het darwinistische scenario. Mutaties zijn ‘toevallig’ en ongericht.
5. Het spontaan ontstaan van leven uit dode materie.
6. De levensbeschouwing die zegt dat het leven een schitterend ongeluk is.

Het lijkt me zinvol om op dit moment een toelichting te geven op deze zes verschillende betekenissen, al is het alleen maar om af te zijn van het etiket anti-evolutionist of anti-darwinist.

1. Het is vele malen aangetoond dat er ontwikkeling van organismen plaatsvindt door aanpassing aan de omgeving. De hele idee van ontwikkeling door aanpassing is dermate centraal in de biologie dat het er niet meer uit weg te denken is. Aanpassing aan omgeving bestaat, is een feit, en voor mij is deze vorm van evolutie dus volkomen onomstreden. Dit aanpassings- en veranderingsgedrag is tot op zekere hoogte empirisch toetsbaar is; het gaat hier gewoon om waargenomen feiten. Kanttekening hierbij is dat de waargenomen aanpassingen altijd op kleine schaal zijn.
2. Het fossielenmateriaal levert wat mij betreft genoeg aanleiding om de hypothese van een evolutie van ‘simpele’ naar ‘complexe’ levensvormen heel aannemelijk te achten. Vooral vanuit orthodox christelijke hoek wordt aan 2 echter wel degelijk getwijfeld, omdat 2 in strijd zou zijn met de bijbelse vertelling in Genesis. Ikzelf lees de bijbel niet als historisch document, dus voor mij speelt die overweging geen rol.
3. Deze gedachte speelt niet zo’n grote rol in het debat. Ik stel me op het standpunt dat dit een redelijke en aannemelijke hypothese is. Veel meer heb ik er niet over te zeggen.
4. Dit is de betekenis die meestal gegeven wordt aan het begrip evolutietheorie, en de interpretatie die min of meer het darwinistische scenario weergeeft. Anders dan bij 1-3 gaat het hier niet om de beschrijving van het fysieke evolutieproces, maar om het verklarend mechanisme van dat proces. Met andere woorden, het is geen beschrijving van waargenomen feiten, maar een wetenschappelijke theorie. Het is niet aangetoond dat deze theorie voldoende verklarende kracht heeft om bijvoorbeeld de onherleidbaar complexe structuren van Michael Behe mee te kunnen verklaren. Natuurlijk kun je geloven dat de theorie voldoende is, maar er zijn geen data die deze visie ondersteunen, wat iedereen daar verder ook over beweert. Ik kom hierop in de volgende paragraaf terug.
5. Begrijpen wij hoe leven spontaan heeft kunnen ontstaan uit dode materie? Niemand heeft het antwoord op die vraag beter verwoord dan Stuart Kauffman (1995):

Iedereen die je vertelt dat hij of zij weet hoe het leven ongeveer 3,45 miljard jaar geleden ontstaan is op aarde is een idioot of een schurk.

Kauffman zelf suggereert een theorie waarin leven als het ware onontkoombaar wordt zodra de veelzijdigheid aan chemische verbindingen maar groot genoeg is, ongeacht de precieze aard van die veelzijdigheid. Maar hij is de eerste om dit ook een zogenaamd ‘just so’ verhaal te noemen, dat wil zeggen, een verhaal dat aannemelijk klinkt maar waarvan we met de beste wil van de wereld niet kunnen achterhalen of het daadwerkelijk zo gegaan is. De positie van Kauffman staat in schril contrast met de bewering van Dawkins waarmee ik dit artikel begon. Ik denk dat Kauffman gelijk heeft. We weten niet hoe leven ontstaan is, en waarschijnlijk zullen we het nooit echt weten.

6. Deze betekenis van het begrip evolutietheorie is weer anders van aard dan de andere. Het gaat hier niet om feiten of een wetenschappelijke theorie, maar om een levensbeschouwing. Als zodanig kun je dit geloven of niet, maar er bestaan geen argumenten voor. Ikzelf stem niet in met deze visie. Ik zal straks overigens duidelijk maken dat levensbeschouwing altijd een rol speelt bij de interpretatie van wetenschappelijke resultaten. Zoals ik al zei worden deze verschillende ideeën voortdurend door elkaar gehaald, en worden wetenschappelijke en theologische standpunten tot een schier onontwarbare knoop vermengd. Als Ernst Mayer het volgende beweert:

Evolutie is niet langer een wetenschappelijke hypothese, het is een feit,5

dan kan dit naar mijn mening alleen maar op betekenis 1 of 2 slaan, en dan heb ik geen bezwaar tegen de uitspraak. Ik vraag me echter af of hij de uitspraak ook zo bedoeld heeft. En als bioloog en slakkendeskundige Edi Gittenberger in dagblad Trouw zegt dat

De evolutietheorie staat als een huis,6

dan kan dat natuurlijk ook alleen maar over 1 en 2 gaan, maar in het artikel lijkt hij vooral over 4 te praten. Elders in hetzelfde artikel zegt Gittenberger dat hij als bioloog niet meegaat met een godheid die ontwerp in de natuur stopt, en dat is dan opeens een uitspraak over 6. Ik heb nu hopelijk enige duidelijkheid geschapen omtrent het begrip evolutietheorie. Vervolgens moet ik gaan onderzoeken of het darwinistische scenario als wetenschappelijke theorie het uiteindelijke antwoord wel is.

Wat weten we over evolutie?
Populaire boeken als die van Dawkins hebben velen er van overtuigd dat we wel weten hoe het allemaal gegaan is met de evolutie, maar Stuart Kauffman (2000) maakt korte metten met deze gedachte:

Het vreemde van de evolutietheorie is dat iedereen denkt dat hij het begrijpt. Maar we begrijpen het niet.

De ervaring van filosoof David Griffin (2000) wil ik u ook niet onthouden:

Er zijn, zo wordt mij verzekerd, evolutionisten die hebben beschreven hoe de transities in kwestie hebben kunnen plaatsvinden. Wanneer ik dan vraag in welke boeken ik die discussies kan vinden, krijg ik echter hetzij geen antwoord, hetzij een aantal titels die bij nadere inspectie niet de beloofde verhandeling bevatten. Dat zulke verhandelingen bestaan lijkt iets te zijn dat iedereen weet, maar ik moet de eerste persoon nog tegenkomen die mij vertelt waar ze zijn.

Ten slotte de volgende opmerking van moleculair bioloog James Shapiro (1996):

Er is geen gedetailleerde darwinistische verhandeling over de evolutie van enig fundamenteel biochemisch systeem, er zijn alleen een groot aantal verlangende speculaties. Het is opmerkelijk dat darwinisme geaccepteerd wordt als bevredigende verklaring van zo een groot onderwerp – evolutie – met zo weinig toetsing over hoe goed de basisprincipes werken in specifieke voorbeelden van biologische aanpassing […].

Dit alles wil niet zeggen dat het biologisch, biochemisch en paleontologisch onderzoek naar de evolutie niets heeft opgeleverd. Integendeel! Maar het is net als bij de natuurkunde: hoe meer we weten, hoe groter de vragen worden. Het is niet nodig om hier in te gaan op alle buitengewoon fascinerende wetenschappelijke ideeën rond evolutie, zie hiervoor bijvoorbeeld het recente Life’s solution van Simon Morris (2003). Er zijn vele pogingen gedaan om de claims van Michael Behe over zijn onherleidbaar complexe systemen af te voeren. Nogmaals, Behe introduceerde het begrip onherleidbaar complex systeem ruwweg als een systeem waarvan alle onderdelen moeten werken. Als er maar eentje uitvalt werkt het niet meer. Volgens Behe kunnen deze systemen niet volgens een geleidelijk darwinistisch mechanisme ontstaan zijn, omdat het systeem alleen maar werkt als alles het doet, en een kleine wijziging nooit evolutionair voordeel kan bewerkstelligen. Het voorbeeld dat hierbij de meeste aandacht heeft gekregen is de bacteriële zweepstaart. Dit is een soort buitenboordmotor met een zweepachtige staart, wiens draaiingen een bacterie in staat stellen om door zijn omgeving te navigeren. Bij het functioneren van deze duizelingwekkend complexe machine zijn ongeveer vijftig eiwitten betrokken, en afwezigheid van een enkel eiwit zou betekenen dat de machine niet meer kan functioneren. Om u een idee te geven: de machine heeft een toerental van bijna 100.000 rotaties per minuut, en kan van richting veranderen binnen een kwart omwenteling. Evolutiebiologen hebben werkelijk geen flauw idee hoe de zweepstaart ontstaan kan zijn volgens een darwinistisch scenario, hoewel bijvoorbeeld Ken Miller, Alan Orr en Michael Ruse dat niet willen toegeven.7 Maar ik deel de ervaring van David Griffin: als biologen beweren dat ze iets begrijpen over de evolutionaire geschiedenis van de bacteriële zweepstaart, dan is daar in de literatuur helemaal niets van terug te vinden. In bijvoorbeeld het laatste hoofdstuk van Darwin and design van Michael Ruse (2003) wordt beweerd dat Behe en Dembski aantoonbaar fout zitten. Maar het beste wat Ruse aan argumenten heeft is een beetje wishful thinking over hoe hij zich voorstelt dat de zweepstaart ontstaan zou kunnen zijn. Het is vrij makkelijk om hier een ‘just so’ verhaaltje bij te bedenken; ook Miller en Orr doen dat veelvuldig. Maar een verhaaltje over hoe het zou kunnen zijn is nog geen wetenschap. Zelfs als er een pad van geleidelijke overgang gevonden kan worden, dan nog heb je te maken met de vraag of een dergelijk pad niet veel te onwaarschijnlijk is. Ik daag iedere evolutiebioloog uit om met een acceptabel voorstel te komen over hoe de zweepstaart ontstaan is volgens een darwinistisch scenario. Miller schreef een essay met de veelbelovende titel De ineenstorting van onherleidbare complexiteit.8 Ik heb zijn essay grondig bestudeerd, maar deze titel wordt op geen enkele manier waargemaakt. Het is voornamelijk ideologie en speculatie. Ik heb mezelf vaak afgevraagd waarom darwinisten niet gewoon kunnen toegeven dat ze het niet weten. Waarom proberen ze met man en macht de idee te verdedigen dat het darwinistische perspectief alles oplost, terwijl iedereen die de moeite neemt om er echt naar te kijken wel tot een andere conclusie moet komen? Ik denk dat dit te maken heeft met geloof en levensbeschouwing. Veel biologen willen graag een niet-doelgerichte verklaring van de biodiversiteit, en het mechanisme van Darwin is de enige troef die men daarbij heeft. Daar ben je dan natuurlijk heel zuinig op. Maar iets graag willen komt voort uit levensbeschouwing en niet uit wetenschappelijke overwegingen.

Er zijn pogingen gedaan om objectieve en bruikbare criteria op te stellen die zouden kunnen aangeven onder welke omstandigheden een darwinistisch scenario niet meer geloofwaardig zou zijn. Volgens bijvoorbeeld de al eerder genoemde Dembski (1998, 2002) hebben we hierbij te maken met drie dingen, namelijk contingentie, complexiteit en specificatie; samen heten deze drie specified complexity. Contingentie betekent dat het ook anders had kunnen zijn, en dat het verschijnsel niet noodzakelijk was. Met andere woorden, er zijn ook andere mogelijkheden die gerealiseerd hadden kunnen worden. Het resultaat is dan ook geen gevolg van een automatisch proces waarin er geen alternatief was voor de uitkomst. Wat complexiteit betreft, dit is nodig om ervoor te zorgen dat het waargenomen fenomeen niet zo eenvoudig is dat we het bevredigend kunnen verklaren door een beroep op toeval. Complexiteit is hier dus gedefinieerd in termen van waarschijnlijkheden: iets is complex als de kans erop heel klein is. Als de kans groot is dat een bepaalde gebeurtenis optreedt, in welke zin dan ook, dan is deze gebeurtenis niet complex. Dembski hanteert hierbij een gemotiveerd en verdedigbaar criterium voor gebeurtenissen die niet meer, in alle redelijkheid, met toeval verklaard kunnen worden. Specificatie ten slotte, refereert aan de idee dat er een zekere mate van onafhankelijke beschrijfbare structuur moet bestaan. Deze beschrijfbaarheid moet niet bestaan uit het simpelweg oplepelen van alle kenmerken. Nee, om als een specificatie te kunnen dienen, moet een beschrijving als het ware los staan van de gerealiseerde uitkomst. Een voorbeeld kan dit misschien verhelderen. Wanneer ik duizend keer met een munt gooi, dan is de uitkomst contingent (het had ook anders kunnen zijn), en complex (de kans op deze specifieke uitkomst is astronomisch klein). Maar niemand ligt wakker van deze uitkomst. Maar als we nu om en om kop en munt gooien, duizend worpen lang, dan zal iedereen het met me eens zijn dat deze uitkomst wel heel bijzonder is. Maar waarom eigenlijk? Het verschil met het eerste rijtje is dat we nu een patroon herkennen; een patroon dat we onafhankelijk van de uitkomst kunnen beschrijven. Een dergelijk patroon heet een specificatie. Volgens Dembski komt darwinisme in de problemen bij het tegelijkertijd optreden van contingentie, complexiteit en specificatie. Natuurlijk rijst nu de vraag of er wel biologische systemen, processen of fenomenen zijn die al deze drie kenmerken contingentie, complexiteit en specificatie bezitten. Het antwoord hierop is bevestigend: de onherleidbaar complexe systemen die Behe beschrijft, zoals de zweepstaart, voldoen aan alle drie de criteria zoals vrij eenvoudig na te gaan is. Tot zover de kritiek op de alleenheerschappij van het darwinisme. Deze kritiek heeft velen er toe gebracht om alternatieven voor, of aanvullingen op, het darwinistische scenario te overwegen. Voordat ik mij daartoe wend is het nodig om eerst een korte filosofische beschouwing te presenteren over de betekenis van wetenschappelijk verklaren.

Verklaring en theorie in natuurwetenschap
In mijn boek Het pseudoniem van God (Meester 2003) ga ik uitgebreid in op verklaring en theorie in de natuurwetenschap. Ik zal proberen hier in het kort samen te vatten wat ik daarover te zeggen heb. Enigszins kort door de bocht gezegd werkt natuurwetenschap als volgt: onderzoek levert feitenkennis op, en die feiten proberen we vervolgens te verklaren. Om iets te kunnen verklaren hebben we een theorie nodig, en het is belangrijk je te realiseren dat een verklaring altijd moet worden gezien in het licht van een theorie. Ik zal hier geen poging doen om precies te definiëren wat een theorie is, maar hoop dat ik met een voorbeeld een idee kan geven. Een beroemd voorbeeld betreft de ontdekking van Kepler dat de planeten niet in een cirkel maar in een ellips om de zon draaien. Kepler ontdekte dit door waarnemingen te doen. Na hem bedacht Isaac Newton de theorie van de zwaartekracht, waardoor we de waarneming van Kepler ook konden verklaren. Deze theorie zei onder meer dat twee lichamen altijd aantrekkingskracht op elkaar uitoefenen, ook al zit er slechts vacuüm tussen. Nu is het aardig om te weten dat de theorie van Newton, die voor ons heel vanzelfsprekend geworden is, in zijn eigen tijd eigenlijk niet werd geaccepteerd; het paradigma van die tijd liet dat eigenlijk niet toe. Newton (1961) zelf schreef over zijn eigen theorie het volgende:

Het is onvoorstelbaar dat materie kracht uitoefent en invloed heeft op andere materie zonder contact. Dit idee is zo absurd dat ik geloof dat niemand die enig filosofisch denkvermogen bezit dit kan accepteren.

Newton accepteerde zijn eigen theorie niet! Maar toch presenteerde hij deze, omdat hij zag dat de theorie werkte. Met een heel eenvoudig principe kon hij allerlei verschillende verschijnselen verklaren, waaronder de waarnemingen van Kepler, maar ook bijvoorbeeld de getijden in de zee, en waarom een appel naar beneden valt en hoelang het duurt voor deze de grond raakt. Hoe materie kracht uitoefent zegt de theorie echter niet. Kepler geloofde in God, natuurlijk. Hij dacht dat hij met zijn empirische ontdekkingen als het ware ontdekt had hoe God orde in de schepping had gelegd. Newton was ook gelovig. Hij zag God echter meer als een aristoteliaanse onbewogen beweger die de dingen in gang had gezet en die zich er daarna niet veel meer mee bemoeide. Deze visie was geheel compatibel met zijn eigen mechanica, die immers deterministisch voorschreef hoe dingen zich gedroegen. Het voorbeeld van Isaac Newton geeft al aan dat acceptatie van een theorie contextafhankelijk is.9 Het ongeloof van Newton en zijn tijdgenoten had niets te maken met wetenschap. Ze geloofden eenvoudigweg niet dat aantrekkingskracht op afstand een zinvol concept kon zijn; het paradigma van die tijd liet dat niet toe. Een theorie is dus niet synoniem met waarheid. Het is niet altijd even duidelijk wat een theorie zinvol maakt, en waarom sommige theorieën acceptabel zijn en andere niet. Een theorie is meestal voor verschillende verschijnselen te gebruiken, anders heeft ze doorgaans geen zin. Een typische theorie maakt vaak gebruik van een aantal ingrediënten, waarvan ik er drie kort bespreek, namelijk visualisatie, analogieën en causaliteit. Veel wetenschappers gaan er van uit dat je nauwelijks wetenschap kunt bedrijven zonder visualisatie.10 Visualisatie duidt op het verbeelden van het onderwerp van studie. Met een visualisatie kun je soms duidelijk maken wat je bedoelt, waar dat zonder beeld bijna onmogelijk zou zijn. Een bekend voorbeeld van visualisatie is het atoommodel van Rutherford. Misschien herinnert u zich nog wel iets van de scheikundelessen op de middelbare school. We kregen daar uitgelegd dat een atoom een klontje elementaire deeltjes is waaromheen elektronen rondjes draaien, zoals planeten om de zon. In de eerste baan twee elektronen, en meer in de daaromheen liggende banen. Met behulp van dit beeld konden we een aantal dingen begrijpen, zoals bijvoorbeeld het beroemde verspreidingsexperiment van Geiger en Marsden.11 Maar toen ik op school zat, wist ik niet beter dan dat een atoom er echt zo uitzag. Niemand die mij vertelde dat dit alleen maar een beeld was, een visualisatie waar we dingen mee konden begrijpen, en soms, met behulp van wiskunde, ook dingen echt mee konden uitrekenen. Het heeft een tijdje geduurd voordat ik langzaam maar zeker begon te begrijpen dat Rutherford niet een atoom onder de microscoop had gezien, maar dat hij er alleen maar een voorstelling van had gemaakt. Om een bepaald verschijnsel begrijpelijk te maken is het soms nuttig om de analogie te benadrukken met een ander verschijnsel, waarvan wij vinden dat we dat al op de een of andere manier begrijpen of accepteren. Een voorbeeld hiervan is de interpretatie van het verschijnsel licht. Soms is het handig om licht voor te stellen als deeltjes die zich in razend tempo (ongeveer 300.000 kilometer per seconde) verplaatsen. Met behulp hiervan kunnen we een aantal eigenschappen van licht wel begrijpelijk maken. Maar soms is een andere beschrijving, een andere visualisatie, nodig. Soms is het verstandig om licht voor te stellen als golfverschijnsel. De reden dat dit verstandig is heeft te maken met het feit dat twee lichtbundels elkaar kunnen opheffen, net zoals twee tegengestelde golven in het water elkaar kunnen opheffen. Met andere woorden, het empirisch waargenomen feit dat twee lichtbundels elkaar kunnen opheffen (met als resultaat duisternis) komt overeen met iets wat we zelf kunnen waarnemen, namelijk het feit dat twee golven in water elkaar kunnen opheffen. Naar aanleiding van deze analogie is het begrijpelijk om licht dan ook maar als golfverschijnsel op te vatten, zonder dat dit betekent dat licht ook een golfverschijnsel is. Ten slotte een paar woorden over causaliteit. Het is erg verleidelijk (en menselijk) om voor elke gebeurtenis een oorzaak te zoeken. Hiermee bedoel ik dat we een bepaald taalgebruik ontwikkelen waarmee we het optreden van een bepaald verschijnsel verklaren door een ander verschijnsel of een ander fenomeen als de oorzaak te zien. Een goed voorbeeld is opnieuw de gravitatietheorie van Newton. Als een appel naar beneden valt, dan zeggen we dat dit komt doordat de appel en de aarde elkaar aantrekken. De onderliggende aantrekkingskracht zorgt er voor dat de losgelaten appel richting aarde gaat vallen. Hierbij is dus de zwaartekracht de oorzaak van het vallen van de appel. Een verklaring in termen van een bepaalde theorie is meestal niet meer dan een beschrijving van de gang van zaken binnen die theorie. Een dergelijke verklaring is, zoals gezegd, niet synoniem met waarheid. De acceptatie van een theorie is sterk afhankelijk van de levensbeschouwing van de wetenschapper en het paradigma van de tijd. We zagen dit net al bij Newton en Kepler, en we zullen dat in de komende paragrafen nog een aantal keren illustreren. De evolutietheorie van Darwin is als gevolg hiervan ook een theorie waarop het predikaat ‘waar’ niet van toepassing kan zijn. Maarten ’t Hart (2003), bioloog, schrijver en fel criticus van religieus geloof, verwoordt de status van de evolutietheorie van Darwin zeer adequaat als volgt:

Net als alle andere wetenschappelijke theorieën is de evolutietheorie momenteel eenvoudig het beste organiserende kader ofwel het minst slechte vangnet voor het totaal aan gegevens dat wij bezitten over het ontstaan der soorten. Zodra er een beter vangnet opduikt, wordt de theorie daardoor vervangen.

Ik zou wensen dat iedereen deze realiteitszin had.

Toeval en ontwerp
In deze paragraaf zal ik eerst mijn visie op toeval als verklarend ingrediënt geven, en daarna mijn interpretatie van ontwerp. Deze interpretatie zal voor ontwerpaanhangers wellicht flets overkomen, maar is naar mijn mening de enige manier om ontwerp wetenschappelijk te beschouwen. Er zijn vele invalshoeken voor een bespreking van toeval. In mijn eerder genoemde boek Het pseudoniem van God ga ik uitgebreid in op de verschillende betekenissen van het begrip toeval. Voor dit essay is het echter voldoende om te onderzoeken hoe toeval gebruikt wordt als verklarend fenomeen in de natuurwetenschappen, voortbouwend op de vorige paragraaf. Ik kan dit het beste illustreren door een aantal wetenschappers aan het woord te laten. De bioloog Dick Hillenius zegt het bijvoorbeeld als volgt:

Als we het hebben over de zintuiglijke wereld, […] dan geldt dat alles een oorzaak heeft, dat toeval niet bestaat. Het woord toeval bestaat alleen omdat onze hersenen te klein zijn om alle samenhangen te begrijpen.12

In deze visie is toeval eigenlijk niets anders dan onwetendheid. Ik kan dit misschien nog wat verduidelijken met een voorbeeld. Stel we gooien een munt, en kop komt boven. Dit ervaren we als toevallig, want de uitkomst had net zo goed munt kunnen zijn. Maar, zo zegt Hillenius, als je nu precies zou weten met welke snelheid je gooit, welke hoek je hand maakt ten opzichte van het tafelblad, als je precies de massa van de munt kent, et cetera, als je dat allemaal precies zou weten, dan zou er geen onzekerheid meer bestaan over de uitkomst van de worp. Met andere woorden, de enige reden voor onze onzekerheid is dat we al deze onbekenden onmogelijk kunnen weten of meten. Toeval bestaat volgens deze visie dus niet als realiteit, maar eigenlijk alleen als vergaarbak voor alle factoren waar we, om wat voor reden dan ook, geen zekerheid over hebben. De visie van de Franse bioloog en Nobelprijswinnaar Jacques Monod (1971) op toeval is ook het vermelden waard. In het volgende citaat heeft hij het over mutaties, spontane veranderingen in de chemische samenstelling van genen, de dragers van erfelijke eigenschappen:

We zeggen dat deze veranderingen toevallig zijn, toevallig plaatsvinden. En daar zij immers de enige bron van wijzigingen van de genetische tekst vormen die op zijn beurt de enige bewaarder is van de erfelijkheidsstructuren van een levend wezen, volgt daar noodzakelijkerwijze uit dat alleen het toeval de bron is van iedere nieuwe vorm, iedere schepping, in de natuur. Het zuiver toeval, het toeval alleen, een absolute maar blinde vrijheid zelfs in de oorsprong van het wonderbaarlijke bouwwerk van de evolutie: dit centrale begrip van de moderne biologie is heden ten dage niet maar één van de vele mogelijke of op zijn minst denkbare hypothesen. Het is de enige denkbare, omdat het de enige is die verenigbaar is met de feiten van observatie en onderzoek. En er bestaat niets dat ons kan doen veronderstellen (of hopen) dat onze opvattingen op dit punt zullen moeten of zelfs kunnen worden herzien.

Het toeval van Monod is mijns inziens niet minder metafysisch dan God, en zou dan ook eigenlijk met een hoofdletter geschreven moeten worden: Toeval met een grote T. In deze visie is toeval synoniem met afwezigheid van intentie. Monod’s levensbeschouwing schemert door in zijn interpretatie van het toeval. Dit is helemaal niet erg; naar mijn mening is het zelfs onontkoombaar, maar het zou helpen als Monod dit zou erkennen. Wat opvalt bij zowel Hillenius als Monod, is dat toeval niet concreet wordt gemaakt. Bij Hillenius is toeval niets anders dan een aanduiding om aan te geven dat we de oorzaak niet kennen, en bij Monod stopt de zoektocht naar een verdere verklaring zodra toeval geïntroduceerd is; toeval is de verklaring. Toch is dat wat vreemd, want wat toeval nu precies is legt Monod niet uit. De situatie is vergelijkbaar met de zwaartekracht van Newton: toeval is een uitstekend ingrediënt van een theorie, maar de wetenschap zegt zelf niets over de aard van toeval. Dit betekent dat toeval naar mijn mening in de theorie thuishoort. Een verklaring in termen van toeval is meestal gebaseerd op een analogie met bijvoorbeeld muntworpen. Deze analogie heeft dan voornamelijk betrekking op de idee dat wanneer we herhaaldelijk met een munt werpen, we uit ervaring weten dat op een gegeven moment wel een keer kop zal bovenkomen. Op dezelfde manier, analoog dus, kun je nadenken over toeval wanneer het gaat over bijvoorbeeld evolutie. Een van de pijlers onder de theorie van Darwin is dat een bepaalde mutatie weliswaar kleine kans zal hebben, maar dat er zo onnoemlijk veel tijd beschikbaar is, dat het niet gek is om te veronderstellen dat het toch een keer gebeurt. Ik heb helemaal geen bezwaar tegen een dergelijke analogie als ingrediënt van een wetenschappelijke theorie, zolang het maar duidelijk is dat het een analogie is. Inderdaad, we voelen dat we deze theorie accepteren, precies vanwege het feit dat we in ons dagelijks leven geconfronteerd worden met herhalingen die uitstekend kunnen worden beschreven door toeval of kansen te berde te brengen. En dus is het logisch om dit ervaringsfeit als het ware over te hevelen naar complexere zaken zoals bijvoorbeeld genetische mutaties. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik geen enkel bezwaar heb tegen deze gang van zaken, maar tegelijkertijd wil ik de aandacht blijven vestigen op het feit dat toeval nu niet langer geassocieerd kan worden met zinloosheid of doelloosheid. Toeval is nu gewoon een element van onze theorie geworden, maar is zelf niet concreet, als het ware. Hiermee stuiten we op een concrete grens van de wetenschap. De wetenschap maakt gebruik van het begrip toeval, maar tegelijkertijd kan de wetenschap zelf niet zeggen wat toeval nu precies is. Als Monod besluit om genoegen te nemen met een verklaring in termen van toeval, dan heeft hij daarmee niet laten zien dat alles arbitrair en doelloos is (dingen die doorgaans met toeval geassocieerd worden), maar dat hij zich tevredenstelt met een verklaring in die termen. Ten slotte: er is nog een interessant feit ter ondersteuning van de stelling dat toeval in de theorie thuishoort, en niet in de realiteit. Vaak wordt iets toevallig genoemd als de kans erop klein is, in welke zin dan ook. Maar het begrip kans kan niet concreet gemaakt worden, d.w.z. het verwijst niet naar iets reëels, zoals ik in het eerste hoofdstuk van Het pseudoniem van God laat zien. Dit alles heeft een interessant gevolg. Vaak wordt namelijk gezegd dat darwinisme en geloof in God niet verenigbaar zijn. Mijn analyse van de situatie maakt echter duidelijk dat er helemaal geen spanningsveld bestaat. Een beroep op toeval is geen vrijbrief voor willekeur of doelloosheid. Een beroep op toeval is een keuze van de wetenschapper; een beroep dat hij doet, omdat het verschijnsel waar hij of zij mee te maken heeft, zich voor hem zinvol laat beschrijven en verklaren door toeval. Of je met dat toeval God buiten wilt sluiten of juist wilt binnenhalen is een keuze die buiten het wetenschappelijke kader valt. Die keuze wordt ingegeven door je eigen geloof of levensbeschouwing, en die gaat vooraf aan de wetenschap. Op die manier wordt duidelijk dat wetenschap en religieus geloof elkaar niet in de weg kunnen zitten. Wanneer iemand beweert dat wetenschappelijke resultaten gevolgen hebben voor religieus geloof, dan miskent hij of zij de essentie van wetenschap. Resultaten worden altijd geïnterpreteerd vanuit een bepaalde levensbeschouwing. Na deze korte analyse van het begrip toeval kunnen we nu eindelijk het begrip ontwerp beschouwen. Om te beginnen praat ik liever over ontwerp dan over intelligent design. Het woord ‘intelligent’ appelleert naar mijn mening teveel aan een persoon, en is daardoor een bron van onrust die misschien te vermijden is. Ook het woord ontwerp is mijns inziens niet ideaal, daarover zo meer. We hebben gezien wat het betekent om iets in termen van toeval te verklaren. Wat zou het nu kunnen betekenen om iets in termen van ontwerp te verklaren? Wanneer we iets wetenschappelijk verklaren, dan betekent dat niet dat we precies vertellen hoe het zit, zoals ik al eerder schreef. Zo is bijvoorbeeld toeval zelf niet iets dat wetenschappelijk verantwoord kan worden; het begrip toeval is zo bezien een grens van de wetenschap. In feite kunnen we volgens mij dus niet spreken over toevallige gebeurtenissen, maar moeten we spreken over verschijnselen die we met behulp van toeval adequaat kunnen beschrijven. Evenzo wil ik niet spreken over verschijnselen die ontworpen zouden kunnen zijn, maar over verschijnselen die (wellicht) alleen maar met een beroep op ontwerp zinvol verklaard kunnen worden. Met dit laatste doel ik vooralsnog op verschijnselen die niet op een zinvolle manier verklaard kunnen worden met bijvoorbeeld toeval of noodzaak, zoals de complexe en gespecificeerde systemen van Dembski. Dit uitgangspunt impliceert dat we helemaal niet moeten nadenken over een mogelijke ontwerper, en al zeker niet over de manier waarop een eventuele ontwerper intervenieert in de schepping. Nee, uitgangspunt moet zijn dat we nadenken over de manier waarop we verschijnselen kunnen herkennen die we wellicht niet anders dan met een beroep op ontwerp kunnen verklaren. Dat betekent dat ontwerp geen ontologisch fenomeen is, maar een epistemisch. Hier moet ik wellicht even bij stilstaan. Natuurlijk is het voorstelbaar dat een kosmische intelligentie die voor ons onkenbaar is, een doel heeft met de schepping, en dat Hij deze bewust in een bepaalde richting stuurt. Maar doel, richting en zin zijn simpelweg niet natuurwetenschappelijk te bestuderen. Daarom kunnen we het in de wetenschap niet hebben over een bewuste keuze van een kosmische intelligentie, maar kunnen we daarentegen wel spreken over de gevolgen van eventuele keuzes, aangezien deze gevolgen wellicht wél zichtbaar zijn voor ons. Als er en intelligentie is die onze schepping heeft ontworpen, dan kunnen wij als wetenschappers niet veel meer doen dan zien of we daar aanwijzingen voor kunnen vinden. Een eventuele schepper transcendeert ons mensen en valt dus automatisch buiten het terrein van de wetenschap. Als wetenschappers dus theologische conclusies willen trekken uit wetenschappelijke bevindingen, dan doen ze dat altijd vanuit hun eigen levensbeschouwing, denk aan Monod en zijn Toeval. Het is daarom niet toegestaan, wat mij betreft, om ontwerp zonder meer naar een ontwerper te laten leiden. In plaats van het woord ‘ontwerp’ zou ik dan ook liever een neutralere term hanteren, zoals bijvoorbeeld het woord ‘informatieoverdracht’. Dit laatste woord houdt verband met de specified complexity van Dembski waar ik eerder over schreef. De informatie in zulke verschijnselen is te vinden in het losstaande patroon (de specificatie) waardoor het beschreven wordt. Als je duizend munten gooit, dan geeft de uitkomst niet veel informatie; als je daarentegen een patroon herkent, dan bevat die uitkomst informatie. Dembski verdedigt de idee dat alle informatie die we uit een systeem halen, er ook ‘ingestopt’ moet zijn, het kan niet vanzelf. Een complex gespecificeerd systeem komt dan volgens Dembski tot stand door overdracht van informatie, vandaar het woord. Ik doe niet zo veel anders dan wat ik bij de interpretatie van toeval deed. Niemand zal vreemd opkijken wanneer een wetenschappelijke theorie een beroep doet op toeval, aangezien toeval appelleert aan onze intuïtie, en wij een verklaring in die termen acceptabel achten. Maar ook toeval is onze manier van kijken naar de werkelijkheid. Wanneer we een verschijnsel met toeval wensen te beschrijven of verklaren, dan vragen wij ons echt niet af of er bijvoorbeeld iemand op de achtergrond met dobbelstenen gooit; Einsteins beroemde ‘God dobbelt niet’ was uiteraard beeldspraak. Nee, we herkennen de verschijnselen op een bepaalde manier, waarna we geneigd zijn genoegen te nemen met een verklaring in termen van toeval. In andere gevallen hebben we redenen om aan te nemen dat het desbetreffende verschijnsel niet met toeval zinvol verklaard kan worden, en dan is het mogelijk dat we een verklaring in termen van ontwerp kunnen overwegen. Maar wat is dat nou eigenlijk, een verklaring in termen van ontwerp? Is ontwerp in deze visie dan niet slechts een negatief concept, in de zin dat ontwerp alleen om de hoek komt kijken als andere verklaringen, zoals bijvoorbeeld toeval, niet werken? Op de manier waarop ik tot nu toe over ontwerp schreef lijkt dit inderdaad zo te zijn. Natuurlijk kun je als ontwerpaanhanger positief op zoek gaan naar contingentie, complexiteit en specificatie, maar dat lijkt toch wat mager. Is ontwerp in deze zin niet slechts een naam voor iets wat we nu nog niet snappen, maar waarvoor in de loop van de tijd naar alle waarschijnlijkheid wel een gewone verklaring zal komen? Dat vraag ik me af. Uiteraard kan de toekomst mij ongelijk geven, maar ik heb sterk de indruk dat het gelijktijdig optreden van complexiteit, contingentie en specificatie een principieel probleem oplevert voor een darwinistisch scenario. Gedachtes in deze richting zouden dan eventueel aanleiding kunnen zijn tot een paradigmaverandering, waarbij biologische evolutie niet langer uitsluitend door een darwiniaanse bril bekeken kan worden, maar waar ook andere invalshoeken denkbaar zijn. Een van de basisuitgangspunten van William Dembski is dat alle complexiteit of informatie die we in een systeem zien, daar eigenlijk altijd al ingezeten moet hebben. Is het mogelijk om die gedachte op de een of andere manier vorm te geven binnen een wetenschappelijk kader? Dat is naar mijn oordeel de belangrijkste vraag als het gaat om ontwerp. Het gaat uiteindelijk niet over de zweepstaart, hoe interessant deze ook is. De zweepstaart kan echter wel aanleiding zijn voor een nieuw paradigma, net zoals het bezoek van Darwin aan de Galapagos eilanden dat was. Ontwerp in deze zin is zonder meer compatibel met de idee dat dit ontwerp al bij de big bang - de grote oerexplosie die volgens een min of meer geaccepteerde theorie aan de basis lag van het bestaan van ons heelal - aanwezig was en langzaam maar zeker tot expressie kwam gedurende de ontwikkeling van het heelal. Zo zou je ontwerp eventueel in verband kunnen brengen met de Cambriaanse explosie, waarin in ongeveer vijf miljoen jaar de evolutie op hol geslagen leek, iets wat wetenschappelijk een heel groot vraagteken is en waarschijnlijk zal blijven.13 In dit verband is recent werk van de al eerder genoemde Simon Morris (2003) ook relevant. In zijn recente boek Life’s solution verdedigt hij overtuigend de stelling dat gegeven de chemische eigenschappen van de elementen, het verloop van de evolutie min of meer vastligt. Als het opnieuw gedaan zou worden zou de uitkomst vergelijkbaar zijn. Met dit idee van convergentie doet hij afstand van de idee van Gould en anderen die beweren dat bij een nieuwe evolutie totaal andere dingen zouden gebeuren. Uiteraard zal de idee van Morris door veel ontwerpverdedigers met open armen worden ontvangen omdat het zou kunnen suggereren dat het ontwerp al in de voorwaarden aanwezig is, voorafgaand aan het fysieke evolutieproces. Ontwerp kan dan uitstekend in de loop van de kosmische geschiedenis als het ware tot uitdrukking komen, en kan bestudeerd worden zonder naar de ontologie van een ontwerper te vragen. Een analogie kan dit misschien verder verhelderen (Dembski 2002): stel u kijkt naar de output van een computerprogramma. Gedurende lange tijd spuwt de computer alleen maar onzin uit, totdat op een bepaald moment plotseling prachtige gedichten verschijnen. Het is dan voor iedereen duidelijk dat er sprake is van ontwerp. Om tot de conclusie van ontwerp te komen is het in dit geval niet nodig je af te vragen hoe en wanneer het te verklaren fenomeen tot stand is gekomen. Misschien is dat namelijk wel een vraag die we niet zullen kunnen beantwoorden. In de volgende paragraaf behandel ik een aantal veelgestelde kritische vragen over ontwerp, en geef daarop ook een antwoord.

Kritiek op ontwerp
Elke visie op ontwerp, hoe genuanceerd ook, is aan zware kritiek onderhevig. Vaak is het pareren van kritiek een goede manier om duidelijk te maken wat je precies bedoelt. Laat ik dus nu een aantal veelgehoorde kritiekpunten noemen; hopelijk geven mijn antwoorden hierop u iets meer duidelijkheid over mijn positie.

1. Ontwerp wordt slechts ingegeven door verwondering en is verder niet wetenschappelijk.

Dit is blijkbaar het standpunt van Ad Lagendijk. Hij probeert ontwerp belachelijk te maken door te wijzen op het ‘sleetse’ argument van de verwondering.14 Volgens hem is het enige argument om over ontwerp te spreken de alledaagse verwondering over de realiteit om ons heen. Zoiets als: het ziet er mooi uit dus moet het wel ontworpen zijn. Lagendijk weet heus wel beter. Lagendijk gaat er volledig aan voorbij dat je op een objectieve manier objecten kunt selecteren die voor een ontwerpverklaring in aanmerking kunnen komen. Bij de gedachten over ontwerp gaat het niet over alledaagse verwondering, maar bijvoorbeeld over de duizelingwekkende complexiteit van bijvoorbeeld de zweepstaart en de principiële problemen van het darwinisme.

2. Aanhangers van ontwerp zijn anti-evolutionisten en creationisten en hoeven dus niet serieus genomen te worden.

Vooral in de Verenigde Staten bestaat er een anti-evolutionaire stroming die de idee van intelligent design wenst te gebruiken om evolutie af te wijzen. Met deze creationistische stroming heb ik weinig op, hetgeen al blijkt uit mijn houding ten aanzien van evolutie zoals ik die aan het begin van dit artikel uiteengezet heb. Het is dan ook onzinnig om mijn analyse van ontwerp op deze grond aan te vallen. Het is een bekende truc om een idee aan te vallen door een aantal verdedigers van het idee in diskrediet te brengen: guilty by association. Laten we bij de wetenschappelijke feiten blijven.

3. Computersimulaties laten zien dat de onherleidbaar complexe systemen van Behe gewoon met evolutionaire regels gerealiseerd kunnen worden.

Dit is een buitengewoon interessant punt, en één van die punten waarop ontwerpaanhangers onweerlegbaar succes hebben geboekt. Ik zal dat uitleggen. Allereerst, een computerprogramma is ontworpen. De maker ervan heeft er zelf allerlei regels ingestopt. Als een programma bedoeld is om evolutiepatronen te laten zien, dan zal de programmeur evolutieregels moeten inbouwen, bijvoorbeeld door te beslissen waardoor sommige soorten wel en andere niet overleven. Daarmee wordt op slag duidelijk dat een computerprogramma nooit kan aantonen dat in het echt ook zoiets spontaan kan gebeuren. Het is een fundamentele fout om te denken dat je met computersimulaties kunt aantonen dat het darwinistische mechanisme werkt in de realiteit; Dawkins maakt die fout voortdurend. Maar dit is niet eens het voornaamste punt. In zijn boek No free lunch (Dembski 2002) probeert William Dembski aan te tonen dat evolutionaire algoritmes nooit tot specified complexity kunnen leiden, en specified complexity is volgens Dembski de blauwdruk voor ontwerp. Ik ben zeer kritisch over de manier waarop Dembski zich achter de (vrij gecompliceerde) wiskunde verschuilt; we moeten ons meer richten op zijn filosofie dan op zijn wiskunde. Maar zijn boek levert minimaal één zeer belangrijk punt op. Hij bewijst namelijk dat wanneer een computersimulatie tot specified complexity leidt, dit er altijd ingestopt moet zijn door de programmeur. Voor alle duidelijkheid, het gaat hier over formele structuren - computerprogramma’s - waarin een formeel wiskundig bewijs mogelijk is en betekenis heeft. Er is dus niet onderuit te komen. Iedere bioloog die triomfantelijk roept dat zijn of haar programma laat zien dat darwinisme tot de meest complexe en realistische ‘levensvormen’ kan leiden, zegt eigenlijk heel iets anders, namelijk dat hij of zij een goed programma heeft geschreven. Geef mij het programma, en ik zal kunnen aanwijzen waar de programmeur voor God heeft gespeeld. Misschien moet ik goed zoeken, maar ik weet dat het gebeurt en dus zal ik het vinden. Dit is een uitermate belangrijke conclusie, die onverbiddelijk volgt uit de wiskundige machinerie van Dembski. Wat iemand ook van ontwerp moge vinden, dit is een zeer relevante wetenschappelijke bijdrage. De conclusie is niet – ik zeg het maar voor de zekerheid – dat zulke simulaties niet zinvol zijn. Naar mijn smaak geven ze wel degelijk inzicht en begrip. Maar alle informatie die eruit komt is er door de programmeur ingestopt; onontkoombaar.

4. Als je ontwerp accepteert in de wetenschap, dan kunnen we ophouden met bedrijven hiervan, omdat we alles kunnen verklaren met een beroep op ontwerp. En een concept dat alles verklaart is een zinloos concept.

Deze kritiek is niet terecht, omdat ze voorbij gaat aan het epistemische karakter van de verklaring. De vraag is niet of iets ontworpen is, maar of wij genoegen nemen met een verklaring in termen van ontwerp. Een theorie is alleen bevredigend als wij als wetenschappers ook willen geloven dat ze iets zinvols zegt. Natuurlijk kun je beweren dat alles ontworpen is en dan zeggen dat je klaar bent. Maar een wetenschapper zoekt naar verbanden, naar begrip, zoveel hij of zij kan; de verklaring moet echter uiteindelijk wel zinvol blijven. Om dit verder te illustreren wil ik even stilstaan bij het zogenaamde multi-heelal idee. Dit is een wetenschappelijke hypothese die postuleert dat er oneindig veel heelallen zouden kunnen bestaan, waardoor het wellicht begrijpelijker wordt dat ons heelal zo goed afgestemd lijkt te zijn om menselijk leven voort te brengen. Aanhangers van het multi-heelal idee zeggen dan dat er immers in die vele heelallen toch wel één moet zijn dat leven voort kan brengen, als een soort lot uit de loterij. Hoewel veel serieuze wetenschappers dit idee zo gek nog niet vinden, moet ik toch vaststellen dat we met dit idee strikt gesproken elke gebeurtenis met behulp van toeval zouden kunnen verklaren. Inderdaad, als er een onuitputtelijke collectie heelallen bestaat, dan zal er best wel eentje zijn waarin leven voorkomt, en waarin Schubert zulke prachtige muziek kon schrijven. Toevallig. In een ander heelal zit ook een Schubert te ploeteren maar daar komt niets zinvols uit. Alleen onze Schubert merkt dat hij toevallig, zonder het te beseffen, prachtige muziek heeft geschreven. Strikt gesproken is deze redenering juist, maar uiteraard neemt niemand een verklaring in deze termen serieus, ook niet als je het multi-heelal idee ondersteunt. Blijkbaar pikken we niet alles van een theorie, vooral niet wanneer de theorie alles kan verklaren. Zo is het ook met ontwerp. Natuurlijk kun je in principe alles op ontwerp gooien, maar geen serieuze wetenschapper zou dat in zijn of haar hoofd halen.

5. Een theorie van ontwerp geeft geen aanwijzing over de manier waarop dit ontwerp tot stand is gebracht.

Deze kritiek is eenvoudig te pareren. Er bestaan veel wetenschappelijke theorieën, en het is bepaald niet zo dat ze allemaal constructief of mechanistisch zijn. Laat ik er een noemen. Zoals ik al zei, de idee van de grote oerexplosie, de big bang, wordt breed geaccepteerd. Maar hoe is deze explosie tot stand gekomen? Men gaat er gewoon van uit dat deze er geweest is, de explosie zelf blijft onverklaard en valt buiten het wetenschappelijk kader. Ik denk dat elke wetenschappelijke theorie uiteindelijk dingen onverklaard laat. Wetenschap is vaak niet veel anders dan het verschuiven van de grote vragen, en niet een route naar het uiteindelijk antwoord op de vraag waar wij toch allemaal vandaan komen. Als een beroep op toeval wetenschappelijk is, dan is een beroep op ontwerp dat net zo. Als we bij toeval niet verder hoeven te vragen, dan is er niet direct aanleiding om te veronderstellen dat we dat bij ontwerp wel zouden moeten doen. Monod vroeg zich ook niet af hoe zijn toeval precies werkte. Waarom zou dat dan bij een beroep op ontwerp wel nodig zijn?

6. Wat heb je er aan? Wat schiet je er nu mee op als je besluit iets met een beroep op ontwerp te verklaren?

Wel, er bestaan veel manieren om wetenschap te bedrijven. Niet elke uitspraak in de wetenschap draagt zichtbaar bij aan ons dagelijks leven. Maar je maakt mij niet wijs dat er wetenschappers zijn die niet geïnteresseerd zijn in de vraag in hoeverre we onze wereld bevredigend kunnen verklaren met de huidige gangbare theorieën die we tot onze beschikking hebben. Het is toch een zeer prikkelende gedachte dat we wetenschappelijke aanwijzingen zouden kunnen vinden, die wij alleen met een beroep op ontwerp kunnen beschrijven? Het is toch een buitengewoon spannende onderneming om biologische systemen te bestuderen die misschien wel nooit met een beroep op bijvoorbeeld toeval en darwinisme verklaard kunnen worden? Bovendien is er al een aantal vruchten geplukt, zie bijvoorbeeld punt 3. Verder is het altijd verstandig om vastgeroeste paradigma’s gemotiveerd ter discussie te stellen.

7. Ontwerp is een voorbeeld van de God van de gaten. Als we meer weten, dan wordt ontwerp vanzelf overbodig.

Allereerst moet ik hierover zeggen dat we überhaupt niet over God praten. Voor theïsten kan ontwerp uiteraard uitkomst bieden omdat zij ontwerp direct in verband brengen met een ontwerper. Maar ik heb het niet over God gehad. We zoeken naar criteria die erop kunnen wijzen dat iets zinvol met een beroep op ontwerp verklaard kan worden. Maar dat is heel wat anders dan God zoeken. Bedenk dat ontwerp epistemisch is, zodat een beroep op ontwerp nooit tot ontologische conclusies over God kan leiden. God kan net zo goed achter het Toeval van Monod schuilen als achter het ontwerp van Behe; er is geen principieel verschil. Als ontwerp uiteindelijk geen gelukkige keuze blijkt te zijn (en die mogelijkheid is er uiteraard) dan betekent dat niet dat God toch niet bestaat. In mijn boek Het pseudoniem van God ben ik hier uitgebreid op ingegaan. Of ontwerp overbodig kan worden weet ik niet, maar het eventueel falen van de ontwerpidee heeft geen gevolgen voor religieus geloof.

8. Uiteindelijk bestaat de bijdrage van het begrip ontwerp voornamelijk uit het feit dat darwinisten uitgedaagd worden. Dat kunnen we ook doen zonder het de naam ontwerp te geven.

De reden dat je toch over ontwerp (of iets dergelijks) kunt praten heeft wellicht te maken met de rol van de beeldspraak. De objecten die we met een beroep op ontwerp zouden willen verklaren, hebben een zeer sterke analogie met die voorwerpen die door mensen gemaakt zijn. Wanneer een voorwerp contingent, complex en gespecificeerd is, en de oorsprong is bekend, dan blijkt dat het altijd om voorwerpen gaat die door mensen ontworpen zijn. Het ligt dan voor de hand om die objecten – in analogie – meer in het algemeen als ontworpen te benoemen. Maar ik schreef al dat ik liever een andere term zou willen gebruiken dan ontwerp, zoals bijvoorbeeld ‘informatieoverdracht’. De keuze voor het woord ontwerp is natuurlijk niet alleen wetenschappelijk, en heeft ook van alles te maken met levensbeschouwing.

9. Verdedigers van ontwerp proberen een godsbewijs te geven.

Elke wetenschapper interpreteert zijn of haar resultaten vanuit een levensbeschouwing. Bij Kepler en Newton was dat duidelijk, bij Monod ook. Maar soms is het niet zo gemakkelijk te herkennen. Om een voorbeeld te geven: de al eerder genoemde Stephen Jay Gould leidt uit de beschikbare data af dat de mens eigenlijk nauwelijks meer kan zijn dan een bijproduct van de evolutie, en hij baseert zich daarbij op het feit dat bacteriën veel succesvoller zijn dan mensen omdat de bacteriën veel talrijker waren, zijn, en altijd zullen blijven.15 Dit lijkt wetenschappelijk, maar het is de keuze van Gould om het belang van de mens af te lezen uit absolute aantallen. Iemand die bijvoorbeeld ecologische afwegingen maakt, komt waarschijnlijk tot een heel andere conclusie. Zelfde data, dezelfde gegevens, dezelfde wetenschap maar toch andere conclusies. De manier waarop wetenschappers hun resultaten publiceren staat in direct verband met hun eigen levensbeschouwing, ook al is dat niet altijd even duidelijk. Ontwerp is hierop uiteraard geen uitzondering. Michael Behe heeft dezelfde gegevens als iedere willekeurige darwinist. Behe claimt dat een intelligentie hiervoor verantwoordelijk moet zijn, maar darwinisten ontkennen dat. Dit twistpunt kan natuurlijk alleen maar blijven bestaan als de conclusies gebaseerd zijn op geloof, en niet alleen op feiten. Het geloof van Behe, maar ook het geloof van zijn critici.

10. Je draait om de hete brij heen. Bestaat God nu wel of niet?

God is geen zaak van de wetenschap. Iemand die een uitspraak doet over God op basis van wetenschappelijke argumenten heeft een andere agenda. Als we de discussie wetenschappelijk willen houden, dan kunnen we niet over de wil of het doel van God praten. We kunnen alleen maar wetenschappelijk blijven door in te gaan op mogelijke effecten van die wil, die we wellicht wetenschappelijk kunnen bestuderen. Wetenschap levert maar een beperkt kennisgebied op. Of God bestaat, of er een kosmische intelligentie bestaat, dat zijn vragen die alleen maar gesteld kunnen worden, maar waarvan we het antwoord niet zullen weten. Noch de wetenschap, noch de religie zal ons uiteindelijk kunnen vertellen hoe onze wereld er werkelijk uitziet. Kritiek als zou ik om de hete brij heen draaien is dus niet terecht. Integendeel, ik ga het moeilijke vraagstuk aan voor zover je het aan kunt gaan.

11. Ontwerp is een onzinnige gedachte omdat de schepping duidelijk broddelwerk is.

Deze kritiek is irrelevant. Allereerst heeft ontwerp niets te maken met perfectie. Verder suggereert deze kritiek dat er een ontwerper is die alles goed zal doen. Ik heb duidelijk gemaakt dat ik in een ontwerper niets zie, maar zelfs als je wel een ontwerper voor ogen houdt, dan nog is de gedachte dat Hij alles goed zou doen een verwachting die op levensbeschouwing is gebaseerd en niet op wetenschap. Vermenging van zaken dus. Bovendien, wat is perfectie?

Conclusie
Gittenberger meent dat een ontwerpaanhanger niet genoeg heeft aan gewoon geloven, en dat hij of zij bewijzen daarvoor zoekt. Ik stel echter vast dat geloof niet in het geding is, en ik daag Gittenberger uit om aan te geven waar dat geloof een rol speelt. De idee van ontwerp en de daarmee samenhangende filosofie heeft bestaansrecht. Het feit dat velen dit maar moeilijk kunnen accepteren heeft veel te maken met de theologische consequenties die dit idee op het eerste gezicht lijkt te hebben. Ik heb beargumenteerd dat dit een verkeerde kijk op de zaak is. Het is zonder meer voorstelbaar dat we ontwerp uiteindelijk niet nodig zullen hebben, en dat we bijvoorbeeld een andere bevredigende wetenschappelijke verklaring van bijvoorbeeld de bacteriële zweepstaart vinden. Maar het is ook heel goed mogelijk dat dit niet gaat gebeuren. Vooralsnog heeft ontwerp al voor een aantal interessante wetenschappelijke ideeën gezorgd, zie bijvoorbeeld punt 3 uit de vorige paragraaf. Iemand die de idee van ontwerp niet ziet zitten hoeft niets anders te doen dan de claims voor ontwerp op hun wetenschappelijke of filosofische merites te bestrijden. Meer is niet nodig en wat mij betreft ook niet gewenst.


Noten
1 www.designinference.com.
2 Skepter, maart 2003.
3 In een column in NRC Handelsblad 8 maart 2003.
4 In een column in de Volkskrant 15 februari 2003.
5 NRC Handelsblad 13 augustus 1992.
6 Trouw 10 mei 2003.
7 Voor een overzicht, zie noot 1.
8 Zie noot 1.
9 Zie ook De Regt en Dieks 2004.
10 Zie bijvoorbeeld Feynman 1992.
11 Zie bijvoorbeeld McEvoy en Zarate 1997.
12 NRC Handelsblad 27 december 1980.
13 Zie bijvoorbeeld Gould 1994.
14 De Volkskrant 15 februari 2003.
15 Zie noot 14.

Literatuur
Behe, M. 1997. De zwarte doos van Darwin. Baarn: Ten Have.
Beukel, A. van den. 1994. Met andere ogen. Baarn: Ten Have.
Dawkins, R. 1986. The blind watchmaker. London: Longmans.
Dembski, W. 1998. The design inference. Cambridge: Cambridge University Press.
Dembski, W. 2002. No free lunch. Lanham: Rowman & Littlefield.
Feynman, R. 1992. The character of physical law. London: Penguin.
Gould, S.J. 1994. The evolution of life on earth. In: Scientific American. 271:85-91.
Griffin, D. 2000. Religion and scientific naturalism: overcoming the conflicts. New York: State University of New York Press.
Hart, M. ‘t. 2003. De Schrift betwist. Amsterdam: Arbeiderspers.
Kauffman, S. 1995. At home in the universe. London: Penguin.
Kauffman, S. 2000. Investigations. Oxford: Oxford University Press.
McEvoy, J.P., Zarate. O. 1997. Quantummechanica voor beginners. Rijswijk: Elmar BV.
Meester, R. en Dekker, C. 2002. Pleidooi voor een open houding ten aanzien van de historische oorsprong van het leven. In: Skepter. 15(4) 42-45. Meester, R. 2003. Het pseudoniem van God. Kampen: Ten Have.
Monod, J. 1971. Toeval en onvermijdelijkheid: proeve van een natuurfilosofie van de moderne biologie. Utrecht: Bruna. Morris, S.C. 2003. Life’s solution. Cambridge: Cambridge University Press.
Newton, I. 1961. Correspondence 3. Cambridge: Cambridge University Press.
Regt, H. de, Dieks, D. 2004. A contextual approach to scientific understanding. Te verschijnen.
Ruse, M. 2003. Darwin and design. Harvard: Harvard University Press.
Shapiro, J. 1996. ‘In the details…what’. In: National Review. 16 september 1996: 62-65.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2004

Radix | 55 Pagina's

ONTWERP IN NATUURWETENSCHAP; EEN ZINVOL CONCEPT?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2004

Radix | 55 Pagina's