Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Europese eenwording en menswaardig bestaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Europese eenwording en menswaardig bestaan

geen subsidiariteit zonder solidariteit

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Algemeen bekend is dat de Europese eenwording sinds de Tweede Wereldoorlog een belangrijk voertuig is bij het verspreiden van mensenrechten, democratie en welvaart. De verdragen van de Raad van Europa en de Europese Unie vormen de pijlers van onze rechtsstaat. Kandidaat-lidstaten worden gedwongen forse hervormingen door te voeren voordat zij kunnen toetreden tot de Europese Unie. Daar staat tegenover dat de Europese Unie geen waardevrij systeem is, maar wordt beheerst door het kapitalisme. De vrije markt is een belangrijk dogma, met als uitvloeisels de pulp van de commerciële televisie, de invoering van koopzondagen en een dure euro. Met de uitbreiding van de Europese bureaucratie is de stad Brussel er niet mooier op geworden. Veel Nederlanders maken zich zorgen over de schaalvergroting en economisering van de samenleving. In Anders en Beter (2002) bepleitte premier Balkenende dan ook dat het totaal anders moest. Hij zette zich af tegen het doorgeslagen consumentisme, individualisme en materialisme, en vroeg aandacht voor het belang van mensen in hun eigen gemeenschappen, voor immateriële zaken en de kwaliteit van het bestaan. In feite ging het hem om een niet-economisch aspect van de menselijke vrijheid. Maar hoe te koersen tussen een bemoeizuchtige overheid enerzijds en het neoliberalistische geloof in de vrije markt anderzijds? Op welke manier kan worden bevorderd dat niet alle solidariteit via de overheid behoeft te worden georganiseerd? Lukt het om meer verantwoordelijkheid bij de mensen neer te leggen? Hoe kan de sfeer van samenwerking tussen staat en markt, met de daarmee verbonden uitersten van ‘wet’ en ‘contract’, weer worden bevorderd, bijvoorbeeld als het gaat om de rol van sociale partners? Op zich kan marktwerking noodzakelijk en gezond zijn in de strijd tegen de doorgeslagen bureaucratie van een stroperige overheid die vaak een obstakel is bij de realisering van vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal in Europa. Maar het ‘laissez faire, laissez aller’ van de vrije markt is zeker niet heilig. De markt heeft gevaarlijke kanten, omdat het de mens eenzijdig ziet: alleen in het kader van economische vrijheid, met miskenning van het spirituele. De wijze waarop zaken in het bedrijfsleven gaan, is niet automatisch inspirerend voor de organisatie van de overheid. Tekenend is dat Balkenende de ‘exorbitante zelfverrijking’ van bestuurders in zorg, onderwijs en energiebedrijven wil aanpakken met ‘alle mogelijkheden’ die er zijn.

Daarnaast stuit de marktwerking bij publieke taken vaak af op het feit dat de keuzevrijheid in de praktijk beperkt is, bijvoorbeeld door monopolisten en oneerlijke concurrentie. De rampen in Enschede en Volendam en de aanslagen in Londen hebben opnieuw laten zien dat er grote behoefte is aan een toezichthoudende overheid, aan een aanspreekbare overheid die niet alles van zich afschuift. Waarschijnlijk zal de overheid sterk(er) moeten toetreden op terreinen als veiligheid en integratie van nieuwkomers en vreemdelingen, maar dient zij vanwege de marktwerking terug te treden op terreinen als landbouw, onderwijs en zorg, waarbij aanbodsturing zal worden omgebouwd naar vraagsturing (Fraanje 2005: 13-16).

Van verticale naar horizontale subsidiariteit
De Europese eenwording heeft altijd een sterk economische lading gehad, mede omdat politieke integratie in het begin op bezwaren van Frankrijk stuitte. De Europese aanzet tot meer marktwerking sinds de tweede helft van de jaren tachtig kwam vanwege de noodzaak tot versterking van de concurrentiepositie ten opzichte van Japan en de Verenigde Staten van Amerika. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht (1993) is Europese integratie veel meer dan economische integratie alleen, het gaat om een politiek verbond. In dat verdrag is het democratische ideaal van besluitvorming zo dicht mogelijk bij de burgers geformuleerd. In de loop van de tijd zijn steeds meer mensen zich ervan bewust geworden dat de Europese Unie de bandbreedte bepaalt waarbinnen de Nederlandse overheid moet opereren, mede door de regels over het begrotingstekort, de mededinging en de uitspraken van Europese rechters. Nederlanders ervaren dat in de Europese rechtsgemeenschap vanuit Brussel een zekere drang tot uniformering is. Hoewel Nederlandse ministers zelf met de belangrijke besluiten instemmen, of - zoals bij de schending van het Stabiliteitspact door Duitsland en Frankrijk - moeten buigen voor ‘de grote jongens in de klas’, laten Nederlanders zich niet graag de wet voorschrijven. Formeel staat de Europese rechtsorde ten dienste van verscheidenheid en pluriformiteit. In zekere zin is de nationale wetgever ook Europees medewetgever (Hirsch Ballin en Senden 2005). Toch heeft het proces van samenvloeiende soevereiniteit op een hoger niveau grote politieke, sociale en culturele gevolgen voor de Nederlandse consensusdemocratie, mede omdat het toepassen van de subsidiariteitstoets op nieuwe Europese wet- en regelgeving door het nationale parlement nog niet voldoende is ontwikkeld (Artikel I-11 Grondwet voor Europa, het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid). Hoe is de bevoegdheidsverdeling tussen Brussel en de lidstaten? Uit artikel 5 EG-Verdrag valt af te leiden dat het subsidiariteitsbeginsel alleen van toepassing is op niet-exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschap. Vastgesteld kan worden dat er zaken zijn waar de EG exclusief bevoegd is, zoals het gemeenschappelijke handelsbeleid, monetair beleid en economische en sociale cohesie. Pas als sprake is van bevoegdheden die de Gemeenschap deelt met de lidstaten, zoals de interne markt en het milieubeleid, geldt het subsidiariteitsbeginsel. Dan kan de Gemeenschap alleen optreden als de doelstellingen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt. Er moet dus worden aangetoond dat het beter is dat de Gemeenschap optreedt. Als sprake is van het tegengaan van concurrentieverstoring, grensoverschrijdende aspecten en schaalvoordelen van de Gemeenschap, is meestal aan het subsidiariteitsbeginsel voldaan. Het subsidiariteitsbeginsel is ooit ingevoerd als een rem op Brussel, maar het blijft een lastige politieke afweging. Bovendien dient het subsidiariteitsbeginsel beperkt te worden uitgelegd, namelijk als enkel betrekking hebbend op de verticale verdeling tussen enerzijds de ‘federale’ overheid in Brussel en anderzijds de overheden in de lidstaten. De wezenlijke betekenis van het subsidiariteitsbeginsel betreft immers de verhouding tussen overheid en particulier initiatief, een horizontale subsidiariteit die in de Europese Unie onvoldoende voor het voetlicht komt (Balkenende 1993: 29-46).

Vanwege die horizontale subsidiariteit is de afwijzing van de Grondwet voor Europa in het referendum bijzonder wrang, als wordt beseft dat de regeringsleiders die het constitutioneel verdrag op 29 oktober 2004 hebben ondertekend, expliciet aandacht hebben gevraagd voor het beginsel van de participerende democratie. In artikel 47, lid 2 van de Europese Grondwet staat: “De instellingen voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met de representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld.” Om de democratie te vitaliseren zijn nieuwe vormen van participatie noodzakelijk. Er is op papier wel algemene consensus over de rol van het maatschappelijk middenveld als bruggenbouwer tussen overheid en burger, maar welke plaats hebben Europese maatschappelijke organisaties bij de totstandkoming, implementatie en uitvoering van Europees beleid? Biedt het bindend worden van het EU-Handvest van de grondrechten voldoende garanties voor betrokkenheid van de vakbonden bij nieuwe regelgeving op sociaal terrein? Spelen de kerken en hun internationale verbanden een rol in de Europese waardegemeenschap? Wat is het verschil tussen lobby en advies? Vroeger werd het als onverstandig beschouwd als het bedrijfsleven en de maatschappelijk organisaties Den Haag overslaan, omdat dan geen afstemming meer was met de activiteiten van Nederlandse beleidsmakers in Brussel. Tegenwoordig wordt de politieke blik in Den Haag zo sterk bepaald door nationale factoren, dat het gevaar dreigt dat Europa door de ‘Haagse oogklepjes’ bij veel burgers en maatschappelijke organisaties buiten beeld raakt. Hoewel de rol van de sociale partners op het Europese niveau uitdrukkelijk wordt erkend, worden politieke constructies rond zaken als sociale zekerheid, milieu, openbare aanbesteding, onderwijs, zorg en werkgelegenheid permanent uitgedaagd door de supranationale regels van de vrije markt. Veel van die Europese regels zijn bedoeld om - in de strijd tegen de verstikkende bureaucratie en economische ongelijkheden - naar het beginsel van subsidiariteit voorwaarden te scheppen voor de vrije uitoefening van economische activiteiten. Het doel is dat de werkgelegenheid en de welvaart toeneemt. Tegelijkertijd moet onder ogen worden gezien dat de vrijheid van contractspartijen wordt begrensd door de noodzaak van het inbouwen van garanties voor zwakken, minderbedeelden en werkloze arbeiders, kortom het beginsel van solidariteit (Weiler 2004: 83). Eigenlijk heeft het subsidiariteitsbeginsel als doel de staat de rol van reservetroepen toe te kennen tegenover de particuliere troepen die dan kunnen worden beschouwd als de effectieve troepen. Met dit beginsel wordt een grens opgelegd aan de staat, om te voorkomen dat individuen en verbanden worden opgeslorpt door een verstarrende en verdrukkende staat. Het beginsel is niet liberaal, het zegt niet dat de staat moet wijken voor particulier initiatief, maar het zegt wel dat de staat de noodzaak van zijn interventie moet bewijzen. In een verstatelijkingsproces hebben de (statelijke) reservetroepen in de loop van de tijd de plaats ingenomen van de meer betrokken en deskundige (particuliere) effectieve troepen. Gevolg is dat het debat over het juiste evenwicht tussen subsidiariteit en solidariteit vaak wordt gedomineerd door economische overwegingen en efficiency, de vraag welke publieke structuur het meest geschikt is om de in ogen van ambtenaren beste resultaten te bereiken. Wat ontbreekt is de meer geestelijk-vernieuwende dimensie van subsidiariteit en solidariteit, een besef dat meer aanwezig is bij de betrokkenen in het veld. Pas wanneer er weer meer aandacht en respect komt voor de betrokken mensen in de frontlinie, zal ook de neiging afnemen om verantwoordelijkheid af te schuiven naar onduidelijke ‘ketens van verantwoordelijkheden’. In veel politieke debatten ontbreekt aandacht voor de vraag welke persoon precies verantwoordelijkheid draagt en de belangrijke keuzes maakt. Bij de spirituele dimensie van de inzet van de betrokken effectieve troepen gaat het niet om vage abstracties, maar staat het menselijk en creatief handelen centraal. Dat is ook zichtbaar wanneer burgers sociaal actief zijn in maatschappelijke organisaties en in de politiek. Wanneer levensopvattingen zich veruitwendigen, worden anderen erin betrokken en ontstaan er sociale relaties. Door het handelen van mensen is een nieuw begin mogelijk. In het gezamenlijke initiatief vanuit en met het oog op een verantwoordelijkheid voor de wereld ligt de mogelijkheid voor authentiek menszijn (Verhoeven 2003: 357, 369).

Participerende democratie
Uitgangspunt in de Europese Unie is dat overheidsinstellingen de burgers en de representatieve organisaties de nodige middelen ten dienste stellen om hun mening kenbaar te maken en daarover in openbare discussie te kunnen treden. Zo moet de Europese Commissie ter wille van de samenhang en de transparantie van het optreden van de Unie op ruime schaal overleg plegen met betrokken partijen. Tot nu wordt dit vooral beleefd als interactie tussen de burger en zijn omgeving alsof het twee losstaande eenheden zijn. Eigenlijk zou sprake moeten zijn van transactie: burger en overheid veranderen allebei in een proces van voortdurende wederzijdse aanpassing (Alma 1998: 30). Dit veronderstelt een nieuwe verhouding tussen burger, samenleving en publieke gezagsdragers. Daarbij wordt met name gedacht aan moderne communicatiemiddelen als internet. Meer verantwoordelijkheid bij mensen begint dus met goed onderwijs en betere communicatiemogelijkheden. Dat moet, want het jarenlange succes van de Europese Unie op het terrein van de vrije markt en de welvaart heeft ertoe geleid dat de burger een verwende consument is geworden, die zich niet meer lijkt te interesseren voor het democratisch tekort. Men stemde nauwelijks meer voor het Europees Parlement en de politieke elite van Europa was dat min of meer ‘normaal’ gaan vinden. Solidariteit met Midden-en Oost-Europa werd en wordt nauwelijks door de regering gestimuleerd. Aan de vooravond van de uitbreiding op 1 mei 2004 bleken vooraanstaande nationale politici nauwelijks in staat enkele van de tien nieuwe lidstaten te noemen. In westerse samenlevingen waarderen de burgers de bevrijding uit de gesloten verbanden van vroeger. De burger maakt zelf keuzes en acht zich daar ook persoonlijk verantwoordelijk voor. Maar het moderne individualisme en de techniek kunnen de enkeling soms afsnijden van hetgeen hem zou moeten bewegen, een verbondenheid met het grotere geheel. Daarbij moet gedacht worden aan het perspectief waarin een menswaardig bestaan kan worden gezien, of aan de horizon waartegen het zich aftekent. Er is gebrek aan kennis over Europa, er is gebrek aan binding met Europa. Individualisme kan, om botsingen te voorkomen, leiden tot afbakeningen, vervreemding en afscheiding, tot het uit elkaar vallen van een samenleving. Bij een burger die zich alleen om zichzelf bekommert, een geïsoleerd ‘ik’ dat slechts aan zichzelf verantwoording schuldig is, dreigt het gevaar van narcistisch egoïsme. Ergens in de jaren tachtig en negentig is de verantwoordelijke en participerende burger buiten beeld geraakt. Dat is gevaarlijk, want economisch succes in de markt is onvoldoende om de Europese Unie democratisch te legitimeren. Dat is ook wel gebleken uit de uitslag van het referendum op 1 juni 2005. Burgers hebben vaak het gevoel dat over hen wordt beslist, niet door of namens hen. Het burgerschap is in Nederland onvoldoende ontwikkeld (Raad van State 2004: 23, 24). In een systeem dat jarenlang steeds plompverloren over de mensen heen beslist alsof het dom vee is, komen op den duur westerse waarden als “kritische reflectie” en “de menselijke waardigheid van het individu” in het geding (Roothaan 2002: 179- 188). Het was zeker bijzonder dat de meerderheid van de Tweede Kamer belangstelling had voor de adem van de massa, maar het ‘nee’ had niet plaatsgevonden als sprake was geweest van een gemeenschappelijk ervaren perspectief in een participatieve democratie met goede overheidscommunicatie. Gebrek aan kennis en informatie was voor dertig procent van de nee-stemmers de hoofdreden. In plaats van de extreem vrijblijvende leus ‘Europa, best belangrijk’ en de lelijke krantjes en folders had de regering moeten zorgen voor bondige en meer verzorgde folders met ‘het beste verhaal’. Als het kabinet tenminste iets had willen bereiken. Na de instelling van de Europese Unie in 1993 hadden burger en overheid samen moeten veranderen in een proces van voortdurende wederzijdse aanpassing, met een visie gericht op de heling van Europa. Als de overheid bij monde van minister Gerrit Zalm (VVD) van Financiën jarenlang klaagt dat Nederland te veel betaalt - als dát het dominante Europese perspectief is van de Nederlandse gemeenschap dat steeds wordt uitgedragen - krijgt de overheid vanzelf de rekening gepresenteerd in de vorm van een negatieve referendumuitslag. Nu ligt de kloof rond het Europese eliteproject open.

Spirituele betrokkenheid
Is er een uitweg uit de crisis rond het democratisch burgerschap in staat en Unie? Van oudsher is inspiratie gezocht bij het ‘subsidiariteitsbeginsel’ en bij ‘soevereiniteit in eigen kring’. Maatschappelijke organisaties bieden kaders waarbinnen mensen tot verantwoordelijkheid kunnen komen, vormen de uitdrukking van de erkenning van maatschappelijke pluriformiteit en bieden de mogelijkheid tot de overdracht van normen en waarden. Maar in de loop van de tijd, ook in de jaren Lubbers, is voor veel maatschappelijke organisaties de ruimte om echt mee te doen bij de behartiging van publieke taken kleiner geworden door te hoge belastingdruk op de burgers, subsidies, verstatelijking, teruglopende betrokkenheid van de achterban en marktwerking. Professionalisering is prima, maar de overheid heeft de fout gemaakt maatschappelijke organisaties vooral te benaderen als uitvoerders van overheidsbeleid. Er was onvoldoende ruimte voor maatschappelijke organisaties als uiting van publieke verantwoordelijkheid van burgers. Is het mogelijk de betrokkenheid van de burgers weer terug te brengen bij het streven naar een menswaardig bestaan voor alle Europeanen, kortom de geest van betrokkenheid en verbondenheid te vernieuwen? Wat betreft de betrokkenheid van burgers kwam onlangs een opmerkelijk goed geluid uit de Verenigde Staten van Amerika. Dat is een democratische samenleving waar het vermogen zich in een ander te verplaatsen, het vermogen tot role-taking en identificatie, het individu in staat stelt zijn eigen bijzonderheden en talenten te ontwikkelen en toch lid van de gemeenschap te zijn. Het geluid werd op 21 mei 2005 verwoord door de Amerikaanse president George Bush. Zijn intrigerende stelling was dat niemand de rol van het maatschappelijk middenveld beter heeft begrepen dan de theoloog, journalist en staatsman Abraham Kuyper (1837-1920), omdat Kuyper niet wilde accepteren dat het publieke leven religieus neutraal was en werd overheerst door de seculiere consensus, zoals veel liberalen willen met hun pleidooi voor terugdringing van het geloof tot de privé-sfeer. Kuyper toonde het scherpe contrast van onafhankelijke sociale instituties ten opzichte van het mechanische karakter van de overheid. Veel ambtenaren missen vaak net dat stukje extra overgave. Daarnaast is een overheid gauw geneigd verschillen tussen burgers niet zo serieus te nemen. Dat kan ten koste gaan van de ruimte voor het laten ontstaan van concrete relaties, hetgeen afhankelijk is van het tot uitdrukking brengen van zichzelf en zijn bijzonderheden door het individu. Identificatie is niet gericht op het overnemen van gedragingen en houdingen van anderen, maar op het invulling geven aan de eigen identiteit door zich in het perspectief van anderen te verplaatsen en dat op een creatieve manier in het eigen handelen te verwerken (Alma 1998: 38). Dat soort van edel gedrag wordt permanent geoefend in maatschappelijke organisaties. In het binnenlandse beleid van George Bush staat daarom het ‘Faith-Based and Community Initiative’ centraal, waarmee sociale overheidshulp wordt overgedragen aan religieuze en gemeenschapsorganisaties, omdat deze organisaties veel meer betrokken zijn bij de uitvoering dan willekeurige ambtenaren. Het bijeenbrengen van mensen op basis van gemeenschapszin werkt volgens Bush het beste in ‘faith-based organizations’. Ze leveren namelijk beter werk dan de overheid. “When a person in need knocks on the door of a faith-based or community organization, he or she is welcomed as a brother or a sister (…) we share an agenda that calls us to action – a great responsibility to serve and love others, a responsibility that goes back to the greatest commandment (…)” aldus de Amerikaanse president, die de studenten opriep om geen toeschouwers te worden maar actieve burgers.

Conclusie
Hoewel het proces van Europese integratie al meer dan vijftig jaar aan de gang is, worden de burgers door de overheid primair beschouwd als domme consumenten die tevreden moeten zijn met de aan Europa te danken welvaart. Voor het referendum van 1 juni 2005 voedde minister Zalm een nationaal egoïsme en volgens minister Brinkhorst zou bij een ‘nee’ het licht uitgaan. Het kabinet toonde grote angst voor de komst van Poolse bouwvakkers en de Nederlandsche Bank erkende dat de gulden te laag was ingeruild. Zelden kwam het perspectief van het Europese burgerschap goed voor het voetlicht, de strijd voor een menswaardig bestaan voor alle burgers in een geheeld Europa. Waarom waren er in de referendumfolders geen foto’s uit 1989 van burgers die bezig waren de Berlijnse Muur af te breken? De regering had bij het referendum niet het vermogen om de mensen voor zich in te nemen. Er werd ook vrijwel geen gebruik gemaakt van de kennis en betrokkenheid bij maatschappelijke organisaties om daarmee welwillendheid en maatschappelijk draagvlak voor de Europese integratie te vergroten. Democratie is veel meer dan besluitvorming door middel van regering, Staten- Generaal en referendum alleen. Veel Nederlanders kennen grote waarde toe aan de beleving en het in praktijk brengen van verantwoordelijkheid in de samenleving met behulp van maatschappelijke organisaties. Een ernstig signaal is dat hoewel de meeste politieke partijen, maatschappelijke organisaties en kerken voor de Europese Grondwet waren, de meeste burgers tegenstemden. Is het maatschappelijk middenveld nog wel sterk genoeg verankerd in de samenleving? Voelden de burgers zich niet meer betrokken bij de uitkomsten van nationaal en Europees overleg? Tekenend is dat ook veel kerkelijke functionarissen wantrouwen hebben tegen Europese integratie. De Europese Unie zou een soort toren van Babel zijn, terwijl het in de kern meer te maken heeft met mensen die elkaar kunnen verstaan, met Pinksteren. De mensen beseffen te weinig dat werken aan publieke gerechtigheid op een grensoverschrijdende manier wezenlijk is voor de veiligheid en het welzijn van burgers en voor de vrijheden en rechten waar onder andere kerken van profiteren (Oostlander 2005). Om subsidiariteit en solidariteit in ere te houden zullen noodremmen moeten worden ingebouwd als de bureaucratie op hol slaat en in het kader van schaalvergroting alleen de technocratische argumenten tellen. Daar ligt een blijvende rol voor maatschappelijke organisaties en het Nederlandse overlegmodel, dat nog steeds van betekenis is om draagvlak voor een stabiele regering te handhaven. Meedoen in de Europese publieke ruimte, waar de dogma’s van staat en markt domineren, vereisen van overheid en maatschappelijke organisaties grotere snelheid en flexibiliteit. Bij wegvallende betrokkenheid bij maatschappelijke organisaties dient de democratische vitaliteit te worden bevorderd. We moeten niet de weg op naar nog meer tussenlagen van managers, ambtenaren en consultants. Er wordt al genoeg geklaagd over de verambtelijking en de bureaucratie in Brussel en Den Haag. Gestreefd moet worden naar consensus over normen en waarden als vrijheid, gelijkheid en solidariteit in onze democratische rechtsstaat - een belangrijk speerpunt van Balkenende in Nederland en Europa (Balkenende 2005: 6-7) – en daarnaast naar meer directe relaties tussen verantwoordelijke bestuurders en uitvoerders (Raad van State 2004: 39).

Als de politieke elite het jarenlang eigenlijk wel best vindt dat de burgers nauwelijks stemmen voor het Europees Parlement, dan is het logisch dat er op bepaald moment ergens alarmbellen gaan rinkelen. Dat is met de afwijzing van de Europese Grondwet in het raadplegende referendum van 1 juni 2005 gebeurd, met een beduidend hogere opkomst dan bij de verkiezingen voor het Europees Parlement. Een meerderheid van de Nederlandse burgers gaf geen steun aan het constitutioneel verdrag voor een meer democratische, efficiënte en transparante overheidsstructuur in een uitgebreide Unie. Dat lijkt te duiden op een gebrek aan opvoeding en solidariteit. Waarschijnlijk moeten burgerschap, persoonlijke betrokkenheid en solidariteit met een groter geheel na vele jaren van verstatelijking en marktwerking opnieuw worden aangeleerd. Regering en Staten-Generaal slagen daar niet in. De Brede Maatschappelijke Discussie waar de Socialistische Partij om vroeg, is al weer afgeblazen. In politiek Den Haag is grote onzekerheid over de juiste richting. Hier ligt zeker nu een schone taak voor maatschappelijke organisaties, scholen en kerken, bij voorkeur actief in grensoverschrijdende netwerken. Laten de ogen worden geopend: het is nu tijd om het subsidiariteitsbeginsel weer iets van zijn oorspronkelijke horizontale betekenis terug te geven. De mensen moeten weer het gevoel krijgen dat ze zelf vooraan staan in een participerende democratie, niet als dom volk, calculerende klanten of toeschouwers, maar als verantwoordelijke Europese burgers.

Literatuur
Alma, H.A. 1998. ‘Meads transactionistische sociale psychologie’. In: Alma, H.A. Identiteit door verbondenheid. Een godsdienstpsychologisch onderzoek naar identificatie en christelijk geloof. Kampen: Kok.
Balkenende, J.P. 1993. ‘Europa tussen lobby en overleg’. In: Van Eijk, M.C.P., Van der Ploeg, T.J. e.a. (red.). Gesloten of open overlegstelsel. Den Haag: Sdu.
Balkenende, J.P. 2002. Anders en beter. Soesterberg: Aspekt.
Balkenende, J.P. 2005. ‘Woord vooraf. Van onmisbare waarde’. In: Anna van Bodegraven, Peter van Deutekom, Hans Groen, Ernst John Kaars Sijpesteijn. De waarde van Europa. 25 meningen over de EU. Wormer: Inmerc BV in samenwerking met Vereniging Democratisch Europa (VDE).
Fraanje, R. 2005. Het grote ongenoegen. Essays en analyses over de revolte. Delft: Hiawatta.
Hirsch Ballin, E.M.H., Senden, L.A.J. 2005. Co-Actorship in the Development of European Lawmaking. The quality of European legislation and its implementation and application in the national legal orders. The Hague: T.M.C. Asser Press.
Lammers, E. 2005. ‘Balkenende wil aanpak topsalarissen’. Trouw, 12 april.
Peters, J. 2005. ‘National Parliaments and Subsidiarity: Think Twice’. European Constitutional Law Review 1: 68-72. Oostlander, A. 2005. ‘Oepke Noordmans zou een Euroscepticus zijn geweest. Katholieken en protestanten kunnen waardevolle bijdrage leveren aan Europa’. Centraal Weekblad, 27 mei.
Roothaan, A. 2002. ‘Westerse waarden als voorwaarden voor een spirituele levensoriëntatie. Een narratief-hermeneutische articulatie’. Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, december: 179-188.
Sap, J.W. 2003. Het EU-Handvest van de grondrechten. De opmaat voor de Europese Grondwet. Deventer: Kluwer. Verhoeven, M. 2003. Boreling en beginner. Nataliteit bij Hannah Arendt. Zoetermeer: Boekencentrum.
Weiler, J.H.H. 2004. Een christelijk Europa. Een verkennend essay. Deventer: Kluwer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2005

Radix | 46 Pagina's

Europese eenwording en menswaardig bestaan

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2005

Radix | 46 Pagina's