Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Interview: Koert van Bekkum

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Interview: Koert van Bekkum

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als gereformeerd wetenschappelijk tijdschrift begeeft Radix zich op het intrigerende snijvlak van geloof en wetenschap. De bijdragen op dit snijvlak hebben veelal een theoretische inslag. Maar hoe ziet die vaak ingewikkelde combinatie van geloof en wetenschap er in de praktijk uit voor christenen? In deze rubriek vragen we christelijke academici hoe zij geloof en wetenschap in hun dagelijkse werkzaamheden combineren en wat hun studententijd daaraan heeft bijgedragen. Zou u bepaalde christelijke academici graag geïnterviewd zien? Mail ons dan op redactieradix@gwg.nl.

Naam: Drs. Koert van Bekkum (1970)

Studie(s): Theologie te Kampen (Broederweg)

Studentenvereniging: Corpus Studiosorum in Academia Campensi "Fides Quadrat Intellectum" (1989-1997)

Huidige functie: Adjunct-hoofdredacteur Nederlands Dagblad

Hoe zien je dagelijkse bezigheden eruit?

Na mijn studie theologie aan de Theologische Universiteit in Kampen (Broederweg) was ik tot 2002 assistent in opleiding in de vakgroep bijbelwetenschappen. In april van dat jaar stapte ik over naar het Nederlands Dagblad om daar aan het werk te gaan als adjuncthoofdredacteur. Ik ben daar naast hoofdredacteur Peter Bergwerff en Frans Tijssen als chef opinie en secretaris van de hoofdredactie verantwoordelijk voor een redactie van inmiddels achtenveertig mensen. Mijn taak daarin omvat vooral de journalistieke aansturing van een aantal deelredacties en het vanuit inhoudelijk perspectief meedenken in de organisatie. De krant heeft na het vertrek van J.P. de Vries immers niet voor niets een theoloog in huis gehaald. Het dagelijks werk is heel gevarieerd. Ik volg het nieuws en bespreek met de redactie de aanpak daarvan en verzorg een deel van de zakelijke contacten en de correspondentie met lezers en organisaties. Verder probeer ik twee keer per week een commentaar te schrijven en soms ook een boekbespreking, een interview of een opinieartikel. Een paar keer per jaar schrijf ik een wat groter stuk: een cultuurhistorisch essay of een bijbels-theologisch artikel over een actueel onderwerp als de Europese Grondwet of het televisiemedium Char. Het samen nadenken over het beleid voor de lange termijn is het leukst. Maar in de dagelijkse druk voor de krant van morgen is het soms moeilijk daar echt tijd voor te maken.

Hoe heb je je studententijd beleefd?

De jaargroep die in 1989 in Kampen aan de Broederweg begon was heel stimulerend. Er heerste een leuke, positieve sfeer, we gingen goed met elkaar om en er was een grote intellectuele honger. In onze beleving werd de vrijgemaakt-gereformeerde wereld te veel gestempeld door vanzelfsprekendheden. Daarom keken we graag over de heg en werd er breed gelezen. Sommigen wierpen zich op Karl Barth en Dietrich Bonhoeffer, anderen lazen Emmanuel Levinas, waren gefascineerd door de Utrechtse school van Vincent Brümmer of hadden het over een ‘creatief interpreteren’ van de gereformeerde belijdenis en het eigen verleden. Achteraf gezien was het allemaal tamelijk onschuldig. Maar destijds vonden we het zonder meer spannend zoveel mogelijk nieuwe wegen te kiezen. Ik fietste daar een beetje tussendoor en pikte overal wat mee. De enige studieclub waar ik mijn hele studententijd lid van ben gebleven was de oudtestamentische club. Daar kon ik mijn interesse in taal en geschiedenis helemaal kwijt.

Heb je daar nu in de praktijk nog iets aan?

Bij het Nederlands Dagblad profiteer ik erg van die brede insteek. Journalistiek gaat over alles. Juist deze krant moet een gehechtheid aan de eigen traditie combineren met een brede blik en het zoeken van nieuwe wegen.

En je studie zelf? Hoe kijk je daarop terug en wat heb je er nu aan?

De opleiding in Kampen is wetenschappelijk, maar tegelijk een beroepsopleiding. De nadruk lag meer op parate kennis dan op de kritische verwerking daarvan, ook al merkte je wel dat bepaalde docenten genoten van het debat dat sommige studenten losmaakten. Echt debatteren en doorpraten gebeurde meer tussen de studenten onderling op de vereniging en in studieclubs. Pas later, toen ik vanuit Kampen een deel van het doctoraalprogramma Oude Testament volgde aan de universiteit van Groningen, verschoof het accent ook in de studie in de richting van wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Toen merkte ik ook wat voor enorm voordeel het was dat er eerst een goede basis was gelegd. Ed Noort, de hoogleraar Oude Testament daar, likte zijn vingers af bij een student met nog wat bijbelkennis die het bovendien allemaal nog geloofde ook. Het was en is heerlijk om met hem door te praten over het vak. De kritische houding tegenover de moderne bijbelwetenschap die ik had meegekregen, bleek daarbij een voordeel. Het stimuleerde me enorm om niet stil te blijven staan, maar open het contact aan te gaan met andersdenkenden en nieuwe, creatieve oplossingen te zoeken voor historische problemen. Daaruit ontstond ook een idee voor een doctoraalscriptie en later voor een proefschrift.1

Welke plek had je geloof tijdens je studententijd?

De beleving van het geloof was in de jaren negentig heel anders dan nu. Toen ging het over godsverduistering, postmodern zijn en over de boodschap en de kloof. Bernard Rootmensen scoorde met zijn 40 woorden in de woestijn en Theo de Boer met De God van de filosofen en de God van Pascal. Het geloof van ons studenten was echt, maar ook wel sterk rationeel gekleurd. We lazen met een groepje Wahrheit und Methode van de Duitse filosoof Hans Georg Gadamer, omdat de tijdbepaaldheid van alles ons aangrijnsde en alles relatief maakte. We ervoeren het hermeneutisch probleem aan den lijve. De paascongressen uit die jaren, vooral die over ‘Zekerheid en relativiteit’ in 1991 en ‘Geloof in Europa’ in 1993, spreken wat dat betreft boekdelen. Gelukkig heb ik God in deze problemen toch beter en persoonlijker leren kennen in Jezus Christus, toen Hij me er als het ware doorheen tilde. Maar nog altijd is er bij mij herkenning als iemand aangeeft dat God ver weg lijkt, omdat hij of zij de wereld ervaart als een chaos van betekenisloze gebeurtenissen.

Merk je de invloed van die tijd op hoe je nu gelooft?

Vergeleken met de jaren negentig is de huidige manier van geloven een totaal andere wereld. Achteraf gezien had de beleving van de band met God destijds warmer en uitbundiger gekund. Maar nu zijn mensen soms wel erg zeker van hun zaak. De Heilige Geest geeft hun woorden in het hart. Ik gun mensen die geloofsverdieping van harte. Maar theologisch en cultureel heb ik er vragen bij. Dat God zich op bijzondere manieren tot mensen kan richten, is een bijbels gegeven. Maar Hem vooral verbinden met positieve momenten die een goed gevoel geven, is dat al minder. Bovendien vraag ik me af of de onverbondenheid van de jaren negentig, zoals Gerrit Glas de godsverduistering heeft benoemd, werkelijk is overwonnen. Eerder lijkt het erop dat de belevingscultuur, de individuele zoektocht naar bijzondere momenten en de afkeer van institutionele vormen waarin Gods genade gestalte heeft gekregen, niet meer zijn dan een volgende fase van een proces dat we nog niet voor de helft doorgronden.

Het is deels door mijn studietijd dat ik de evangelicalisering van christelijk Nederland met grote belangstelling, maar ook van enige afstand volg. De hermeneutische invalshoek op de historische werkelijkheid van Israël, de hellenistische wereld van het Nieuwe Testament en de kerkgeschiedenis heeft me geleerd dat er een doorgaan de lijn zit in de verbondenheid van God met zijn wereld en zijn kinderen. Steeds weer krijgt de band met God onder invloed van tijd en cultuur op een andere manier vorm. Dat is prachtig: voor wie goed kijkt, is er altijd geloofsherkenning. Maar tegelijk zijn de verschillen enorm. Je moet daarom geweldig uitkijken met de suggestie dat jij alles nu veel beter ziet en dichter bij God leeft.

Welke rol speelt je christen-zijn in het werken aan je proefschrift?

Onder de oudtestamentici in Nederland is het niet erg gebruikelijk te spreken over de eigen theologische achtergrond en al helemaal niet over het persoonlijk geloof. De sfeer is hartelijk en goed. Maar het plenaire gesprek gaat over tekstvarianten, woordbetekenissen, godsdiensthistorische ontwikkelingen en de receptiegeschiedenis van antieke teksten. Ondertussen speelt de eigen achtergrond natuurlijk wel degelijk een grote rol. Het maakt echt uit of je de Bijbel ziet als niet meer dan een godsdienstig verschijnsel of als een gezaghebbende kerkelijke tekst en Gods Woord. In het laatste geval zul je niet zeggen dat een bijbelse auteur of redacteur iets verkeerd heeft begrepen of dat de tekst iets beweert wat eigenlijk onzin is. Maar een expliciete uitwisseling van gedachten daarover wordt vaak vermeden. Dat wordt nog steeds als weinig wetenschappelijk ervaren. Overigens betekent dat niet dat er geen groeiende waardering is voor het vakmanschap van confessionele theologie. Niet voor niet zijn Eric Peels en Gert Kwakkel, de hoogleraren Oude Testament in Apeldoorn en Kampen (Broederweg), nu voorzitter en secretaris van het Oudtestamentisch Werkgezelschap van Nederland en België. Dat heeft te maken met de kwaliteit die ze leveren. Maar ook met de erkenning dat levensbeschouwing een grotere rol speelt in de wetenschap dan wel is gedacht, en met het toegenomen belang van confessionele theologische instellingen. In mijn eigen specialisatie, de archeologie en de geschiedschrijving van Israël, zijn de tegenstellingen groter. De meeste Europese en Amerikaanse geleerden die zich hiermee bemoeien geloven niet of zijn buitengewoon postmodern in hun benadering. De bijbelse geschiedschrijving is in hun ogen niet meer dan een weerspiegeling van de ideologie van de schrijvers. En in Israël, waar ik twee keer heb meegedaan aan de archeologische expeditie in Megiddo en een paar maanden heb gestudeerd, zijn geloof en wetenschap volstrekte tegenstellingen. Volgens veel orthodoxe joden zijn opgravingen verboden. Bovendien is het woord ‘God’ er voor velen synoniem met geweld en oorlog. Ook binnen het Nederlandse Werkgezelschap Archeologie van Palestina heerst soms een wat sceptische sfeer. Vreemd genoeg heb ik me daartussen altijd op mijn gemak gevoeld. Misschien nog wel meer dan onder bijbelgetrouwe christenen waar de onderlinge verwachtingen hoog zijn en altijd weer de vraag opkomt hoe orthodox of vrijzinnig je precies bent. Degelijk wetenschappelijk handwerk roept altijd de vraag op hoe je dat combineert met je geloof. Natuurlijk ontmoet je soms pure vijandschap. Maar de nieuwsgierigheid vanuit onwetendheid overheerst. Niet zelden leidt dat tot verrassende ontmoetingen.

Hoe is dat bij het Nederlands Dagblad?

De werkomgeving is daar natuurlijk heel anders. Toch zijn er treffende parallellen. De christelijke wetenschapstheoretische stelling dat feiten niet gewoon feiten zijn, maar altijd vanuit een levensbeschouwing geïnterpreteerde feiten, geldt ook voor het nieuws. Nieuws is altijd alleen maar nieuws in een bepaalde context. Anders dan in de klassiek moderne opvattingen over journalistiek wordt voorgesteld, is een journalist daarom geen objectieve waarnemer. Hij maakt deel uit van de gemeenschap. Je hebt daarin weliswaar een eigen rol, maar je zult je toch moeten verantwoorden. Bij het Nederlands Dagblad werkt dat dagelijks door in de nieuwsselectie, in de manier waarop zaken worden opgeschreven en in het duiden van achtergrond en het geven van opinies. Vanaf het begin ben ik onder de indruk geweest van de zorgvuldigheid waarmee en het niveau waarop de ethische keuzes die daarmee samenhangen worden gemaakt. Het gaat erom je professionaliteit in verbinding te brengen met dienstbaarheid aan je lezer en om de ‘natuur’ van het harde nieuws, van zowel veraf als dichtbij, in relatie te brengen tot de normen en het perspectief van de ‘genade’. Daar wil ik graag aan bijdragen. Daarnaast heb je natuurlijk je contacten in de dagbladwereld. En al is de aanleiding zakelijk, soms leidt zo’n ontmoeting zo maar tot allerlei ontboezemingen over de rol van christelijk geloof in de samenleving en hoe men daar zelf in staat. Blijkbaar roept de confrontatie met een expliciet christelijke journalist dat op.

Ben je tevreden met hoe je geloof en wetenschap op dit moment in je werk combineert?

Niet helemaal. Ik voel me in zekere zin wel een christenacademicus en mijn functie als adjunct-hoofdredacteur verschaft me ook een alibi om over tal van interessante ontwikkelingen te blijven lezen. Toch zit ik, omdat ik nog niet gepromoveerd ben, naar mijn gevoel nog altijd ergens tussen servet en tafellaken. Het wordt dus tijd om mijn boek nu ook echt een keer af te maken. Misschien dat ik dan wel het idee heb ook een wetenschappelijke bijdrage te hebben geleverd. Tegelijk geeft mijn huidige baan me ontzettend veel voldoening. Het is heerlijk om met een grote groep enthousiaste christenen te mogen verslaan wat er in de wereld gebeurt en een poging te wagen daar het licht van het Evangelie op te laten schijnen. Je kunt er natuurlijk zo je twijfels bij hebben: Hoe zinvol is het na de ontzuiling nog door te gaan met christelijke of gereformeerde organisaties? Het is goed die vraag te stellen. Maar het is ook van belang de hand gewoon aan de ploeg te slaan. Christenacademici moeten zich realiseren dat zonder hun inzet de eigen Nederlandse christelijke traditie van Kuyper en Bavinck, Dooyeweerd en Vollenhoven en van Schilder en Berkouwer zo maar in een generatie verloren kan gaan. Dat zou heel jammer zijn, want er ligt veel in wat buitengewoon waardevol is om als christen je positie in te nemen in de samenleving. Persoonlijk vind ik het een fascinerende gedachte te mogen werken bij een krant in de christelijk-journalistieke traditie van Guillaume Groen van Prinsterer, Abraham Kuyper en Piet Jongeling. Het vormt mijn inziens een voortreffelijke uitgangspositie om de turbulente economische en technische ontwikkelingen in de dagbladwereld en de grote verschuivingen in maatschappelijk en levensbeschouwelijk opzicht aan te gaan.

Noot

1 Van Bekkum werkt aan een proefschrift over de verhouding tussen ideologie en antiquarische intentie in de geschiedschrijving van Israëls vestiging in Kanaän.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2006

Radix | 90 Pagina's

Interview: Koert van Bekkum

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2006

Radix | 90 Pagina's