Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Seks voor het huwelijk en christelijke studenten 1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Seks voor het huwelijk en christelijke studenten 1

Een onderzoek naar definitie, moraal en gedrag rond seksualiteit

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Christelijke studenten roken, drinken en dansen. Niets bijzonders. Maar ze hebben geen seks. Toch? Daarover zijn geen cijfers bekend, slechts speculaties. De cijfers die bekend zijn over het seksuele gedrag van studenten zijn vrijwel zonder uitzondering afkomstig uit Amerika en zijn voornamelijk gericht op seksueel risicogedrag. Een voorbeeld is het onderzoek van Reinisch, Hill, Sanders, & Ziemba- Davis (1995). Zij laten zien dat anale gemeenschap veel voorkomt, terwijl dit wordt beschouwd als risicovol seksueel gedrag. Dit omdat seksueel overdraagbare aandoeningen daarbij veel sneller overgedragen worden dan bij geslachtsgemeenschap, en omdat het voor tal van andere medische problemen kan zorgen. Van de studenten in het onderzoek bleek 17 procent ervaring te hebben gehad met anale gemeenschap. Bovendien gaf honderd procent van deze steekproef aan ooit geslachtsgemeenschap gehad te hebben en was de gemiddelde leeftijd voor geslachtsgemeenschap 17,2 voor zowel mannen als vrouwen. Gemiddeld rapporteerden de vrouwen 6,1 partners gehad te hebben, terwijl de mannen beweerden in hun leven gemiddeld 8,0 partners gehad te hebben.

Het in dit artikel gerapporteerde onderzoek is gericht op het krijgen van cijfers rond het seksuele gedrag van christelijke studenten in Nederland. Wat doen christelijke studenten? Vertonen ze seksueel risicogedrag? Vertonen ze überhaupt seksueel gedrag? Of verschillen ze hierin van hun niet-christelijke studiegenoten? Er zijn drie onderzoeksvragen: 1. Hoe zien christelijke studenten seksualiteit? (ofwel: wat is seks volgens de gemiddelde christelijke student?) 2. Wat doen christelijke studenten op het gebied van seksualiteit? (dus: wat is hun daadwerkelijke gedrag) 3. Wat vinden christelijke studenten moraal toelaatbaar seksueel gedrag voor het huwelijk? Definitie, gedrag en moraal zijn dus de drie belangrijkste begrippen hier2.

De hypothesen rond definitie, gedrag en moraal met betrekking tot seksualiteit zijn als volgt. Verwacht wordt dat christelijke studenten seksualiteit net zo definiëren als ieder ander. Ze hebben immers geen reden om dat niet te doen. Het gedrag dat ze vertonen zal echter veel minder zijn dan dat van hun niet-christelijke studiegenoten. Ze komen uit een achtergrond, een cultuur, met een moraal waarin seks voor het huwelijk afgekeurd wordt. Verwacht wordt dan ook dat zij die moraal hebben overgenomen van hun ouders, kerk of anderen, en zich daaraan houden. Daarnaast wordt verwacht dat dit niet volledig lukt - het vlees is zwakker dan de geest (Marcus 14:38) - en dat deze discrepantie tussen gedrag en moraal schuldgevoelens oplevert.

Op het al dan niet leven naar die moraal kunnen natuurlijk veel factoren van invloed zijn. Het belangrijkst lijkt de invloed van de praktijk, dus of proefpersonen al dan niet een relatie hebben. Te verwachten valt dat het hebben van een relatie leidt tot een vervaging van de door jezelf bepaalde moraal met betrekking tot seksueel gedrag. Dit vanwege de ‘zwak-vlees hypothese’, of ook wel, de moraal die je voor jezelf bepaald hebt kan in de praktijk een onhaalbare zijn. De moraal van die ander is bijvoorbeeld heel anders of je komt samen tot de conclusie dat die moraal niet vol te houden is. Het zou kunnen dat de lichamelijke behoefte aan seks te sterk is. Dit zou te zien kunnen zijn aan de invloed van de duur van een relatie op de moraal van de onderzochte proefpersonen. Hoe langer de relatie, hoe meer de behoefte aan seksueel contact zich op zal dringen. Als dat zo is zal de noodzaak dan ook groter worden om de moraal bij te stellen om aan deze behoefte tegemoet te kunnen komen.

Andere factoren die op de striktheid van de moraal van invloed kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld leeftijd en sekse. Hoe ouder een proefpersoon is, hoe groter de kans dat de moraal minder strikt is. Dan is de kans namelijk groter dat deze persoon al een relatie gehad heeft of heeft, waardoor de moraal is bijgesteld. Ook kan het contact met niet-christelijke studiegenoten geleid hebben tot een minder strikte moraal, een aanpassing dus aan hun moraal.

Methode
Definitie – Wat is seks?
Wat noemen mensen seks? Sanders & Reinisch (1999) onderzochten deze vraag. Ze stelden een vragenlijst op van elf seksuele gedragingen en lieten mensen die beoordelen aan de hand van de vraag of ze, als ze dat gedrag hadden vertoond, zouden zeggen dat ze seks hadden gehad. De soorten gedrag varieerden van zoenen tot geslachtsgemeenschap. De uitslag van het onderzoek wees er op dat mensen verschillen in hun beoordeling van welk gedrag seks is en dat lang niet elk gedrag, zoals bijvoorbeeld oraal contact met geslachtsdelen, seks wordt genoemd. Slechts veertig procent noemde dit laatste gedrag seks.3

De vragenlijst van Sanders & Reinisch is voor dit onderzoek overgenomen en aan christelijke studenten voorgelegd. Daaraan werden twee soorten gedrag toegevoegd: het krijgen van een orgasme en masturbatie. Het krijgen van een orgasme werd toegevoegd vanwege de mogelijke invloed ervan op het al dan niet beoordelen van bepaald gedrag als ‘seks’ en als ‘moreel aanvaardbaar gedrag’. Uit het onderzoek van Janus & Janus (1993) blijkt namelijk dat het niet bereiken van een orgasme door Amerikaanse christenen als wenselijk wordt beschouwd als het gaat om voorechtelijke seks. Het wel bereiken van een orgasme, speciaal een gezamenlijk orgasme, zou de maagdelijkheid wegnemen, getuige het hier volgende citaat: ‘I have a girlfriend now, we’ve been going together for 3 years. (…) We both feel that it is a beautiful thing for a girl to be a virgin until she is married, and to give this as a gift to her husband. But what about nature? (…) But when we are going to have intercourse, I always use a condom, and I enter her, but I withdraw before I ejaculate. She seems satisfied, and I don’t mind coming later, but most important of all, she is still a virgin, because I haven’t come inside her, and she is therefore pure.’ (Janus & Janus, 1993, p. 234).

Al lijkt dit een wat hypocriete stellingname, het is niet uitgesloten dat christelijke studenten precies zo redeneren. Daarom is aan de vragenlijst van Sanders & Reinisch (1999) de vraag toegevoegd ‘Zou je zeggen dat je seks had gehad als je, in het bijzijn van iemand, op wat voor manier dan ook een orgasme bereikte?’ Omdat in dit onderzoek ook het masturbatiegedrag van christelijke studenten wordt onderzocht lijkt het zinnig allereerst te vragen naar de definitie van masturbatie als een al dan niet seksuele handeling. De vraag die is toegevoegd luidt ‘Zou je zeggen dat je seks had gehad als je jezelf bevredigde (masturbatie tot orgasme)?’ De vragen zijn zo gesteld dat de persoon die ze beantwoordt niet hoeft te impliceren dat hij of zij gevraagd gedrag ook daadwerkelijk heeft vertoond, slechts of hij of zij dat gedrag seks zou noemen. Dit om het beantwoorden van de vragen zo min mogelijk belastend te maken voor een doelgroep die met openheid rond dit onderwerp moeite zou kunnen hebben.

Moraal – Waar ligt de grens?
In de bijbel wordt veel gesproken over relaties en het huwelijk. Het gaat daarbij niet alleen om wetten en regels maar ook om een meer globale visie op liefde en trouw binnen een verbintenis tussen man en vrouw. Vanuit wat de bijbel zegt over liefde en trouw valt een bepaalde moraal te distilleren met betrekking tot seksualiteit. Maar welke? Er wordt vaak gesproken over het opzoeken van ‘de grens’. Waar ligt volgens christelijke studenten de grens?

Om de moraal van de onderzochte groep te kunnen bepalen is dezelfde vragenlijst als genoemde vragenlijst rond definitie gebruikt. Dit keer is de vraag echter niet ‘Zou je zeggen dat je seks had gehad als…’ maar ‘Mag je, geredeneerd vanuit de bijbelse visie op het huwelijk, voor het huwelijk…’ en dan volgden weer de elf soorten gedrag variërend van zoenen tot geslachtsgemeenschap. Ook aan deze lijst zijn weer twee items toegevoegd, dezelfde als die bij definitie zijn toegevoegd. Zo wordt het dus ‘Mag je, geredeneerd vanuit de bijbelse visie op het huwelijk, voor het huwelijk jezelf bevredigen (masturbatie)?’ (item 12), en ‘Mag je, geredeneerd vanuit de bijbelse visie op het huwelijk, voor het huwelijk op wat voor manier dan ook, een orgasme bereiken?’ (item 13).

Gedrag
In het onderdeel ‘gedrag’ van de vragenlijst is gevraagd naar wat voor gedrag christelijke studenten vertonen op seksueel gebied. Daarnaast is gevraagd naar schuldgevoel rond het zich houden aan de eigen seksuele moraal. Dit onderdeel van de vragenlijst is samengesteld aan de hand van eerdere onderzoeken zoals genoemd in de inleiding, naar het seksuele gedrag van Amerikaanse studenten. Daarbij werden vragen gesteld als ‘Hoe vaak heb je geslachtsgemeenschap gehad’ en ‘Hoeveel seksuele partners (met wie je geslachtsgemeenschap hebt gehad) heb je tot nu toe in je leven gehad’.

Voor de mensen met een relatie op het moment van invullen van de vragenlijst was de lijst een stukje langer. Hen werd ook gevraagd naar de gedragingen zoals die in definitie en moraal werden omschreven. Dus hier waren vragen als ‘Hoe vaak bevredig je je partner oraal (met de mond)’. Daarbij werd steeds gevraagd naar frequentie van het voorkomende gedrag (antwoordcategorieën: nooit, minder dan eens per maand, een tot drie keer per maand, tenminste eens per week, dagelijks of vaker).

Wat zijn christelijke studenten?
Een aantal onderzoeken op het gebied van seksualiteit en christendom hebben een apart onderdeel waarin mate van religiositeit gemeten wordt. Een voorbeeld is het onderzoek van Sheeran et al. (1993), waarin religiositeit wordt gemeten met een zestal vragen rond opvoeding, tijdsbesteding en identiteit. Een goed enkel item om religiositeit te meten is volgens Gorsuch en McFarland bijvoorbeeld ‘Bent u actief betrokken bij een kerk’. Een hoge betrokkenheid bij een kerk is een veelgebruikte maat voor religiositeit. Zoals bijvoorbeeld ook in het onderzoek van Feldman et al. (1997). Daar wordt gevraagd naar de frequentie van kerkbezoek.

In dit onderzoek is alleen gevraagd naar kerklidmaatschap en niet naar frequentie van kerkbezoek
(zie ‘demografische gegevens). Voor dit onderzoek zijn mensen uitgenodigd die lid zijn van een christelijke studentenvereniging (VGS/GSV, CSFR, Ichthus of Navigator). Deze verenigingen verschillen iets van elkaar in insteek en verenigingscultuur, maar qua geloofsovertuigingen zijn de vier voor dit onderzoek samengenomen. Leden van christelijke studentenverenigingen zijn over het algemeen ook meelevende kerkleden. Bij de hier onderzochte groep kunnen we er van uit gaan dat het merendeel wekelijks een kerk bezoekt, want anders waren deze mensen geen lid geworden van een dergelijke vereniging. Lidmaatschap van een kerk is bij een behoorlijk aantal verenigingen verbonden aan het lidmaatschap, zoals dat verwoord staat in de statuten van deze verenigingen.

De definitie die in dit artikel gehanteerd wordt is de volgende: als christen beschouwen we iemand die zich christen noemt en lid is van een kerk. Dit is een hele praktische definitie, die op zichzelf weinig zegt over wat iemand gelooft, maar die als criterium werkbaar is.

Demografische gegevens en werkwijze
Naast kerklidmaatschap is gevraagd naar leeftijd, sekse, seksuele voorkeur en het al dan niet hebben van een vaste relatie. Voor de mensen met een relatie op het moment van invullen van de vragenlijst was er de vraag ‘Wat is de duur van je huidige relatie?’ en ‘Hoe kwalificeer je je huidige relatie?’. Deze laatste vraag werd gesteld naar aanleiding van een eerder aangetoond verband tussen een lagere kwaliteit van de relatie en meer risicovol seksueel gedrag (Reinisch et al., 1995). Hoe lager de kwaliteit van de relatie was, hoe meer risicovol seksueel gedrag de onderzochte proefpersonen vertoonden. De vraag naar de duur van de relatie of het eerder gehad hebben van relaties diende ter controle op de invloed van een langer durende relatie of eerdere relaties op moraal.

Verder waren er nog twee vragen ter reflectie op het onderwerp: ‘Had je, gezien het onderwerp, moeite met het invullen van deze vragenlijst?’ en ‘Zou je graag willen dat er in je omgeving meer open gepraat kan worden over seksueel gedrag?’. Met opzet is hier gekozen voor de formulering ‘seksueel gedrag’. Vragen naar de wens om meer openheid over seksualiteit zou te algemeen zijn. Vragen naar meer openheid over de seksuele moraal had ook gekund, maar was abstracter geweest. Vragen naar openheid over seksueel gedrag is heel concreet en waarschijnlijk het meest relevant. Helemaal aan het eind van de vragenlijst was nog gelegenheid tot het geven van commentaar op het onderwerp en apart daarvan commentaar op de vragenlijst.

Proefpersonen werden uitgenodigd via mailings van hun eigen studentenvereniging. Ze konden zich vervolgens opgeven door hun emailadres te sturen. De mensen die zich opgaven werden met hun emailadres in het systeem ingevoerd en kregen via hun e-mail een automatisch gegenereerde link naar de site waarop de vragenlijst ingevuld kon worden. E-mailadres en ingevulde vragenlijst werden door het systeem losgekoppeld. Zo was niet te traceren wie welke vragenlijst had ingevuld en kon anonimiteit gewaarborgd worden.

Resultaten

Demografisch
In totaal hebben 307 personen de vragenlijst ingevuld. Op grond van diverse controles op betrouwbaarheid zijn 22 mensen geëxcludeerd, vanwege het feit dat ze getrouwd waren en hun data dus voor deze studie niet relevant waren. De gegevens van de 285 respondenten staan vermeld in tabel 1. (zie voor de tabel het orginele pdf)

Zoals uit de tabel valt op te maken is de sekse van de proefpersonen heel gelijk verdeeld, X2 (1)=1.27 (p=0.26). De groep bestond uit 152 (53.3%) vrouwen en 133 (46.7%) mannen. De leeftijd van de respondenten varieerde van 18 tot 27, de gemiddelde leeftijd was 21.5 jaar. Het grootste deel van de respondenten (86.3%) gaf aan uitsluitend heteroseksueel te zijn. Voor de mannen lag dit percentage hoger (90.2%) dan voor de vrouwen (82.9%). 17.5% van de vrouwen en 7.5% van de mannen gaf aan overwegend heteroseksueel te zijn, geen van de vrouwen gaf aan biseksueel of homoseksueel te zijn, terwijl 1.5% van de mannen aangaf biseksueel te zijn en slechts 1 respondent (0.8%) zei homoseksueel te zijn. Het sekseverschil is hier significant, X2(3)=9.03, p0.05. Er waren dus meer homoseksuele mannen dan vrouwen in dit onderzoek.

Van de respondenten had 49.8% geen relatie op het moment van invullen van de vragenlijst. Van de respondenten die op het moment van afname geen relatie hadden, had ruim de helft (61.4%) eerder wel een relatie gehad. Dit betekent dat van de totale steekproef van de mensen die op het moment van afname geen relatie hadden, 19.6% nog nooit een relatie had gehad en 30.2% wel ooit een relatie had gehad.

Het overgrote deel van de respondenten was lid van een Gereformeerde kerk (vrijgemaakt) (75.8%). Nog eens 10.9% was lid van de Protestantse kerk Nederland. De overige respondenten gaven aan respectievelijk lid te zijn van een Gereformeerde gemeente (6.7%), een Evangelische kerk (2.5%), een Christelijk Gereformeerde kerk (1.8%), een Nederlands Gereformeerde kerk (1.4%) en drie respondenten (1.1%) gaven aan van een andere dan de genoemde zes kerken lid te zijn. De respondenten in dit onderzoek studeerden allemaal aan een instelling voor Wetenschappelijk Onderwijs (68.4%) of Hoger Beroeps Onderwijs (31.6%).

Definitie
In tabel 2 staat vermeld hoe de respondenten in dit onderzoek seks definiëren en hoe de respondenten van het onderzoek van Sanders en Reinisch (1999) dat deden. De diverse vormen van seksueel gedrag zijn gerangschikt naar het percentage respondenten dat in Sanders en Reinisch (1999) dat gedrag definieerde als seks.
(zie voor tabel 2 het orginele pdf)

Over het algemeen definiëren de respondenten in dit onderzoek gedrag (veel) eerder als seks dan de respondenten van het eerdere onderzoek. Bij ‘intens zoenen’ (item 1) is het percentage ‘ja’-antwoorders een beetje groter (3.2% versus 2.0%) dan in het eerdere onderzoek, in de daarop volgende items wordt dit verschil snel veel groter. Penis-anus contact vindt 97.9% van de christelijke studenten seks, terwijl 81.0% van de Amerikaanse volwassenen dit seks vindt. Een verschil van 17.9%. Over geslachtsgemeenschap lijkt wel consensus te bestaan: 99.5% van de Amerikaanse volwassenen noemt dit seks en 99.6% van de christelijke studenten ook. De items over orgasme en zelfbevrediging die zijn toegevoegd zijn door de respondenten van beide seksen gelijk beantwoord. Van de christelijke studenten noemt 50.9% het bereiken van een orgasme in het bijzijn van iemand seks, 25.3% noemt zelfbevrediging, masturbatie tot orgasme, seks.

Moraal
In figuur 1 is te zien welk gedrag christelijke studenten acceptabel vinden voor het huwelijk. Omdat er, op item 12 na, geen significante sekseverschillen waren in deze cijfers zijn de resultaten niet opgesplitst naar sekse. Wel bleek het al dan niet ooit hebben gehad van een relatie van invloed te zijn op moraal.

Figuur 1. Resultaten moraal: respondenten die ‘ja’ antwoorden op de vraag ‘mag je (...) voor het huwelijk...’, opgesplitst (zie voor figuur 1 het orginele pdf)

Over de uitersten van de verschillende soorten seksueel gedrag zijn de drie groepen het eens, ongeacht of ze een relatie hebben (gehad) of niet. Intens zoenen (item 1) wordt door 96.5% van de steekproef acceptabel geacht voor het huwelijk. Geslachtsgemeenschap (item 11) vindt 7.7% goed en anale gemeenschap (penisanus contact, item 10) 6.3%. Zoals te zien is in de tabel zijn mensen met een relatie eerder dan mensen zonder relatie geneigd dit gedrag goed te keuren. Van de mensen zonder relatie zijn de mensen die ooit een relatie gehad hebben weer eerder dan mensen die nooit een relatie gehad hebben geneigd dit gedrag goed te keuren. Maar deze verschillen zijn niet significant: voor tongzoenen, voor geslachtsgemeenschap en voor anale gemeenschap. Over de ‘tussenliggende’ gedragingen is minder consensus, daar verschillen de groepen onderling wel significant van mening (p0.05 voor alle groepsvergelijkingen, behalve de groepen ‘nooit relatie’ en ‘ooit relatie’ bij masturbatie. Die verschillen niet significant van elkaar). Over het algemeen vindt de meerderheid van de mensen met relatie gedrag waarbij de geslachtsdelen niet direct betrokken zijn acceptabel, terwijl voor de meerderheid van de mensen zonder relatie eigenlijk alleen zoenen acceptabel gedrag is voor het huwelijk. De mensen die ooit een relatie gehad hebben bevinden zich tussen deze twee groepen in qua moraal.

Mannen vinden vaker (66.2%) dat het bereiken van een orgasme in het bijzijn van iemand mag voor het huwelijk dan vrouwen (54.6%). Van de mensen zonder relatie vindt 41.1% dit acceptabel gedrag voor het huwelijk, van de mensen die ooit een relatie gehad hebben is dit 57% en van de mensen die op het moment van invullen een relatie hadden is dit 69.2%. Tussen de eerste en de laatste groep zit een (behoorlijk) verschil van 28.1%. Zelfbevrediging wordt door in totaal 54% van de steekproef goedgekeurd. 46.4% van de mensen zonder relatie en 44.2% van de mensen die ooit een relatie hebben gehad vinden dat dit mag, terwijl 62.9% van de mensen met relatie vindt dat dit gedrag mag.4

Gedrag
Van de gedragingen die bij definitie en moraal gebruikt zijn, zijn alleen de frequentie van tongzoenen, masturbatie en geslachtsgemeenschap gevraagd aan de hele steekproef. De overige vormen van seksueel gedrag zijn alleen uitgevraagd aan mensen met een relatie, omdat de vragen seksueel gedrag met de huidige partner betroffen. Voor deze mensen was de vragenlijst dus een stuk langer. In dit gedeelte zullen eerst de resultaten van de hele steekproef, en vervolgens die van de respondenten met een relatie besproken worden.

Gedrag: totale steekproef
In de frequentie van tongzoenen was geen significant sekseverschil. Van de totale steekproef deed 26% dit nooit, 21.1% minder dan één keer per maand, 5.6% 1 tot 3 keer per maand, 40.7% tenminste één keer per week en 6.7% dagelijks of vaker. Mensen met een relatie hadden een significant hogere frequentie van tongzoenen dan mensen zonder relatie (F(1)=1.102, p0.0005).

Van de vrouwen zegt 36,8% nooit te masturberen, tegen 5,3% van de mannen, 23% van de vrouwen en 6% van de mannen masturbeert minder dan één keer per maand, 23% van de vrouwen en 26,3% van de mannen masturbeert 1 tot 3 keer per maand, 15,8% van de vrouwen en 58,6% van de mannen masturbeert tenminste één keer per week, en 1,3% van de vrouwen en 3,8% van de mannen masturbeert dagelijks of vaker. Er was geen invloed van het al dan niet hebben van een relatie: mensen met relatie masturbeerden even vaak als mensen zonder relatie.

In de frequentie van geslachtsgemeenschap verschilden de seksen onderling niet significant. Van de hele steekproef heeft 75,4% nog nooit geslachtsgemeenschap heeft gehad, 3,2% slechts één keer, 2,8% twee of drie keer, en 18,6% vaker dan drie keer. Ook hier maakt het uit of mensen al dan niet een relatie hebben of hebben gehad. In figuur 4 is te zien dat van de mensen die nooit een relatie hebben gehad 98,2% nooit geslachtsgemeenschap heeft gehad, dus nog maagd is. Van de mensen die ooit een relatie hebben gehad is dit 73,3% en van de mensen die nu een relatie hebben is dit 67,8%. Deze verschillen zijn significant (X2(6)=31,64, 0.0005).

Daarnaast is nog gevraagd naar het aantal sekspartners dat iemand in totaal in zijn leven gehad had. Sekspartner werd gedefinieerd als ‘iemand met wie je geslachtsgemeenschap hebt gehad’. Ook bij deze vraag was er weer geen sekseverschil maar wel een verschil tussen de mensen met relatie en de mensen zonder relatie. In totaal had 75.1% van de totale steekproef geen enkele sekspartner gehad, 18.6% één sekspartner, 3.5% twee, 2.1% drie tot vijf en 0.7% (2 personen) vijf of meer. Dit zou overigens betekenen dat 0,3% van de steekproef wel een sekspartner heeft gehad, maar nooit geslachtsgemeenschap (75,4% zegt nooit geslachtsgemeenschap te hebben gehad). Hiervoor zijn meerdere verklaringen aan te voeren, variërend van slordigheid van betreffende respondent tot een andere visie op wat een sekspartner is. Over die laatste verklaring in de discussie meer.

Ook hier was het al dan niet hebben (gehad) van een relatie van invloed, zoals te zien is in figuur 5. De mensen die nooit een relatie hadden gehad, hadden op 1 persoon na allemaal geen sekspartners gehad. Van de mensen die ooit een relatie hadden gehad had 73,3% geen partner waarmee hij/zij geslachtsgemeenschap had gehad, 19,8% had 1 sekspartner, 3,5% twee sekspartners, 1,2% (1 persoon) 3 tot 5 sekspartners, en 2,3% had 5 of meer sekspartners gehad in zijn leven. Van de mensen die op het moment van invullen van de vragenlijst een relatie hadden had 67,1% geen sekspartner gehad, 24,5% 1 sekspartner, 4,9% 2 sekspartners en 3,5% had 3 tot 5 sekspartners gehad. De verschillen tussen de groepen (voor de factor relatie) waren significant (F(1)=6.04, p0.015).

Gedrag van respondenten met relatie
Aan de respondenten met relatie is van nog eens elf gedragingen gevraagd of en in welke frequentie ze deze vertoonden. Dit zijn de vormen van gedrag die bij definitie en moraal gevraagd werden. Hierbij moet opgemerkt worden dat een soort gedrag vergeten is te vragen in dit gedeelte: het manueel genitaal stimuleren van de partner (actief en passief). Hierover zijn dus helaas geen gegevens. De frequentie van gedrag gaat hier over eerder genoemde antwoordmogelijkheden; (onder methode-gedrag) nooit (0), minder dan eens per maand (1), een tot drie keer per maand (2), tenminste eens per week (3), dagelijks of vaker (4)’.

Het strelen van borsten/tepels werd door mannen wat vaker gedaan dan door vrouwen, met een frequentie van 2,45, dus tussen tenminste 1 tot 3 keer per maand en één keer per week in. Voor de vrouwen was deze frequentie 2,09. Omgekeerd kwam dit gedrag in passieve vorm significant vaker bij vrouwen dan bij mannen voor (F(1)=7.88, ;0.01), vrouwen gaven vaker aan dat hun partner hun borsten streelde, met een frequentie van 2,53, terwijl de mannen hier een frequentie van 2,02, dus 1 tot 3 keer per maand, aangaven. Bij de vraag naar de frequentie van het actief dan wel passief ‘oraal contact hebben met de borsten/tepels van de partner’ is hetzelfde patroon te zien. Vrouwen geven significant vaker aan dan mannen dat hun partner dit bij hun doet (gemiddelde frequentie 2,08 dus ruim 1 tot 3 keer per maand), F(1)=13.28, 0.0005. Vice versa geven mannen significant vaker aan dan vrouwen dat ze dit gedrag actief vertonen bij hun partner (gemiddelde frequentie 1,98 dus bijna 1 tot 3 keer per maand), F(1)=3.93, p;0.05.

De frequentie van ‘oraal contact hebben met geslachtsdelen’, zowel actief als passief verschilde niet significant per sekse. De vrouwen gaven iets vaker dan de mannen aan dit gedrag zowel te vertonen als te ondergaan. Ruim 51% van alle respondenten gaf aan dit gedrag nooit te vertonen, tussen de 20,4% (actief) en de 21,1% (passief) gaf aan dit gedrag minder dan één keer per maand te vertonen, 19,7% zei dit 1 tot 3 keer per maand te doen, 7 tot 7,7% tenminste één keer per week en 0,7% (1 persoon) dagelijks.

De frequentie van het bevredigen van elkaar is gemeten met orgasme en zonder orgasme. Er zijn geen significante sekseverschillen. Van het totaal zegt 41,5% nooit de partner te bevredigen (met orgasme), 14,1% doet dit minder dan één keer per maand, 26,8% 1 tot 3 keer per maand, 16,9% tenminste één keer per week en 0,7% dagelijks of vaker.

Van de mensen met een relatie heeft 73,9 % nooit geslachtsgemeenschap. 4.9% heeft dit minder dan één keer per maand, 12% 1 tot 3 keer per maand en 9,2% tenminste één keer per week. De frequentie van anale gemeenschap ligt nog lager. 97,9% doet dit nooit, 0,7% minder dan één keer per maand en 1,4% 1 tot 3 keer per maand.

Tenslotte de frequentie van masturbatie in het bijzijn van de partner. Die verschilt niet significant bij de verschillende seksen. Het grootste deel van de steekproef vertoont dit gedrag nooit (84,5%), 9,9% doet dit minder dan één keer per maand, 4,2% doet dit 1 tot 3 keer per maand en 1,4% doet dit tenminste één keer per week.

Verhouding definitie versus moraal
Hoe verhouden zich nu definitie en moraal? Dat is te zien in figuur 7. In die figuur is het aantal ‘ja’-antwoorders op de vraag of een bepaald gedrag ‘seks’ is naast het aantal ‘nee’-antwoorders gezet dat vindt dat een bepaald gedrag niet mag voor het huwelijk. De hypothese was dat deze onderzoeksgroep vindt dat ‘seks’ niet mag voor het huwelijk. Als seks niet mag, dan zal datgene dat als seks wordt gedefinieerd (onder definitie met ‘ja’ wordt beantwoord), moreel worden verworpen (onder moraal met ‘nee’ worden beantwoord). Als je vindt dat orale bevrediging ‘seks’ is (antwoord bij definitie: ‘ja’), en je vindt dat ‘seks’ niet mag voor het huwelijk, dan zul je orale bevrediging afkeuren (antwoord bij moraal ‘nee’).

De hypothese dat moraal en definitie gelijk opgaan, blijkt gezien de cijfers te kloppen, op het gedrag ‘geslachtsgemeenschap’ en ‘zelfbevrediging’ na. Van geslachtsgemeenschap vindt iedereen (100%) dat dit seks is, 92% vindt dat het niet mag voor het huwelijk. Dit is nog steeds een grote groep, maar significant minder dan de 100% ‘ja’-antwoorders op de vraag of dit gedrag ‘seks’ is. Maar daartegenover staat wel de bevinding dat de mensen met en zonder relatie het over deze vorm van gedrag eens zijn in die zin dat de overgrote meerderheid van mening is dat het niet mag voor het huwelijk. Over de vraag of zelfbevrediging seks is of niet lijkt meer verwarring te bestaan. De vraag of het al dan niet zou mogen is hier breder. Het gaat niet om de vraag of dit gedrag mag voor het huwelijk of niet, maar in het algemeen of het zou mogen of niet. Bijna de helft van de onderzoeksgroep stelt dat het niet mag.

Verhouding gedrag versus moraal
Hoe verhouden zich gedrag en moraal? Vertonen deze mensen ook daadwerkelijk het gedrag dat ze afkeuren niet? In figuur 8 is de frequentie van het gedrag van de ‘nee’-antwoorders op de vraag of bepaald gedrag mag, naast dat van de ‘ja’-antwoorders op diezelfde vraag gezet, per soort gedrag. De frequentie van gedrag gaat hier weer over eerder genoemde antwoordmogelijkheden; (onder methodegedrag) nooit (0), minder dan eens per maand (1), een tot drie keer per maand (2), tenminste eens per week (3), dagelijks of vaker (4)’. Hier is te zien dat de mensen die bepaald gedrag afkeuren dat significant minder vaak vertonen dan mensen die bepaald gedrag goedkeuren. Daarbij is ook te zien dat mensen die bepaald gedrag afkeuren dat wel in zekere mate vertonen.

Discussie
De vraag ‘mag seks voor het huwelijk’ kan naar aanleiding van de hier gerapporteerde resultaten wat betreft christelijke studenten worden beantwoord. Eerst zullen we kijken naar de vraag wat met ‘seks’ bedoeld wordt. Vervolgens bekijken we de moraal van deze groep respondenten. Die kan dan weer vergeleken worden met het daadwerkelijk vertoonde gedrag. Verder zullen we kijken naar de beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor volgend onderzoek.

Definitie en moraal
Mag seks voor het huwelijk? Nee, volgens christelijke studenten mag seks niet voor het huwelijk. Maar het ligt er wel aan hoe ze ‘seks’ definiëren. Zo gauw er ‘geslachtsdelen’ in het spel komen geeft de meerderheid van de respondenten aan dat het hier om ‘seks’ gaat.

Waarom zouden christelijke studenten seksueel gedrag zo veel sneller dan Amerikaanse volwassenen ‘seks’ noemen? Sowieso dient het feit dat de vergelijkingsgroep Amerikaans is in rekening gebracht te worden. Er zou sprake kunnen zijn van een cultuurverschil. Maar het grootste deel van de verklaring ligt waarschijnlijk in het feit dat de hier onderzochte groep veel minder ervaring heeft met het onderzochte gedrag dan de Amerikaanse steekproef. Bijna 20 procent van de steekproef heeft nog nooit een relatie gehad. En omdat het onderzochte gedrag waarschijnlijk alleen binnen een relatie voorkomt zal dus zeker 20 procent met een groot deel van dit gedrag geen ervaring hebben. Dat blijkt overigens ook wel uit het gerapporteerde gedrag. Van de totale steekproef geeft 26 procent aan nooit te zoenen (tongzoenen). Ruim 75 procent heeft nog nooit geslachtsgemeenschap gehad. Christelijke jongeren hebben waarschijnlijk niet alleen behoudende denkbeelden over seksualiteit, maar ook over relaties in het algemeen. Daarbij hoort de visie dat seksueel contact alleen binnen een relatie voorkomt. Behalve wanneer het gaat om zoenen, maar zelfs dat gedrag wordt veel meer door mensen met relatie gepraktiseerd dan door mensen zonder relatie.

Als ‘seks’ niet voor het huwelijk mag dan zal de moraal van deze jongeren zijn dat ze alles wat ze ‘seks’ noemen ook zullen beoordelen als ‘niet toegestaan’ voor het huwelijk, zo was de veronderstelling. Dat zou in dit geval betekenen dat christelijke studenten alle seksuele gedrag dat te maken heeft met geslachtsdelen, veroordelen. Inderdaad blijkt dat de moraal van deze jongeren grotendeels overeenkomt met hun definitie van wat ‘seks’ nu eigenlijk is. Alleen bij geslachtsgemeenschap en bij zelfbevrediging komen definitie en moraal niet overeen. Maar voor de overige gevraagde vormen van gedrag vinden de mensen die dit ‘seks’ noemen over het algemeen ook dat dit niet mag voor het huwelijk. Alvorens hier dieper op in te gaan is het nodig de verhouding tussen het hebben van een relatie en moraal te bekijken. Voor alle vragen naar moraal geldt namelijk dat de antwoorden sterk verschillen voor de mensen die wel een relatie hebben en de mensen die ooit een relatie gehad hebben en de mensen die nooit een relatie gehad hebben.

De vraag is of het hebben van een relatie oorzaak dan wel gevolg is van die andere moraal. Misschien hebben de mensen die nu een relatie hebben altijd al een wat vrijere moraal gehad dan de mensen die geen relatie hebben. Misschien is het hebben van een vrijere moraal wel van invloed op het al dan niet krijgen van een relatie, in die zin dat mensen met een vrijere moraal eerder een relatie zouden kunnen krijgen. Dit is op basis van deze resultaten niet te bepalen. Wat wel te zien is, is dat de mensen die geen relatie hebben en die ook nooit een relatie hebben gehad een stuk behoudender zijn in hun moraal dan mensen die op het moment van afname van deze vragenlijst een relatie hebben. Mensen die wel ooit een relatie hebben gehad zitten wat betreft de mate van hun behoudendheid hier tussenin. Vooral dit laatste duidt erop dat het hier toch wel gaat om het ‘bijstellen’ van de moraal onder invloed van een relatie.

Opvallend is dat deze bijstelling de extremen van seksueel gedrag, zoenen en geslachtsgemeenschap, klaarblijkelijk ongemoeid laat. Over zoenen is iedereen het grotendeels eens, dat mag voor het huwelijk. Slechts 3,5 procent van de totale steekproef keurt dit af. Bij geslachtsgemeenschap is de overeenstemming ook groot. Al is de trend ook daar dat mensen met relatie eerder geneigd zijn dit gedrag goed te keuren voor het huwelijk dan de mensen zonder relatie, hoewel mensen die ooit een relatie gehad hebben iets sterker zijn geneigd dit af te keuren dan de mensen die nooit een relatie hebben gehad. Wellicht duidt dit op spijt van geslachtsgemeenschap hebben gehad in een inmiddels verbroken relatie. Deze verschillen zijn echter niet significant, ongeveer 92 procent van de respondenten keurt geslachtsgemeenschap voor het huwelijk af. Dit terwijl van de totale steekproef 76 procent nog nooit geslachtsgemeenschap heeft gehad, dus nog maagd is.

Voor de varianten van seksueel gedrag meer naar het midden van het continuüm zijn de verschillen in moraal tussen respondenten die al dan niet een relatie hebben (gehad) echter enorm. Een voorbeeld: het aanraken, strelen of stimuleren van borsten/tepels wordt door de meerderheid, ruim 50 procent van de respondenten die nooit een relatie heeft gehad, afgekeurd, terwijl bijna 90 procent van de respondenten met relatie dit wel acceptabel gedrag vindt voor het huwelijk. Een ander voorbeeld; het oraal contact hebben met geslachtsdelen wordt door bijna 4 procent van de mensen die nooit een relatie hebben gehad acceptabel voor het huwelijk gevonden, terwijl dit voor de mensen met relatie bijna 30 procent is. Dat is interessant, want dat zou betekenen dat, voor zover er sprake is van een continuüm van seksueel gedrag, juist het middengedeelte klaarblijkelijk onduidelijk is wat betreft moraal. Wellicht wordt over dit soort gedrag minder gesproken. Het beeld dat uit deze resultaten naar voren lijkt te komen is dat zoenen openlijk wordt goedgekeurd en geslachtsgemeenschap openlijk afgekeurd voor het huwelijk. Maar wat er verder wel en niet mag is kennelijk niet zo helder.

Zoals gezegd, er valt binnen de resultaten van dit onderzoek niet te controleren of het hier om een bijstelling van de moraal gaat of om een in beginsel andere moraal5. Ook valt niet te controleren of de mensen die geen relatie hebben, op het moment dat ze die wel zouden krijgen zich aan hun eigen moraal zullen houden. Van de mensen die geen relatie hebben kon immers ook geen gedrag gemeten worden. Dat wil zeggen, geen gedrag waarvan verondersteld werd dat het binnen een relatie plaats zou vinden. Masturbatiegedrag en zoenen vielen hierbuiten. Dit omdat voor masturbatie uiteraard geen relatie noodzakelijk is en zoenen een dermate ‘licht’ seksueel gedrag lijkt dat het niet persé binnen een relatie plaats hoeft te vinden. Dat bleek overigens ook uit de resultaten, tenminste wat betreft masturbatie. De frequentie van masturbatie verschilde niet significant voor mensen met en zonder relatie. Het zoengedrag verschilde wel significant, in die zin dat mensen die geen relatie hadden ook significant minder vaak zoenden. Ook zoenen hoort kennelijk, in ieder geval voor deze groep respondenten, binnen een relatie thuis.

Bij geslachtsgemeenschap vindt dus vrijwel iedereen (99 tot 100 procent) dat het hier om ‘seks’ gaat, terwijl niet iedereen (92 procent) vindt dat het niet mag voor het huwelijk. Bij zelfbevrediging zijn de meningen verdeeld over de vraag of het hier nu om seks gaat, maar het antwoord hierop hangt niet significant samen met het antwoord op de vraag of het al dan niet mag. Wat hierbij erg uitmaakt is de sekse van de proefpersonen. Van de mannen vindt 66,2 procent dat zelfbevrediging mag terwijl 54,6 procent van de vrouwen het hier mee eens is. Dit komt waarschijnlijk doordat mannen meer aan zelfbevrediging doen. Van de vrouwen masturbeerde bijna 40 procent nooit, terwijl dit voor de mannen slechts ruim 5,3 procent is. Waarschijnlijk is dit hetzelfde effect als de ‘bijstelling’ van de moraal in een relatie: op het moment dat iemand bepaald gedrag vertoont zal hij/zij sneller geneigd zijn dit gedrag ook goed te keuren. Ook hier is het al dan niet gehad hebben van een relatie van belang. Mensen die geen relatie hebben op het moment van afname van de vragenlijst keuren zelfbevrediging significant vaker af (ongeveer 55 procent) dan mensen die wel een relatie hebben (ruim 37 procent). Wellicht blijkt hieruit dat mensen met een relatie tegenover alle seksuele gedrag toleranter staan. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat mensen met een relatie meer met seksueel gedrag en de moraal daaromtrent bezig zijn en hier wellicht meer over praten. Dat zou kunnen leiden tot een meer tolerante moraal.

Gedrag
Houden christelijke studenten zich aan hun eigen moraal? Dat was de volgende vraag. De verwachting was dat ze dit niet (geheel) zouden doen. Uit de resultaten blijkt dat christelijke studenten inderdaad meer seksueel gedrag vertonen dan ze zelf strikt genomen vinden mogen. Dat wil zeggen, gedrag dat door de meerderheid beoordeeld wordt als ‘mag niet voor het huwelijk’, wordt toch tot op zekere hoogte gebezigd. Hoewel maar 7,7 procent van de steekproef vindt dat geslachtsgemeenschap voor het huwelijk mag heeft 24,6 procent tenminste één keer wel geslachtsgemeenschap gehad. Ook de frequenties van gedrag binnen een relatie zijn, hoewel significant lager voor de mensen die vinden dat iets niet mag dan voor de mensen die vinden dat iets wel mag, niet nul. Dit gecombineerd met het schuldgevoel dat mensen tot op zekere hoogte blijken te hebben over hoe ze omgaan met seksualiteit in hun relatie suggereert dat het houden van de eigen moraal niet vanzelfsprekend is.

Toch blijkt ook dat mensen zich wel grotendeels aan hun eigen moraal houden. Dit is zowel aan gedrag in als gedrag buiten de relatie te zien. Mensen die vinden dat bepaald seksueel gedrag niet mag voor het huwelijk, houden zich er in hun relatie ook daadwerkelijk aan, in die zin dat ze dit gedrag significant minder vaak vertonen dan mensen die vinden dat dit wel mag. Overigens is het in dit kader jammer dat het ‘aanraken/strelen/stimuleren van geslachtsdelen van de partner’ niet gevraagd is bij de vragen rond gedrag, zodat dit gedrag niet meegenomen kan worden in deze overwegingen. Bij het overige gedrag in een relatie blijkt dat hoe verder het gedrag zich op het continuüm richting geslachtsgemeenschap bevindt, hoe vaker het afgekeurd wordt en hoe minder frequent het ook gerapporteerd wordt. Ook hier is weer duidelijk een scheiding tussen genitaal en niet-genitaal gedrag. Het aanraken of oraal contact hebben met borsten/tepels is gedrag dat tamelijk frequent gerapporteerd wordt, tenminste wekelijks en één tot drie keer per maand zijn de categorieën waarin de meeste mensen scoren. ‘Heftiger’ gedrag waarbij de genitaliën betrokken zijn worden door de meerderheid nooit gedaan. Oraal genitaal gedrag en het seksueel bevredigen van de partner vallen hier onder. Masturbatie in het bijzijn van de partner heeft de laagste frequentie van gedrag.

Ook bij zelfbevrediging (masturbatie tot orgasme) was de frequentie voor de mensen die vonden dat dit niet mag significant lager dan voor de mensen die vonden dat dit wel mag. Maar de frequentie voor de mensen die vonden dat masturbatie niet mag lag nauwelijks lager. Zelfbevrediging had zelfs de hoogste frequentie van de gemeten varianten van seksueel gedrag over de hele populatie. Opvallend was overigens wel dat hoewel slechts 25 procent van de respondenten aangaf masturbatie ‘seks’ te noemen, ruim 50 procent dit gedrag toch afkeurde. Dit terwijl slechts ruim 5 procent van de mannen en bijna 37 procent van de vrouwen zoals gezegd dit gedrag nooit vertoonden. De overige respondenten vertonen dit gedrag dus kennelijk tegen hun moraal in.

Hoe verhoudt zich het seksuele gedrag van christelijke studenten tot dat van hun niet christelijke leeftijdsgenoten? In de inleiding is al een en ander rond de cijfers van het seksuele gedrag van niet-christelijke jongeren genoemd. Uit het onderzoek van Reinisch, Hill, Sanders, & Ziemba-Davis (1995) bleek 17 procent ervaring te hebben gehad met anale gemeenschap, terwijl in dit onderzoek slechts 2,1 procent van de deelnemers hier ervaring mee rapporteert. Bovendien geeft 100 procent van de door Reinisch et al. onderzochte steekproef aan ooit geslachtsgemeenschap gehad te hebben en is de gemiddelde leeftijd voor de eerste keer geslachtsgemeenschap 17,2 voor zowel mannen als vrouwen. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Van Zessen & Sandfort (1991). Zij vinden een gemiddelde leeftijd van 17,2 voor de mannen en 17,3 voor de vrouwen bij de eerste keer geslachtsgemeenschap.

In het huidige onderzoek is niet gevraagd naar de gemiddelde leeftijd bij de eerste keer dat mensen geslachtsgemeenschap hadden. Maar van de hier onderzochte groep mensen met een gemiddelde leeftijd van 21,5 heeft slechts 24,6 procent ervaring met geslachtsgemeenschap. Gemiddeld rapporteren de vrouwen uit het onderzoek van Reinisch et al. 6,1 partners gehad te hebben, terwijl de mannen beweren in hun leven gemiddeld 8,0 partners gehad te hebben. In dit onderzoek was het gemiddelde aantal sekspartners voor vrouwen en mannen niet noemenswaardig verschillend, 1,24 gemiddeld voor de mensen zonder een relatie en 1,45 voor de mensen met relatie.

Betrouwbaarheid en representativiteit
Of respondenten hun gedrag eerlijk gerapporteerd hebben blijft uiteraard de vraag. Door het waarborgen van de anonimiteit van respondenten6 valt te verwachten dat respondenten tamelijk eerlijk zijn geweest, maar er valt niet uit te sluiten dat de hier gerapporteerde frequenties van gedrag niet overeenkomen met de waarheid. In dat geval is het overigens logisch dat respondenten meer seksueel gedrag vertonen, over het geheel genomen, dan ze willen toegeven, omdat het vertoonde gedrag niet overeenkomt met hun moraal. Maar dit is ook een meer algemene beperking van onderzoek dat rust op zelfrapportage.

Hoe representatief is deze steekproef? Daar valt in twee opzichten iets over te zeggen. Vergeleken met christelijke studenten die niet gereageerd hebben zou het hier kunnen gaan om een groep die naar verhouding meer open is over seksualiteit. Dit zijn mensen die, zoals gezegd, deels aangeven dit onderzoek belangrijk te vinden, en daarmee willen pleiten voor meer openheid rond het onderwerp seksualiteit in christelijke kringen. Verder is de aangeschreven groep een groep studenten die verbonden is aan een christelijke studentenvereniging, en daarmee kiest voor een meer bewuste uitwerking van hun christen zijn in hun dagelijks leven. Daarmee komen we meteen op de definitiekwestie. Wanneer is iemand christen? Lidmaatschap van een kerk kan een maat zijn, maar het is een beperkte maat. Er is in dit onderzoek weliswaar gevraagd naar van welke kerk mensen lid waren, maar met de antwoorden daarop is verder niets gedaan, omdat de groepen te ongelijk waren om eventuele verschillen te kunnen toetsen. Een betere maat voor ‘christen zijn’ was in dit geval waarschijnlijk toch de frequentie van kerkbezoek geweest, omdat lid zijn van een kerk niet per definitie betekent dat iemand deze kerk ook regelmatig bezoekt. Overigens vergt het definiëren van het begrip ‘christen’ en het meten daarvan al een onderzoek op zich, het is en blijft een tamelijk ingewikkelde kwestie. Tot slot vallen resultaten van dit onderzoek niet direct te generaliseren naar de hele populatie ‘christelijke jongeren’, gesteld dat een goede definitie van ‘christelijk’ te geven zou zijn, omdat ook opleidingsniveau in voorgaand onderzoek van invloed bleek te zijn op de seksuele moraal en seksueel gedrag. In dit onderzoek zijn alleen hoger opgeleiden betrokken.

Slotoverwegingen
Het zou interessant zijn om de mensen die nu een relatie hebben en van mening zijn dat bepaald seksueel gedrag niet mag voor het huwelijk te volgen tot aan hun huwelijk en dan te achterhalen of ze inderdaad dit gedrag niet vertoond hebben. Er zou dan ook meteen gekeken kunnen worden naar de 19 getrouwde respondenten in deze onderzoeksgroep, die nu buiten beschouwing zijn gelaten. Het zou kunnen dat deze mensen hun moraal tot aan hun huwelijk blijven bijstellen, de grens steeds een beetje dichter richting geslachtsgemeenschap schuivend. Dit is wellicht adaptief; de overgang naar het huwelijk, waarin anders opeens ‘alles’ mag, zal daardoor minder groot worden. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat die grens wellicht iets verschuift op het moment dat mensen een relatie krijgen, maar dat dit proces van een verschuivende moraal zich ook wel weer stabiliseert op een gegeven moment. Het gaat hier wel om tamelijk intelligente, weldenkende jongeren, die prima in staat lijken te zijn om hun moraal op een gegeven moment te bepalen en zich daar dan ook daadwerkelijk aan te houden.

Maar alleen een vervolgonderzoek onder deze mensen als zij eenmaal getrouwd zijn zou kunnen uitwijzen of zij zich ook inderdaad gehouden hebben aan hun eigen moraal. Onlangs verscheen overigens een dergelijk onderzoek dat in opdracht van de Evangelische Omroep gehouden was onder haar leden (Dekker & Vollbehr, 2004). Daarin werd aan in totaal bijna 900 respondenten onder andere gevraagd of zij als maagd het huwelijk in gegaan waren. Hieruit bleek dat ongeveer 50 procent daadwerkelijk als maagd getrouwd was. Overigens gaf van de andere 50 procent ongeveer de helft aan spijt te hebben van het feit dat zij voor hun huwelijk geslachtsgemeenschap hadden gehad, terwijl van de mensen die als maagd het huwelijk inging vrijwel iedereen achteraf blij was gewacht te hebben. Wellicht interessante gegevens voor al die christelijke studenten die op dit moment (nog) niet getrouwd zijn en op zoek zijn naar een evenwicht tussen moraal en gedrag.


Literatuur
Dekker, W.H., & Vollbehr, W. (2004). Groot Eva Onderzoek, huwelijksonderzoek. Ede: Christelijke Hogeschool Ede.

DeLamater, J., & MacCorquodale, P. (1979). Premarital Sexuality. Wisconsin: The University of Wisconsin Press.

Feldman, L., Holowaty, P., Harvey, B., Rannie, K., Shortt, L., Jamal, A. (1997). A comparison of the demographic, lifestyle, and sexual behaviour characteristics of virgin and non-virgin adolescents. The Canadian Journal of Human Sexuality, 6(3), 197-209.

Festinger, L. (1962). A theory of cognitive dissonance. London: Tavistock.

Gorsuch, R.L. & McFarland, S.G. (1972). Single vs. multiple-item scales for measuring religious values. Journal for the Scientific Study of Religion, 11, 53-64.

Janus, S.S., & Janus, C.L. (1993). The Janus report on sexual behaviour. New York, Wiley.

Mahoney, E.R. (1980). Religiosity and Sexual Behaviour Among Heterosexual College Students. The Journal of Sex Research, 16, 97-113.

Reinisch, J.M., Hill, C.A., Sanders, S.A., & Ziemba-Davis, M. (1995). High-Risk Sexual Behaviour at a Midwestern University: A Confirmatory Survey. Family Planning Perspectives 27, 79-82.

Sanders, S.A., & Reinisch, J. M. (1999). Would you say you “had sex” if…? Journal of the American Medical Association 281 (3), 275-277.

Sheeran, P., Abrams, D., Abraham, C., & Spears, R. (1993). Religiosity and adolescents’ premarital sexual attitudes and behaviour: An empirical study of conceptual issues. European Journal of Social Psychology 23, 39-52.

Zessen, G. van & Sandfort, T. (1991). Seksualiteit in Nederland: seksueel gedrag, risico en preventie van aids. Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger B.V..

Noten
1 Noot van de redactie: Aukelien van Abbema won voor haar scriptieonderzoek de Radix-scriptieprijs 2006. Dit artikel gaat over een deel van dit onderzoek dat ze onder supervisie van dr. E.M.T. Laan aan de Universiteit van Amsterdam afrondde.

2 In het oorspronkelijke onderzoek zijn nog een aantal andere begrippen aan bod gekomen als schuldgevoel rond het overtreden van de moraal, visie op het onderwerp en de mate waarin mensen openstaan ten opzichte van seksualiteit. Vanwege praktische overwegingen beperken we ons in dit artikel echter tot de drie hoofdbegrippen in het onderzoek.

3 In het geval van dit onderzoek, dat vlak na de Lewinsky-affaire gepubliceerd werd in Amerika, betekende dit dat Clinton terecht leek te beweren geen seksuele relatie met miss Lewinsky gehad te hebben. Orale seks werd immers slechts door een minderheid van de Amerikanen bestempeld als seks.

4 Ook na toepassing van de Bonferroni-Holmes procedure (vanwege het grote aantal T-toetsen) bleven al deze resultaten significant.

5 Hierbij is wellicht voor eventueel vervolgonderzoek Festingers ‘cognitieve dissonantie’-theorie van belang: discrepantie tussen gedrag en moraal wordt opgelost door deze twee dichter in elkaars buurt te brengen: hetzij door het bijstellen van de moraal, hetzij door het veranderen van gedrag, meestal door een combinatie van die beide (Festinger, 1962).

6 …en gezien het belang dat ze klaarblijkelijk aan dit onderzoek hechten gezien de antwoorden op de open vragen (in dit artikel verder niet besproken, 29 reacties in de trant van ‘goed dat dit onderzoek er is’).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2007

Radix | 107 Pagina's

Seks voor het huwelijk en christelijke studenten 1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2007

Radix | 107 Pagina's