Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe de dialectiek tussen autonomie en controle Balkenende IV beheerst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe de dialectiek tussen autonomie en controle Balkenende IV beheerst

Een schets van een moderne tragedie

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
In een wereldtijd als de onze is het niet de vraag of een huidig Nederlands kabinet in de ban is van het maakbaarheidsideaal maar hoe het deze vormgeeft anno 2007- 2011. Sinds de geboorte van de Nederlandse natie uit de bloederige reformatiestrijd hebben alle Nederlandse soevereinen, net als alle andere nationale overheden, altijd geprobeerd om de sociale, politieke, culturele, economische en religieuze werkelijkheden van hun eigen subjecten vorm te geven. Maakbaarheid is dus niet iets van de jaren zestig, iets links of iets van Pronk, maar is van alle moderne tijden. De moderne mens is een bouwer, een homo faber. Het bestaansrecht van een soeverein is geworteld in een rotsvast geloof in de maakbaarheid van de natie, in de vorming en hervorming van gemeenschappelijke ideeën, emoties en manieren van doen en laten, wat met ‘beleid’ wordt aangeduid. Of het maakbaarheidsideaal ook het huidige kabinet in zijn greep heeft is een triviale vraag: het zou niet zonder kunnen. Wij moeten ons des te meer afvragen hoe het kabinet bezig is de Nederlandse natie om te bouwen: wat is er voor ons in de maak en welke rol spelen wij daarin, oftewel, wie zullen wij worden? Het maakbaarheidideaal is een sociaal feit van moderne samenlevingen (Ossewaarde 2006a). In de huidige humanistisch, antropocentrische tijd, is de mens, of beter gezegd de soeverein, de maat van alle dingen. De denkrichting van soevereinen, en daarmee van hun naties of imperia als het object van het politieke handelen van de soeverein, wordt beheerst door de dialectiek tussen autonomie en controle, die het humanisme kenmerkt. De grootste wijsgeer die Nederland ooit heeft mogen ontvangen, Herman Dooyeweerd (1894-1977), spreekt in dit verband van het humanistische grondmotief. Dit betekent maatschappelijk dat soevereinen enerzijds naties maken waarin de subjecten van hun macht naar zelfverwezenlijking zoeken in die naties en anderzijds beleid maken om dit persoonlijkheidsideaal te beheersen. Tegenwoordig wijst met name het begrip ‘keuzevrijheid’ in vele beleidsdocumenten op de alternatieven die de soeverein aanbiedt aan zijn subjecten om een eigen identiteit te ontwikkelen, op voorwaarde dat de eigen keuzes niet bedreigend zijn voor de soeverein. Het maakbaarheidsideaal komt voort uit het beheersingsmotief en uiteindelijk uit angst, die alle soevereinen kenmerkt, niet in de laatste plaats omdat soevereinen worden geboren uit de gruwel van oorlogen. Dooyeweerd heeft als geen ander zijn afschuw laten blijken jegens het humanistische grondmotief en jegens de moderne, liberale, romantische en sociaaldemocratische denkrichtingen die hieruit zijn ontstaan. En daarom wijst hij het hele soevereiniteitsbegrip af, dat zo fundamenteel is voor natiestaten en imperia, omdat nu juist dit begrip de humanistische autonomie-controle dialectiek vormgeeft. En omdat soevereiniteit hiermee wordt gemotiveerd door beheersingszucht en de drang om werkelijkheden te fixeren of te maken, is zij niet dienstbaar aan de waarheidsvinding of vrijheid, die niet door soevereinen beheerst of gemaakt kan worden, maar die is gegeven en die moet worden gezocht (Dooyeweerd 1950). Dooyeweerd stelde voor om het soevereiniteitsbegrip te vervangen door soevereiniteit in eigen kring, waarmee hij het humanistische en liberale soevereiniteitsdenken radicaal afwijst (Ossewaarde 2007). Ook Dooyeweerds tijdgenoot, de Amerikaanse literatuurcriticus Lionel Trilling, verwerpt het humanisme, en vooral haar sociale, progressieve, liberale variant, die wij zouden kunnen verbinden met het denken van Rawls of Habermas. Volgens Trilling (1981: 283) is het probleem van de ‘liberale verbeelding’ dat zij geen bewonderenswaardige geesten – mannen als T.S. Eliot, André Gide of D.H. Lawrence, of vrouwen als Simone Weil en Iris Murdoch – weet te produceren. Haar sociale en politieke idealen genereren een verstikkende intellectuele en morele middelmatigheid, waarin de allerhoogste waarden van de Europese beschaving – vrijheid en intellect – niet langer richtinggevend zijn voor beleid. Hoe het gedrag van het huidige kabinet, eerbiedwaardig als zij is en geleid door een respectabele premier, wordt beheerst door de humanistische dialectiek is het onderwerp van dit essay. In navolging van Dooyeweerd is het uitgangspunt dat uit die dialectiek weinig goeds kan voortkomen, omdat deze denkvorm leidt tot beheersing, niet tot bevrijding. Soevereinen, zo stelde Thomas Hobbes vast, zijn monsters, als het zeemonster uit Job. Met hun macht kunnen zij weliswaar een samenleving maken (of breken) waarin mensen kunnen overleven en hun eigen identiteit maken, maar door hun beheersingsdrang worden vrijheid en intellect ondergeschikt gemaakt aan humanistische idealen. Dit is de tragiek van de moderniteit, die dit essay poogt te illustreren aan de hand van een analyse van een aantal dominante beleidsvelden. Hoewel bevrijding uit de humanistische dialectiek wel degelijk voorstelbaar is - en de genoemde bewonderenswaardige geesten geven daar de richting voor aan -, gebeurt dit niet zolang het soevereiniteitsdenken heerst. Beleid, inclusief emancipatiebeleid, economisch beleid en leefstijlbeleid, kan bevrijdend werken, maar niet in de soevereine staat. Voor die bevrijding zijn andere denkrichtingen nodig.

De emancipatieagenda als natievorming
De dialectiek tussen autonomie en controle komt in de eerste plaats tot uitdrukking in de emancipatieagenda die soevereinen erop nahouden. In de geschiedenis van de vaderlandse natie heeft die agenda verschillende vormen aangenomen, afhankelijk van de conflicten die de soevereinen trachten te beslechten en van de oude loyaliteiten die zij trachten te breken. Zo was wat soms ‘verzuiling’ wordt genoemd in zekere zin een pacificatie van de religieuze en ideologische conflicten die doorgaans met ‘de Reformatie’ worden aangeduid. Protestgroeperingen – laat ons nimmer vergeten dat doleantie op protest duidt – emancipeerden zich eerst uit de rooms-katholieke gemeenschap, en later ook uit de Nederduits Gereformeerde Kerk, in tal van nieuwe en vooral ook nationale religieuze en humanistische, ideologische verbanden. Hierbij stelde de soeverein zijn subjecten in staat om zelf te kiezen bij welke club ze wilden horen om hun religieuze persoonlijkheid te verwezenlijken, vast aan Dordt en los van Rome. Een van beide definieerde hij dan als een buitenlandse en dus vijandige soeverein of ‘valse kerk’. In ruil voor onderwerping aan de nationale soeverein mochten de subjecten nu zelf uitmaken welke identiteit zij wilden verwerven, wie zij wilden zijn, zolang zij maar wetgetrouwe Nederlanders zouden zijn – de erfgenamen van Willem van Oranje, de vaderlandse Mozes. In die loyaliteit schuilt de betekenis van het mysterieuze begrip ‘eigen verantwoordelijkheid’ (Ossewaarde 2006b). En zo was de verzorgingsstaat bovenal een pacificatie van het klassenconflict, waarbij de soeverein, vooral na ‘de vergissing van Troelstra’, de revolutionaire arbeidersklasse in staat stelde om mee te profiteren van de Nederlandse taart der welvaart. De soeverein bood toegang tot de grootschalige systemen van nationale gezondheidszorg, onderwijs en sociale zekerheid, waarmee de arbeidersklasse in staat werd gesteld om zich te emanciperen van het zo gehate grootkapitaal en zich ‘op te werken tot de burgerlijke stand’. Voorwaarde was wel dat de arbeidersklasse zich dan koest zou houden en haar revolutionaire, internationale aspiraties vaarwel zou zeggen: de nationale welvaart, het bezit waaraan de soeverein zijn macht ontleende, moest en zou zegevieren. Sinds het imperiale succes van de Romeinen is bekend dat vele overwinningen tot stand komen door het afkopen van vijanden. In de verzorgingsstaat is het niet anders. Zo werd ook de battle of the sexes gepacificeerd door het sociaal zwakkere geslacht te laten emanciperen van de dominante sekse. Door onderwijs en arbeidsmarktparticipatie – in de Nederlandse staat zijn dit twee handen op één buik – werden vrouwen in staat gesteld zichzelf te verwezenlijken, een eigen identiteit voor zichzelf te verwerven, in ruil voor een productieve bijdrage in het bakken van de nationale taart. Voor vrouwen betekende de emancipatieagenda dat de soeverein hun in staat stelde om autonoom van hun families, en dan vooral van de dominante en soms ook gewelddadige vaders en echtgenoten, te opereren door zelf kostwinner te worden en eigen bezit te verwerven. De conclusie die het feminisme, nog een humanistische variant, hieruit trok is dat de in de verzorgingsstaat opgeleide en buitenshuis werkende vrouwen aan waardigheid hadden gewonnen. Met name de enkele vrouwen die op de hogere posities terecht waren gekomen werden geconstrueerd als heldinnen om trots op te zijn. En de soevereinen waren trots op hen (vgl. Ministerie van OCW 2007). Soortgelijke strategieën pasten de soevereinen toe toen de Nederlandse natie geleidelijk aan van kleur veranderde, vooral toen bleek dat onze gastarbeidersklasse niet huiswaarts keerde maar voorgoed in den lande zou blijven. Gezocht werd om nieuwe religieuze groeperingen, vooral moslims, in de vaderlandse zuilen te integreren (met behoud van eigen identiteit), hen in te sluiten in de verzorgingsstatelijke systemen, en, niet onbelangrijk, het emancipatiebeleid toe te spitsen op de allochtone vrouw. In een maatschappelijk klimaat van multiculturele dramatiek werd in de Jaarnota Integratiebeleid van 2004 aangekondigd dat “het emancipatiebeleid vrijwel geheel in dienst zal worden gesteld van de emancipatie van allochtone vrouwen”. Balkenende II meende dat “voor de integratie van minderheden van vrouwen wellicht meer valt te verwachten dan van mannen. Hun integratiepotentieel lijkt groter.” (Ossewaarde 2006b: 132) Onlangs nog merkte Ruud Lubbers (2007) hierbij op dat door Verdonks beleid de nationale waan ontstond dat maatschappelijke problemen konden worden opgelost door het aantal allochtonen laag te houden. Zie hier de waan van het maakbaarheidsideaal in de ziel van de gangbare sociale en politieke idealen. In het huidige kabinet zien we deze beheersingsdrang gecontinueerd worden. Het veelbesproken, ingenieuze Deltaplan Inburgering is expliciet ontwikkeld om nieuwkomers, met name vrouwen – na de ‘honderd dagen dans’ noteert het Kabinet (2007: 48) maar al te gretig dat veel allochtone vrouwen na hun inburgeringcursus een vaste baan willen – te emanciperen uit hun gezinnen, de vaderlandse arbeidsmarkt op. Het Deltaplan bouwt aan een natie van medewerkers, waarbij nieuwkomers de normen van de middenklasse van vandaag krijgen opgelegd. Hier openbaart zich de dialectiek tussen autonomie en controle in de emancipatieagenda. Vooral de uitvoeringsorganisaties, zoals de Sociale Diensten, krijgen hierdoor een buitengewoon verlicht despotisch karakter. Bij binnenkomst in het hol van de soeverein krijgt de allochtone vrouw veelal te horen dat zij zelf over haar lot moet beslissen, dat hun echtgenoten, familie en vrienden geen invloed mogen uitoefenen op haar eigen keuzes. Nee, alleen de soeverein mag die invloed uitoefenen. Zie hier hoe oude loyaliteiten worden gebroken.

De Apocalyps van de kenniseconomie
We are meritocrats, zo definieerde Tony Blair de Britse natie bij zijn aantreden in 1997, waarmee hij tevens het startsein gaf van zijn ‘beleid van de derde weg’. Ook al deed zijn definitie van Groot-Brittannië als een natie van ‘talentvollen’ geen recht aan een werkelijkheid waarin veruit de meeste van zijn landgenoten hun brood moesten verdienen zonder mogelijkheden om hun ‘talenten’ te verwezenlijken in hun dagelijkse leven, de gevolgen van zijn definitie waren voelbaar. Zijn decennium aan wereldtijd is verbruikt om het kennispotentieel van de Britse subjecten tot volle wasdom te brengen, niet omwille van henzelf of de waarheidsvinding, maar omwille van het realiseren van economische groei. Meer Britse jongeren moesten aan, doorgaans ‘nieuwe’, universiteiten gaan studeren waardoor de academie haar aristocratische of intellectuele identiteit dreigde te verliezen en nog steeds dreigt te verloederen tot een armzalig massa-instituut. Want door universiteiten te definiëren als de bolwerken van de kenniseconomie komt er meer en meer een handelsgeest te waaien door de wetenschap. Ook in Nederland wordt al decennia lang gebouwd aan een kenniseconomie, waarbij de soevereinen hun te emanciperen subjecten steeds hoger opleiden om hun welvaartsaspiraties te realiseren. Voor de Britse socioloog Michael Young (1994), die het concept van meritocratie bedacht, was deze maatschappelijke trend een beweging richting de Apocalyps, het einde van de wereld. De soevereinen kunnen in deze wereldtijd al lang niet meer zonder het gif, die drang om kennis en intelligentie te onderwerpen aan de economische doelstellingen van soevereinen. Een meritocratie houdt in dat soevereinen de emancipatie van hun subjecten afhankelijk maken van hun eigen merites (die zij ‘talent’ noemt), in plaats van bijvoorbeeld hun deugden of hun rechten. Merites worden bovenal vergaard door het volgen van het hoger onderwijs dat de soeverein in de aanbieding heeft. Ze komen tot uitdrukking in diploma’s en soortgelijke symbolen, zoals intelligentiescores, die als ticket dienen voor succes. De meritocraten van de soeverein, afgemeten in hun salarissen, bonussen, macht en prestige – hun klim op de ‘jakobsladder’ – hebben hun succes te danken aan hun eigen talent en inspanningen van zelfontwikkeling in de kenniseconomie. Omgekeerd geldt dat wie weinig ‘succes’ heeft behaald, wie weinig is ‘gekenniseconomiseerd’, alleen zichzelf de schuld valt te geven. De onsuccesvolle klasse is hierdoor niet alleen zonder aansprekende status, maar ook nog eens zot en lui, en daarom schuldig. Voor de soeverein is zij minder bruikbaar en dus minder waard. De Franse socioloog Pierre Bourdieu sprak in dit verband wel van het ‘racisme van de intelligentie’. De meritocratie is bij uitstek de sturingsvorm van de wondere wereld van de kenniseconomie, waarin merites, talenten en diploma’s te gelde worden gemaakt. In het verstandshuwelijk tussen ‘kennis’ en ‘economie’ dient het intellect mammon. De soevereinen van de kenniseconomie leiden hun subjecten niet op om naar wijsheden te zoeken (voor Socrates of Thomas van Aquino is geen plaats in de kenniseconomie), of om de goddelijke mysteries van natuur of samenleving te ontdekken (Robert Boyle of Max Weber hebben weinig te zoeken in de kenniseconomie). Integendeel, zij vormen hen tot kenniswerkers, tot subjecten die nieuwe wetenschappelijke inzichten weten om te zetten in nieuwe, winstgevende technologische innovaties. Vergeet Dooyeweerd en neem een voorbeeld aan TomTom, zo spoorde de premier zijn subjecten aan tijdens de opening van dit academisch jaar (Balkenende, 2007). Maatschappelijk is het soevereiniteitsdenken zo georganiseerd dat subjecten niet samenleven om iets goeds te doen met hun geschonken bestaan, maar vooral om bij te dragen aan de nationale welvaart – en in ruil daarvoor succes, en dan vooral macht, te ontvangen. De meest immorele zijde van de kenniseconomie is wel dat soevereinen niet alleen hun eigen meritocraten (schaduwsoevereinen) op de sleutelposities plaatsen, maar ook buitenlandse hoogopgeleiden, met name uit derdewereldlanden, roven om mee te bouwen aan de kenniseconomie. Deze nieuwe goudkoorts kenmerkt alle soevereinen vandaag de dag. Zo pleitte de Sociaal-Economische Raad (2007) er onlangs in haar kabinetsadvies voor om buitenlandse studenten, veelal afkomstig uit Aziatische landen (met name China), vast te houden. De diabolo in deze soevereiniteitsgedachte, het leegroven van talent dat elders is gekweekt, herkent de meritocratische kaste zelf niet. Integendeel, de zonde wordt vervormd tot deugd. Meritocraten aller landen, verenigt u! Dat andere naties hierdoor zonder hun artsen, ingenieurs en academici komen te zitten en worden geconfronteerd met de bizarre economische schade van een brain drain, doet voor soevereinen niet ter zake. Dat die naties worden geplaagd door een morele crisis omdat hun voorbeeldrollen de koffers pakken al evenmin. Globalisering produceert haar eigen losers. Laten wij dan de overwinnaars zijn. Zo spreken de veroveraars. In het beleidsprogramma van Balkenende IV komt de dialectiek tussen autonomie en controle vooral tot uitdrukking in haar drang om talenten te exploiteren, waarmee kennis vervalt tot economisch product. Met name het exploiteren van onbenutte merites onder allochtonen is het kabinet een doorn in het oog (vgl. Ministerie van OCW 2007). De taskforce ‘Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt’, geleid door de klasse van bedrijfsmanagers, en de zogenaamde Braingain- programma’s voor het vangen van buitenlands talent zijn ontwikkeld voor de uitbouw van het meritocratische raamwerk (Kabinet 2007a: 22). Het Ministerie van VWS (2007b: 6) bevestigt haar eigen piëteit door te claimen: “de zorg onderhoudt bovendien het belangrijkste kapitaal van onze diensten- en kenniseconomie: het menselijk talent. Een gezonde bevolking draagt bij aan een gezonde economie en een beter functionerende arbeidsmarkt.” Zo wordt het lichaam aan de mammon verkocht.

Het adverteren van leefstijlen in de wereldwijde cultuurindustrie
De dialectiek tussen autonomie en controle komt ook tot uitdrukking in de leefstijlpolitiek die de soevereinen voeren. Als er iets is dat soevereinen willen, is het wel dat hun subjecten hun eigen leefstijl kiezen en hier dan eigen (en geen gedeelde) verantwoordelijkheid voor dragen. Als er iets is dat soevereinen weten te beheersen, zijn het wel de leefstijlen van hun subjecten. Leefstijlen worden primair beheerst in de cultuurindustrie, door de media, die sommige leefstijlen (de leefstijlen van de dominante middenklasse en dan vooral die van de meritocraten) waarderen en andere leefstijlen (de leefstijl van de lagere klassen) verafschuwen en bespotten. Met de lagere klassen, de verliezers, wordt in toenemende mate de spot gedreven in tal van shows die hun barbarismen bekrachtigen. De Britse sociologe Stephanie Lawler (2005: 429) wijst erop dat het maakbaarheidideaal vandaag de dag bovenal tot uitdrukking komt in het beschavingsoffensief van de middenklasse – in de sociale constructie van ‘afschuwelijke subjecten’ en het maken van ‘middenklasse- identiteiten’. In de leefstijlpolitiek wordt de klassenstrijd gecontinueerd en de heerschappij van de soeverein en zijn handlangers bekrachtigd door het maken van een middenklassersamenleving. Het afschuwelijke subject wordt stelselmatig gevormd om de eigen middenklasse-identiteit, en dan vooral de superioriteit van de mentaliteit die daar achter schuilt, te bekrachtigen. Zo prijst de premier (Balkenende 2007) bij de opening van dit academisch jaar niet alleen het TomTom-heldendom maar ook de ‘VOC-mentaliteit’, de gouden glorie van de bourgeoisie, waarin hij geen boosaardigheid, geen goudkoorts, geen toren van Babel en geen diabolo herkende. De soeverein prijst “de nijvere Hollandse handen en handelaren” die de natie maakten “tot een moderne handelsnatie met Amsterdam als bruisend middelpunt […] Het was een plek vol werkgelegenheid, welvaart en groei.” De waarden die de premier hier vertegenwoordigt, de mentaliteit die hij graag terug wil zien in de subjecten, zijn allerminst de waarden van een Socrates, Paulus, Augustinus, Franciscus, Thomas of die van de grote Kuyper van ‘de kleine luyden’. Want dit zijn de door hen verachte burgerlijke waarden van een buitengewoon moreel middelmatige klasse, die vooral smakeloos aandoet. Een soeverein waardeert ze des te meer.1 Toen de Frankfurter Soziologen in ballingschap, Max Horkeimer en Theodor Adorno, de cultuurindustrie van de jaren dertig en veertig onderzochten, waarin tal van nieuwe leefstijlen (zoals jazz) werden geadverteerd en geconsumeerd, bemerkten zij bovenal een gebrek aan smaak, wat zij, net als Trilling, met het liberalisme identificeerden. De “cultuurindustrie sublimeert niet,” zo stelden zij vast, “maar onderdrukt”; ofwel zij produceert, stuurt, disciplineert smaak (1987: 155). In de cultuurindustrie verwordt smaak tot een economisch product. Toen de Britse sociologen Scott Lash en Celia Lury (2007) onlangs de geglobaliseerde of wereldwijde cultuurindustrie observeerden, stelden zij vast dat culturele producten fundamenteel zijn geworden voor het maken van subjecten. De wereldwijde media-imperia van vandaag, en dat zijn er niet zo veel in de oligarchische markt, vervormen de culturele producten tot smaakpatronen, die niet zo zeer worden geproduceerd en geconsumeerd maar worden gemerkt. Het oormerken van smaken (‘branding’) in de openbare ruimte en de celebrity cult gaan samen: de semi-mysterieuze gedaante van de beroemdheid is een merk dat wordt geadverteerd. In de wereldwijde cultuurindustrie kunnen soevereinen al lang niet meer zonder hun celebs, die zij gebruiken als beleidsinstrumenten waarmee zij hun soevereine wil – en die is wet – communiceren. Hierbij gaat het niet eens zo zeer om politici die samenkomen met de kijkcijferkanonnen, maar vooral om hoe de soevereinen de media gebruiken om hun wil, hun gewenste leefstijlen, te adverteren. Heel pikant hierbij was bijvoorbeeld de videoboodschap van de IND aan inburgeraars in het buitenland, die, in 2005, vanwege haar Boheemse karakter, in diverse landen werd gekuist (Ossewaarde 2006b: 161, 168). De liberale symboliek van autonomie, van het stellen van eigen normen, van eigen kleednormen en seksuele normen, van topless vrouwen en kussende homoparen, vertegenwoordigden volgens sommige soevereinen niet bepaald het summum van beschaving, maar waren eerder een steen des aanstoots. Balkenende IV is wat dat betreft wat preutser en is een beschavingsoffensief begonnen tegen de ‘seksualisering van de samenleving’, waarin het humanistische persoonlijkheidsideaal verwordt tot totem der lusten (Kabinet 2007b). In die context van moreel verval is bijvoorbeeld ook het schooluniform een alternatief. Maar ook ten aanzien van de stelselmatige ombouw van de lagere klasse, op zodanige wijze dat deze er een gezonde leefstijl op na gaat houden, denkt de soeverein aan het ontwikkelen van ‘gezondheidssoaps’, waarin de culthelden van de lagere klassen worden ingezet als de apostelen van het gezonde nieuws (Ministerie van VWS 2007a). In de wereldwijde cultuurindustrie is de BN’er bovenal een beleidsinstrument. In toenemende mate beheerst de soeverein zijn subjecten of klassen op basis van culturele attributen of leefstijl. Onder Balkenende IV wordt deze trend van leefstijlpolitiek doorgezet. Zo adverteert zijn Samen Werken, Samen Leven veelvuldig de portretten van liberale allochtonen, die de middenklasse buitengewoon sympathiek moeten aandoen. De dialectiek tussen autonomie en controle komt in dat document wel het meest treffend tot uitdrukking in haar soevereiniteitsgedachte omtrent cultuur. In deze gedachte verliest cultuur iedere inhoudelijk betekenis. Zij is niet langer een historisch ontwikkeld patroon van de hogere Europese waarden in de waardehiërarchie, maar verwordt zelf tot een waarde, en dan vooral een economische waarde, die beleidsmatig wordt beheerst. De hoogste Europese waarden, vrijheid en intellect, laten zich niet vangen in een ‘cultuurbeleid’, maar zetten juist aan tot het weerstaan van en kritische reflectie op de soevereine macht. Daarom zijn ze lang niet altijd geliefd bij soevereinen. In hun antropocentrisme zien soevereinen zichzelf liever als de bron van alle cultuur, als de makers van waarden, die zij dan vervolgens rationaliseren tot middel van beleidsdoelen. Het Kabinet (2007: 73) laat optekenen: “Cultuur heeft een op zichzelf staande waarde. Zij vertegenwoordigt onze immateriële rijkdom. Het kabinet zet zich daarom in voor een divers, hoogwaardig en toegankelijk aanbod van kunst, cultureel erfgoed en media.” Welnu, met Trilling kunnen we nu zeggen dat deze voorstelling een gebrek aan cultuur toont.

Maakbaarheid en het verval
Eén van de grote mannen van de vaderlandse geschiedenis, Guillaume Groen van Prinsterer, bestempelde het humanisme met haar soevereiniteit, autonomie, emancipatie, keuzevrijheid, sociaal contract en vooruitgang als een chronische cultuurziekte, omdat deze het zoeken naar waarheid - of in zijn evangelische woorden: het zoeken naar Gods woord - als richtsnoer van beleid afwijst. Wie oren heeft, die hore: het humanisme is verworden tot staatsgodsdienst, tot een despotisme van het algemeen nut. Balkenende IV definieert dit algemene nut in termen van de waarden die haar beleid richting geeft. Dit is dan de povere opbrengst van het normen en waardendebat, te weten, “welvaart, stabiliteit en een hoge kwaliteit van leven”, die het kabinet weet te nationaliseren in “onze welvaart, ons welzijn en onze veiligheid” (Kabinet 2007a: 6, 8). Daarnaast noemt het innovatie als een belangrijke inspirerende waarde voor zijn beleid, niet omdat het op zoek is naar vernieuwing of het transcenderen van de naargeestige werkelijkheid van vandaag, maar omdat in haar natie van medewerkers “innovatie nodig [is] om zo de arbeidsproductiviteit te vergroten” (Kabinet 2007a: 20). Groen had gelijk dat alleen het radicalisme van het Kruis, leren te sterven, weerstand biedt tegen de humanistische dialectiek. Die weerstand, dat transcendente radicalisme, is broodnodig omdat de emancipatieagenda, het meritocratisch despotisme en de leefstijlpolitiek van de soevereinen bedreigingen vormen voor de allerhoogste waarden die de Europese beschaving te bieden heeft. Vrijheid en intellect zijn waarden die de soevereinen niet weten te bekoren, omdat deze niet passen binnen het humanistische maakbaarheidideaal. De vrije mens is ongrijpbaar, weet de soevereine macht te weerstaan, zoals Christus alle macht afwees (Lucas 4,5-8). Het intellect, verpersoonlijkt in Socrates, die de gifbeker kreeg, rationaliseert geen werkelijkheid, maar stelt deze steeds weer ter discussie, zodat geen machtshebber deze kan vastklikken. Ondanks al zijn goede bedoelingen en inzet inspireren vrijheid en intellect Balkenende IV maar weinig, juist omdat het binnen een soevereine staat opereert. Soevereinen trachten werkelijkheden te beheersen en het is om deze reden dat ‘onze welvaart, ons welzijn en onze veiligheid’ hun zo kan bekoren. Deze burgerlijke waarden stellen hen in staat om een natie van medewerkers te maken, van subjecten die naar hartelust produceren en consumeren, die met hun talenten meedoen in het carnaval van de wereldwijde cultuurindustrie, en dit dode spoor vooruitgang durven te noemen.


Noot
1 Buitengewoon interessant is te zien hoe de premier buiten de nationale grenzen, vis-à-vis buitenlandse soevereinen, weer wel de hoogste waarden vertegenwoordigt. In een belangrijke toespraak bij de heropening van Yad Vashem in 2005 sprak Balkenende: “De Tweede Wereldoorlog en de Holocaust hebben ons Europeanen met schade en schande geleerd dat er universele waarden zijn die we nooit mogen opgeven. Vrijheid. Respect voor de menselijke waardigheid. Gelijkheid. Solidariteit.” Hier sprak hij niet vanuit de soevereiniteitsgedachte, maar verdedigde hij als staatsman de Europese beschaving. De hele toespraak is te vinden op http://www.kunstklank.nl/2005/Yad_Vashem__Premier_Balkenende.htm.

Literatuur
Balkenende, J.P (2007). Toespraak minister-president bij opening Academisch Jaar Wageningen Universiteit. Geraadpleegd op 15 september 2007 via: http://www.minaz.nl/Actueel/Toespraken/2007/september.

Dooyeweerd, H. (1950). De Strijd om het Souvereiniteitsbegrip in de Moderne Rechts- en Staatsleer.
Amsterdam: H.J. Paris.

Groen van Prinsterer, G. (1973). Unbelief and Revolution, ed. Harry van Dyke. Amsterdam: The Groen van Prinsterer Fund.

Horkheimer, M. en T.W. Adorno (1987). Dialectiek van de Verlichting. Nijmegen: Sun.

Kabinet Balkenende IV (2007a). Samen Werken, Samen Leven: beleidsprogramma kabinet Balkenende IV 2007-2011. Geraadpleegd op 10 september 2007 via: http://www.regering.nl.

Kabinet Balkenende IV (2007b). Persbericht Kansen voor Vrouwen, 28 september 2007. Geraadpleegd op 30 september 2007 via: http://www.regering.nl.

Lash, S. en C. Lury (2007). Global Culture Industry: the mediation of things. Cambridge: Polity Press.

Lawler, S. (2005). Disgusted Subjects: the making of middle-class identities, The Sociological Review 53(3),
429-446.

Lubbers, R. (2007). Ik Schrok van het Nederland dat ik Aantrof, NRC Handelsblad, 12 september 2007.

Ministerie van OCW (2007). Meer Kansen voor Vrouwen: emancipatiebeleid 2008-2011. Geraadpleegd op 22 september 2007 via: http://www.minocw.nl.

Ministerie van VWS (2007a). Nieuwsbrief nummer 7, Uitgave van de projectgroep ‘kiezen voor een gezond leven’. Geraadpleegd op 11 maart 2007 via: http://www.ggd.nl/kennisnet.

Ministerie van VWS (2007b). Beleidsagenda 2008: zorg voor de toekomst. Geraadpleegd op 15 september 2007 via: http://www.minvws.nl.

Ossewaarde, R. (2006a). Maatschappelijke Organisaties: een sociologische inleiding. Amsterdam: Boom.

Ossewaarde, R. (2006b). Eigen Verantwoordelijkheid: bevrijding of beheersing. RMO series. Amsterdam: SWP.

Ossewaarde, M. (2007). Three Rival Versions of Political Enquiry: Althusius and the concept of sphere sovereignty, The Monist: an international quarterly of general philosophical enquiry 90(1), 106-125.

Sociaal-Economische Raad (2007). Advies nr. 07/02: arbeidsmigratiebeleid. Geraadpleegd op 26 september 2007 via: http://www.ser.nl.

Trilling, L. (1981). The Liberal Imagination: essays on literature and society. Oxford: Oxford University Press.

Young, M.D. (1994). The Rise of the Meritocracy. London: Transaction Publishers.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2007

Radix | 112 Pagina's

Hoe de dialectiek tussen autonomie en controle Balkenende IV beheerst

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2007

Radix | 112 Pagina's