Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het evolutieargument van Plantinga: pragmatisch weerwoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het evolutieargument van Plantinga: pragmatisch weerwoord

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract Plantinga meent dat de naturalist niet kan verklaren waarom het menselijke verstand ‘waarheidsgetrouw’ is: volgens Plantinga functioneert ons verstand zo voortreffelijk dat het waarheid van onwaarheid kan onderscheiden. Hij presenteert een argument waaruit moet blijken dat de naturalist niet over de middelen beschikt om te verklaren waarom onze meningen en overtuigingen over het algemeen juist zijn. In dit opstel betoog ik dat Plantinga ongelijk heeft. De naturalist beschikt wél over een adequate, pragmatische verklaring voor onze logische denkwijze. Deze pragmatische verklaring maakt bovendien duidelijk dat het menselijke verstand niet ‘waarheidsgetrouw’ is. Plantinga kan de naturalist dan ook niet verwijten dat hij de ‘waarheidsgetrouwheid’ van het menselijke verstand niet kan verklaren.

theïsme, naturalisme, waarheid, logische denkwijze, embodiment

1. Inleiding

Alvin Plantinga (2011: part IV) heeft een argument geconstrueerd dat, naar hij meent, krachtig genoeg is om aan te tonen dat het naturalisme niet houdbaar is. Volgens Plantinga is het menselijke verstand ‘waarheidsgetrouw’, dat wil zeggen dat de mens ‘waarheid’ van ‘onwaarheid’ kan onderscheiden. Plantinga wil met zijn argument twee zaken aannemelijk maken: (1) dat er geen natuurlijke verklaring is voor de waarheidsgetrouwheid van het menselijke verstand (naturalisme), en (2) dat het bestaan van God wél voldoende is om deze eigenschap te verklaren. Bij de uitwerking van zijn argument laat Plantinga het na om aan te tonen dat ons verstand inderdaad waarheidsgetrouw is. Hij veronderstelt eenvoudigweg dat ons verstand betrouwbaar is. Bovendien meent hij dat onze logische denkwijze (2011: 225) afdoende verklaart waarom ons verstand waarheidsgetrouw is. Het is echter de vraag of deze veronderstelling terecht is. De naturalist beschikt namelijk over een overtuigende pragmatische verklaring van onze logische denkwijze. Deze pragmatische verklaring heeft echter een prijskaartje: de naturalist moet het idee dat wij, in beginsel, enige greep op de werkelijke inrichting van de werkelijkheid hebben, opgeven.

2. Het evolutieargument van Plantinga

Het argument van Plantinga bestaat uit twee delen. In het eerste deel betoogt hij dat de naturalist niet kan verklaren hoe de mens, die gevormd werd tijdens een langdurig evolutieproces, over meningen en overtuigingen kan beschikken die betrouwbaar zijn. In het tweede deel betoogt hij dat dit een probleem is voor de naturalist: want als onze meningen en overtuigingen niet betrouwbaar zijn, dan is het naturalisme zélf ook niet betrouwbaar. Merk op dat het succes van dit argument valt of staat met de vraag of onze kennis de facto betrouwbaar is.

2.1 Eerste deel van het argument

Volgens Plantinga beschikken mensen over betrouwbare kennis. Wij zijn in staat om ‘waarheid’ en ‘onwaarheid’ van elkaar te onderscheiden. Dit geldt niet alleen voor de vraag waar mijn sleutelbos ligt of voor de vraag of een stuk fruit eetbaar is, maar ook voor de abstracte vraag of de stelling van Gödel juist is. Het is nu, volgens Plantinga, de vraag hoe ‘blinde’ natuurkrachten het voor elkaar gekregen hebben om ons te voorzien van dergelijke betrouwbare meningen en overtuigingen. Het probleem is dat natuurkrachten tamelijk dom zijn en niet kúnnen selecteren op ‘waarheid’. De natuur selecteert op de ‘fenotypische’ kenmerken van organismen. Met name het gedrag van een organisme speelt een belangrijke rol.

Neem als voorbeeld de egel. Dit beestje zal, bij onraad, zichzelf steevast oprollen tot een stekelige bol. Helaas is deze verdediging fataal in ons met wegen doorsneden landschap. In de loop der tijd is dit gedrag er bij het egeltje echter ingesleten. Dit is een voorbeeld van de ‘blinde’ wijze waarop de natuur te werk gaat: er werd geselecteerd op ‘adequaat gedrag in een bepaalde situatie’. Verandert de situatie ingrijpend, dan is het egeltje weerloos.

Plantinga meent dat het verschil tussen het egeltje en de mens evident is. Wij zijn in staat om de omstandigheden te doorzien, verbanden te leggen, en ons zodoende snel aan te passen. Wij reageren niet ‘blind’. De mens is in staat om onderscheid te maken tussen juiste en onjuiste meningen en overtuigingen. Dit is echter niet voldoende om te verklaren waarom het gedrag van de mens over het algemeen betrouwbaar is. Uiteindelijk zullen onze meningen en overtuigingen op betrouwbare wijze door het brein moeten worden omgezet in (gegeven een bepaalde situatie) passend gedrag. Immers, als ware inzichten zouden leiden tot fatale handelingen (zoals bij het egeltje), dan heeft het weinig zin om waarheid van onwaarheid te onderscheiden. Het probleem voor de naturalist is nu, aldus Plantinga, dat de betekenis van duizenden meningen en overtuigingen vastgeknoopt moet worden aan de juiste neuronen in het brein zodat deze, op hun beurt, het lichaam ertoe kunnen bewegen om zich (gegeven een bepaalde situatie) passend te gedragen.


Volgens Plantinga is het uitgesloten dat een ‘blind’ proces ons verstand heeft ingericht


Het is, volgens Plantinga, echter onverklaarbaar hoe de ‘blinde’ natuur de inrichting van ons verstand voor haar rekening heeft kunnen nemen door uitsluitend te morrelen aan ons gedrag en onze lichamelijke weerbaarheid. Heel het delicate netwerk van meningen en overtuigingen zou zijn betrouwbaarheid hebben verkregen door een proces dat niet veel meer vermag dan, middels selectie, een aantal dieren uit de omloop nemen. Volgens Plantinga is het daarom uitgesloten dat een ‘blind’ proces ons verstand heeft ingericht. Immers, als de natuur alleen rekening houdt met gedrag en omstandigheden, en niet met de betekenis van onze gedachten, dan mogen we de kans dat ons verstand betrouwbaar is klein achten.

Misschien is een vergelijking hier op zijn plaats. In een biologisch, kleinschalig bedrijf produceert men veertig verschillende soorten jam. Elke jam gaat in zijn eigen karakteristieke pot. Sinds kort werkt er in dit bedrijf een man die niet kan lezen. Deze ‘leesblinde’ werknemer weet niet welke naam er op de etiketten staat. Hij heeft dan ook geen idee welke jam hij in welke pot moet doen. Hoe groot is nu de kans dat deze man alle veertig jamsoorten op goed geluk in de juiste potten doet? De natuur is te vergelijken met deze leesblinde werknemer. Als wij ontdekken dat de leesblinde werknemer wél alle jam in de juiste potten heeft gedaan, dan mogen wij denken dat hij hulp gehad heeft van iemand die wel kan lezen.

De eerste premisse van het argument luidt:

(i) P(R/N&E)= klein. (De kans (Probability) dat ons verstand betrouwbaar (Reliable) is, indien de evolutie een louter naturalistisch (Naturalisme & Evolutie) proces is, is klein).

2.2 Tweede deel van het argument

In het eerste deel van het argument heeft Plantinga gezegd dat ons verstand, als de natuurlijke lezing van de evolutie juist is (N&E), vermoedelijk onbetrouwbaar is. In het tweede deel betoogt Plantinga dat wij, als het verstand onbetrouwbaar is, geen redenen hebben om te denken dat het naturalisme betrouwbaar is. Immers, de naturalistische visie is het product van een weinig betrouwbaar verstand? Het naturalisme is daarom zelfweerleggend.

Het is, vanzelfsprekend, niet redelijk om er een visie op na te houden die zelfweerleggend is. Daarom kan men, redelijkerwijs, het naturalisme niet aanvaarden. Aangezien Plantinga het naturalisme beschouwt als de tegenstrever van het theïsme, onderzoekt hij of het theïsme wél kan worden verenigd met de evolutie (Theïsme & Evolutie). Volgens Plantinga is dit inderdaad het geval. Het bestaan van God verklaart wél waarom ons verstand betrouwbaar is. God is natuurlijk niet te vergelijken met een ‘leesblinde’ werknemer. God heeft een intelligentie die ons verstand overtreft. Hij heeft de evolutie zo geleid dat onze meningen en overtuigingen op de juiste manier verbonden werden met de neurale structuren in het brein. Plantinga (2011: 223) schrijft:

The scientific theory of evolution just as such is entirely compatible with the thought that God has guided and orchestrated the course of evolution, planned and directed it, in such a way as to achieve the ends he intends.

3. Waarde van het argument

Plantinga veronderstelt dat ons verstand de facto naar behoren werkt. Hij meent dat ons verstand niet te vergelijken is met dat van de egel. Het menselijk verstand is van een andere orde. Wij kunnen de werkelijkheid naar waarheid beschrijven en bestuderen. Dit is, volgens Plantinga, evident: immers, was dat niet het geval, dan zouden wij niet logisch kúnnen redeneren, de waarheid van wiskundige stellingen niet kunnen bewijzen en geen gecompliceerd wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten.

Plantinga ruimt een bijzondere plaats in voor ons vermogen tot logisch denken. Nu is dit ook terecht. Aristoteles meende al dat de drie logische wetten de belangrijkste beginselen zijn voor bewijsvoering.1 Volgens Plantinga is de naturalist niet in staat om te verklaren waarom wij logisch denken. De theïst daarentegen veronderstelt dat God zowel (1) de wereld, als (2) de denkwijze van de mens logisch geordend heeft. Deze overeenkomst tussen onze denkwijze en de structuur van de werkelijkheid maakt de wereld voor ons begrijpelijk. De logische orde is, volgens Plantinga, de meest fundamentele orde die we aantreffen in de werkelijkheid. Overigens is niet alleen Plantinga deze mening toegedaan: het merendeel van de analytische filosofen en wetenschappers onderschrijft deze stelling. John Polkinghorne (1988: 20) schrijft:

Het feit dat wij de wereld begrijpen is ons zo vertrouwd dat we er bijna nooit bij stilstaan. Het maakt wetenschap mogelijk. Maar het had ook anders kunnen zijn. Het heelal had een wanordelijke chaos kunnen zijn (…). Het had een soort rationele orde kunnen hebben die voor ons ontoegankelijk is… Er is een overeenkomst tussen ons verstand en het heelal, tussen de rationaliteit die van binnen wordt ervaren en de rationaliteit die van buiten wordt ervaren.

Het idee is duidelijk: zoals de kruiskopschroevendraaier op een kruiskopschroef past, zo past ons logische verstand op de logische structuur van de wereld. Deze ‘pasvorm’ maakt het mogelijk dat de mens de wereld begrijpt.

Je kunt je echter afvragen of het evident is dat wij, dankzij ons logische denkvermogen, de werkelijkheid naar waarheid kunnen beschrijven. We hebben goede redenen om te twijfelen aan de kracht van ons verstand. Het bouwplan van ons brein is, mutatis mutandis, gelijk aan dat van de meeste andere dieren (Lynch/Granger 2008: hf.4). Het brein is in de eerste plaats een orgaan dat het lichaam moet bedienen, en geen ‘waarheidsgenerator’ (Robbins/Aydede: 2009: hf.1). Een noodzakelijk verband tussen de structuur van de werkelijkheid en de ‘denkkracht’ van ons brein is er niet. De omvang en kracht van ons brein werd bepaald (en beperkt!) door onze energiehuishouding. Mocht blijken dat ons intellect desondanks op de meest fundamentele orde van de werkelijkheid ‘past’, dan zou dit inderdaad kunnen worden beschouwd als een ‘wonder’.


We hebben goede redenen om te twijfelen aan de kracht van ons verstand


Plantinga meent dat er geen plausibele naturalistische verklaring is voor onze logische denkwijze. Onze logische denkwijze is ‘waarheidsgetrouw’ (als we logisch denken, kunnen we onderscheid maken tussen ‘het ware’ en ‘het onware’), en dat is alleen mogelijk als zowel verstand als wereld logisch geordend zijn. Dit hoogste intellectuele vermogen van de mens is volgens Plantinga een duidelijk bewijs voor de bemoeienis van God met de wereld: alleen wanneer we veronderstellen dat God de evolutie geleid heeft, kunnen we begrijpen waarom de mens logisch denkt en waarom de wereld een logische bouw heeft. God heeft ons verstand zo ingericht dat de dekkingsgraad van onze logische denkwijze met de wereld volledig is.

In de volgende paragrafen (§4, §5) zal ik betogen dat Plantinga ongelijk heeft. De naturalist beschikt wél over een natuurlijke verklaring van onze logische denkwijze. Feitelijk beschikt de naturalist zelfs over twee verklaringen, de ‘standaardverklaring’ en de ‘pragmatische verklaring’. De standaardverklaring is tamelijk ambitieus: niet alleen wordt verklaard waarom wij logisch denken, óók wordt verklaard waarom logisch denken ‘waarheidsgetrouw’ is. Ik zal betogen (§4.4) dat deze standaardverklaring niet houdbaar is. De pragmatische verklaring is een beter alternatief (§5). Deze pragmatische verklaring is minder ambitieus: de band tussen ‘logisch denken’ en ‘waarheid’ wordt doorgesneden. Onze logische denkwijze is volgens deze pragmatische verklaring een instrument dat onze handelingsbekwaamheid bevordert.

4. De standaardverklaring

Volgens Plantinga valt het naturalisme door de mand: het is zelfweerleggend. De naturalist kan zich echter wapenen tegen Plantinga’s aanval: hij meent, in tegenstelling tot wat Plantinga beweert, wél te beschikken over een deugdelijke evolutionaire verklaring voor de betrouwbaarheid van onze meningen en overtuigingen. De standaardverklaring (of iets wat daar op lijkt) wordt doorgaans opgevoerd als hét passende antwoord van de naturalist (Maddy 2007). De standaardverklaring bestaat uit meerdere stappen. Dit spreekt voor zich, want logisch denken is, zoals gezegd, alleen ‘waarheidsgetrouw’ als óók de wereld een logische orde heeft. De naturalist zal daarom, volledigheidshalve, willen laten zien (§4.1) dat de mens logisch denkt, (§4.2) dat de wereld een logische orde heeft, en (§4.3) dat onze logische denkwijze er bij ons werd ingeprent door de logische orde in de wereld. Deze laatste stap wordt verantwoord door een beroep te doen op variatie en selectie: wie zich de logische orde in de wereld eigen weet te maken, kan beter onderscheid maken tussen ‘ware’ en ‘onware’ meningen en overtuigingen; dit leidt tot een betere weerbaarheid.

4.1 Het verstand heeft een algemene logische bouw

Het vermogen om logisch te denken lijkt, zo op het oog, tamelijk simpel. Het verstand hoeft er maar een paar regels voor te kennen: de wet van non-contradictie, de wet van het uitgesloten derde en de wet van identiteit. Het belangrijke verschil met andere regels, zoals de tafels van vermenigvuldiging of de regels van een grammatica, is dat de logische regels niet gebruikt worden door het brein om een bepaald vraagstuk op te lossen, maar dat ze behoren tot de algemene werking van het verstand zélf.

Dat onze logische denkwijze zó ‘diep’ zit dat deze denkwijze bepalend is voor de algemene werking van ons verstand kan treffend worden geïllustreerd:

(a) de logische regels wegen altijd het zwaarst (ze hebben altijd ‘het laatste woord’). Laten we zeggen dat we over twee betrouwbare, min of meer gelijkwaardige wetenschappelijke theorieën beschikken, T en T*. Deze theorieën kunnen niet tot elkaar herleid worden. Dan gaan we er op voorhand van uit dat tenminste één van de twee theorieën onjuist is. De logica overtreft de empirie.

(b) ons beeld van de wereld is logisch geordend. Mensen hebben een bepaalde zienswijze, een ‘wereldbeeld’ of ‘levensbeschouwing’. Dit wereldbeeld wordt logisch geordend en verdraagt geen tegenspraak. Wie bijvoorbeeld denkt dat God bestaat heeft de neiging om alle informatie te aanvaarden die in overeenstemming is met het theïsme en alle informatie te verwerpen die er strijdig mee is.

(c) informatie wordt getoetst op samenhang: om nieuwe informatie te kunnen aanvaarden, bepalen we eerst of deze verenigbaar is met het gedachtegoed waarover we reeds beschikken. Dit is een logische procedure.

(d) de logische regels zijn basaal: we zijn eenvoudigweg niet in staat om uitdrukkingen die strijdig zijn met onze logische denkwijze te begrijpen. Als we ons niet zouden houden aan de wetten van de logica, dan zouden we mogen zeggen dat een object Y terzelfdertijd wèl en níet aan zichzelf gelijk is. Maar wat betekent dit? Voor ons zijn uitdrukkingen die de logica tarten onzinnig en absurd. Ons verstand kan feitelijk niets aanvangen met niet-logische uitdrukkingen.

Deze vier voorbeelden illustreren dat het verstand van de mens een algemene logische werking heeft. We ordenen onze meningen en overtuigingen logisch. Dit vermogen om zaken logisch te ordenen is niet beperkt tot een enkel domein. Al onze meningen en overtuigingen worden door het verstand, min of meer, logisch geordend.

4.2 De wereld heeft een algemene logische structuur

Filosofen hebben de neiging om te denken dat het ‘evident’ is dat de wereld een logische structuur heeft. Het is echter de vraag of dit inderdaad ‘evident’ is. Het is onmogelijk om overal in het heelal te kijken of de werkelijkheid een algemene logische structuur heeft. Evenmin is het mogelijk om logisch (rationeel) te bewijzen dat de werkelijkheid een algemene logische structuur heeft, want een dergelijk bewijs is uitsluitend geldig als we veronderstellen dat de logische regels juist zijn. De logische regels zijn echter alleen juist als de werkelijkheid een algemene logische structuur heeft: dit bewijs is dus ongeldig, want het is circulair. Tenslotte heeft de naturalist nog een bijkomend probleem: als de werkelijkheid een algemene, logische orde heeft, dan is het vreemd dat er geen deeltjes of krachten zijn die deze orde opleggen aan alle andere deeltjes en krachten. Er bestaat geen ‘logisch’ boson.2 De vraag is dan ook: als er geen logische krachten zijn, hoe kwam ons stoffelijk heelal dan aan zijn algemene logische orde? Het heeft er alle schijn van dat Plantinga gelijk heeft wanneer hij zegt dat de naturalist niet verklaren kan waar de algemene logische orde vandaan komt!


De naturalist kan niet verklaren waar de algemene logische orde vandaan komt


In weerwil van deze (ernstige) bezwaren veronderstelt het gros van de wijsgeren tóch dat de wereld een algemene logische orde heeft. Men voert onder andere het succes van de wetenschap aan als bewijs voor het feit dat de wereld algemeen logisch geordend is. Het woord ‘succes’ is echter weinig precies. Uit onze wetenschappelijke verrichtingen kun je hooguit afleiden dat wij in staat zijn de wereld logisch te ordenen, niet dat de wereld een algemene logische orde heeft (Davies 2010).

Volgens een ander argument van de naturalist is het onmogelijk om een ‘echt’ praktisch voorbeeld van een tegenspraak te geven. Het is dus onmogelijk om aan te tonen dat de werkelijkheid niet algemeen logisch geordend is. De vraag is echter wat filosofen bedoelen met een ‘echt’ praktisch voorbeeld. Conflicten zijn immers aan de orde van de dag? Computers lopen vast, bestanden bevatten strijdige uitdrukkingen, lichamen komen met elkaar in botsing en mensen hebben strijdige verlangens en intenties. Toch weigert men deze zaken te aanvaarden als praktische voorbeelden van een ‘echte’ tegenstelling. Maar wat bedoelt men dan met een ‘echte’ tegenstelling? Bedoelt men met ‘echt’ misschien een formele uitwerking? Wel, de formele notatie van de tegenspraak is: -(A & -A). Vult men nu voor A in ‘naar links wijzen’, dan zou de formule zeggen: het is niet mogelijk om zowel naar links als naar rechts te wijzen. Dit is echter onwaar. Eén mens kan gemakkelijk tegelijkertijd naar links én rechts wijzen. De naturalist zal hiertegen protesteren en zeggen dat men zijn predicaten naar de geest van de logische wetten moet kiezen, zodat een praktische uitvoering van het schema altijd onmogelijk is. Een waterdichte procedure is dit echter niet. Het komt er op neer dat men eerst besluit dat een tegenstelling niet kán voorkomen en zichzelf daarom de plicht oplegt om alle voorbeelden zo te bewerken totdat deze inderdaad onmogelijk zijn. Bovendien bestaat er verwarring over de formele betekenis van de ‘wet van non-contradictie’ (Grim 2006: 49–72).

Ook wordt aangevoerd dat de wereld wel logisch geordend móet zijn. Zou dat niet het geval zijn, dan zou de wereld een ‘absurd’ karakter hebben. Zonder logische wetten is immers alles mogelijk! Varkens zouden kunnen vliegen en een mens zou tegelijkertijd in Athene en Jeruzalem kunnen zijn. Uit ervaring weten we evenwel dat de wereld niet absurd is: en dus mogen we veronderstellen dat ze wél algemeen logisch is (alsof de ‘logische wetten’ de wereld in het gareel houden). Maar deze redenering is niet juist. Hier wordt het bestaan van een algemene logische orde verondersteld. Uit deze aanname volgt dan dat deze logische orde zal ‘exploderen’ als we de logische regels wegdenken. We mogen echter, als we onderzoeken of de wereld een algemene logische orde heeft, het bestaan van deze algemene logische orde niet veronderstellen. Het argument is dan ook circulair. Het laatste argument, ten slotte, is bedoeld om het geloof in een algemene logische orde te rechtvaardigen: immers, ontbreekt een dergelijke orde, dan vervalt ‘heel onze redelijkheid’. Zonder logische orde beschikken we niet over de cognitieve middelen om ‘het ware’ van ‘het onware’ te scheiden: dan is alles mogelijk. Dit argument is echter te fatalistisch: door de wereld logisch te ordenen vormen we geen ‘juist’ beeld van de wereld, maar richten we deze in voor eigen gebruik (zie ook: §5.). Door de wereld logisch te ordenen maken wij de wereld als het ware bouwrijp voor onze handelings- en denkwijze. Dit is een voorbeeld van nicheconstructie. Onze logische orde hoeft niet juist te zijn in algemene zin, zo lang ze maar bruikbaar, adequaat en begrijpelijk is voor ons.

De naturalist (en de theïst) beschikken niet over voldoende goede redenen om te denken dat de werkelijkheid een algemene, logische orde heeft. Desondanks is de meerderheid van de filosofen het er over eens dat we het recht hebben om te postuleren dat de werkelijkheid een algemene, logische orde heeft. Het is een ‘hamerstuk’, een ‘dogma’. Wel moet worden opgemerkt dat een dergelijke algemene, logische orde niets minder is dan een metafysisch ‘object’, dat niet echt past in de aardse visie van de naturalist, aangezien het om zijn veronderstelde universele omvang niet onderdoet voor eeuwige, platoonse ideeën of andere eerste beginselen, zoals een alomtegenwoordige, almachtige God.

4.3 De standaardverklaring

Het is nu, gegeven het bestaan van een algemeen logisch geordende wereld, eenvoudig om te verklaren hoe onze logische denkwijze is ontstaan. De logische denkwijze is er door de logische orde in de werkelijkheid bij ons ingeprent gedurende de evolutie. Dit gebeurde omdat de logische regels ‘waarheidsgetrouw’ zijn: het vermogen om onderscheid te maken tussen ‘ware’ en ‘onware’ meningen en overtuigingen is een groot voordeel en is beslissend geweest voor ons voortbestaan.

4.4 Waarom de standaardverklaring niet juist is

Op de standaardverklaring valt het een en ander aan te merken. De belangrijkste twee bezwaren zijn:

(a) Om te verklaren dat ons verstand waarheidsgetrouw is, moeten we het bestaan van een universele logische orde veronderstellen. We kunnen echter niet weten of de werkelijkheid inderdaad een algemene logische bouw heeft (zie: §4.2). Het is circulair om de waarheid van onze logische denkwijze te baseren op een universele logische orde die eerst door ons zelf wordt verondersteld.

(b) De logische wetten zijn abstract. Met name de wet van non-contradictie, die bepalend is voor onze logische denkwijze, kan geen causale invloed op het brein hebben gehad. De wet van non-contradictie is, als we veronderstellen dat dit een universele wet is, een wet die ten enenmale uitsluit dat een tegenstelling ‘echt’ kan bestaan; de wet zegt dat een tegenstelling een negatief feit is. Een structuur die niet kán voorkomen kan ook geen causale invloed hebben op de stoffelijke natuur en dus ook niet op de vorming van het brein. De wet van non-contradictie kan er bij ons niet ingeprent zijn.

Deze bezwaren zijn ernstig genoeg om de ‘standaardverklaring’ in diskrediet te brengen. Het vanzelfsprekende gevolg is dat Plantinga’s argument, in ieder geval naar de strekking ervan, voorlopig aan overtuiging wint. Als onze logische denkwijze niet kan worden verklaard, dan is dit een goede reden om een theïstische lezing van de evolutie (T&E) aan te hangen.

5. De pragmatische verklaring

De naturalist beschikt evenwel over een tweede verklaring voor onze logische denkwijze. Ik zal deze alternatieve verklaring de ‘pragmatische verklaring’ noemen. Volgens deze pragmatische verklaring is onze denkwijze logisch omdat dit de eenheid tussen waarneming, verstand en lichaam bevordert.

Het brein is geen orgaan dat zich in afzondering ontwikkeld heeft en dat slechts bij toeval verbonden is met een lichaam. Integendeel, het brein heeft een essentiële taak, namelijk het (adequaat) bedienen van het lichaam. Waarneming, verstand en lichaam (oog, brein en hand) moeten fungeren als één systeem dat in het midden van de menselijke cognitie staat, zodat onze handelingsbekwaamheid in belangrijke mate wordt vergroot. Bediening van het lichaam is de spil waar alles om draait. Andere cognitieve taken, hoe indrukwekkend ook, zijn in essentie ondergeschikt aan de noodzakelijke éénheid van oog, brein en hand.

Waarom zou het verstand ‘logisch’ werken? Vrijwel het gehele spierstelsel is opgebouwd uit ‘buigers’ en ‘strekkers’. Alle buigers en strekkers moeten met elkaar samenwerken om een gewenste handeling (bijvoorbeeld een bal vangen) uit te kunnen voeren. Alleen al om het linkerbeen, met behoud van evenwicht, voor het rechterbeen te zetten, moeten tweehonderd spieren zich in de juiste volgorde spannen en ontspannen. Het is opvallend hoe treffend de werking van het spierstelsel kan worden beschreven door te verwijzen naar de logische wetten. De pragmatische verklaring van de logische regels luidt nu als volgt:

(I) de logische regels kunnen zonder omhaal worden afgeleid uit de werking van het spierstelsel. Een spier kan zich buigen óf strekken, maar niet beide tegelijk (vergelijk de wet van non-contradictie: een conflict tussen antagonisten verstoort onmiddellijk de adequate werking van ons motorische systeem). Bovendien moet óf de buiger óf de strekker worden bediend (vergelijk de wet van het uitgesloten derde: een zaak is wel of niet het geval, een tussenweg is er niet). Voorts zijn alle spieren uniek en hebben ze hun eigen specifieke taak (wet van identiteit).

(II) onze logische denkwijze maakt van waarneming, verstand en handeling één systeem. Dit stelt ons in staat om doeltreffend te handelen. Door aan waarneming en brein de ordening van het spierstelsel op te leggen, kan een organisme adequaat reageren. Het evolutionaire succes van organismen met een motorisch systeem valt of staat met het vermogen om adequaat te kunnen handelen. Dit is een instrumentele visie. De handelingsbekwaamheid (gedrag) is de sleutel tot evolutionair succes.3

(III) het antropisch principe kan verklaren waarom de werkelijkheid een algemene, logische inrichting lijkt te hebben: zou de werkelijkheid niet zo kunnen worden geordend dat wij haar begrijpen en er in kunnen handelen, dan zouden we ons niet hebben kunnen handhaven. Klaarblijkelijk is de werkelijkheid zo coulant en overvloedig dat wij de wereld logisch kunnen ordenen. Het is echter overtrokken en overbodig om te veronderstellen dat de werkelijkheid een algemene, logische orde heeft (alsof heel de werkelijkheid zich naar onze denkwijze moet voegen!).

Volgens de pragmatische verklaring heeft het brein, het orgaan dat tot taak heeft om in alle omstandigheden adequate handelingen te genereren, de logische structuur van het motorische systeem geadapteerd. Het brein ‘denkt’ logisch omdat het een logisch geordend spierstelsel moet bedienen. Aangezien de ontwikkeling van eencellige tot mens vermoedelijk in kleine stapjes verlopen is – evolutie is een gradueel proces – mogen we veronderstellen dat alle dieren met een motorisch systeem ‘logisch’ denken. We kunnen er in ieder geval zeker van zijn dat jachtluipaarden, zebra’s en walvissen, dieren met een goed ontwikkeld motorisch systeem, óók een brein hebben dat de werkelijkheid op logische wijze ordent.4 Dankzij deze ordening kan bijvoorbeeld een roofdier, als het op snelheid probeert een prooi te grijpen, zijn bewegingen onmiddellijk aanpassen aan de waarneming: als een prooidier een sprong naar links maakt, zal het roofdier onmiddellijk moeten reageren: de waarneming moet onmiddellijk omgezet worden in de logische taal van ‘buigers’ en ‘strekkers’. Daarom maken wij ons oog en verstand ondergeschikt aan de orde van het spierstelsel.


Het brein ‘denkt’ logisch omdat het een logisch geordend spierstelsel moet bedienen


Volgens de pragmatist komt ‘begrijpen wat je ziet en hoort’ er op neer dat je de waarnemingen en intenties onmiddellijk kunt omzetten in de juiste spierbewegingen. Iets begrijpen is in eerste instantie weten wat je moet doen. Dit inzicht heeft de Amerikaanse pragmatist – en filosofisch wonderkind – Charles Sander Peirce (1978: 5-22) er, vermoedelijk, toe gebracht om te geloven dat meningen en overtuigingen in essentie niets anders zijn dan ‘habits of action’. Ook in de Filosofische Onderzoekingen van Ludwig Wittgenstein (1953: zie o.a. §1) vinden we de gedachte terug dat woorden en denkbeelden instrumenten zijn die ons in staat stellen om te handelen: “meaning is use”. De Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty wees op het verband tussen cognitie en lichaamsschema’s (Berthoz/Petit 2008). In het werk van George Lakoff (Lakoff/Johnson 1999) wordt betoogd dat er een verband is tussen ons motorische systeem en metaforen. Tegenwoordig is de opvatting dat de bouw en werking van ons lichaam bepalend zijn voor ons denkwijze gemeengoed onder cognitiewetenschappers. Handelingen zijn, uiteindelijk, niets anders dan het in de juiste volgorde aanspannen van tientallen buigers en strekkers.

Onze denkbeelden vallen uiteen in twee klassen: denkbeelden die het handelen wél belemmeren en denkbeelden die het handelen níet belemmeren. Alle denkbeelden die, zo goed en zo kwaad als mogelijk, vrij zijn van interne conflicten en die niet strijdig zijn met de denkbeelden waarover men reeds beschikt, belemmeren het handelen in beginsel niet; alle denkbeelden die op een of andere manier tot een conflict kunnen leiden (zoals: loop nú vooruit én achteruit) belemmeren het handelen wél. Denkbeelden die het handelen belemmeren kunnen er uiteindelijk toe leiden dat op het niveau van ons spierstelsel de buiger en strekker van één en dezelfde spier elkaar tegenwerken, zodat adequaat handelen uitgesloten is. Dit verklaart misschien waarom mensen zich vrijwel altijd onbehaaglijk voelen als ze gedwongen worden om iets te doen wat niet strookt met hun eigenlijke opvattingen.

Zelfs mensen die ‘geestesziek’ zijn of een neurologische aandoening hebben zullen hun gedachten nog logisch proberen te ordenen. Patiënten die lijden aan het zeldzame en zeer tragische syndroom van Capgrass, waarbij men opeens geen gevoelens meer kan opbrengen voor geliefden, familie en vrienden, verzinnen de meest merkwaardige verklaringen om de nieuwe, bijzonder onaangename ervaringen te begrijpen. De neuroloog Vilayanur Ramachandran (2011: 93) schrijft:

Bij patienten met het Capgrass syndroom is de verbinding tussen waarneming en emoties verbroken, dus het gezicht van ‘moeder’ roept niet de verwachte gevoelens en warmte op. De enige manier waarop de patiënt kan omgaan met dit dilemma is waarschijnlijk door te bedenken dat de ‘nieuwe’ moeder een oplichtster is. Dat lijkt een verregaande conclusie, maar het brein verafschuwt alle mogelijke tegenstrijdigheden en dan is een absurd vergezocht waandenkbeeld soms de enige uitweg.

Conflicten zijn akelig en gevaarlijk, want ze verstoren onze handelingsbekwaamheid. Overigens toont dit voorbeeld aan dat conflicten (tegenspraak) kúnnen voorkomen in onze leefwereld. In onze mentale huishouding zijn conflicten zelfs aan de orde van de dag. Het brein bestrijdt conflicten op actieve wijze, bijvoorbeeld door middel van belief revision (Chi/Ohlssohn 2005). Ook het bekende psychologische fenomeen, cognitieve dissonantie kan herleid worden tot een logisch intern conflict (Harmon-Jones 2009).5 Als we nu weten dat conflicten uiteindelijk kunnen leiden tot een verstoring van onze handelingsbekwaamheid, dan is het begrijpelijk, haast vanzelfsprekend, dat het brein voortdurend in de weer is om onze voorstelling van de werkelijkheid te vrijwaren van tegenstellingen. De wet van non-contradictie zegt niet dat conflicten niet kúnnen voorkomen, maar dat conflicten moeten worden vermeden. De overtuiging dat de wet van non-contradictie uitdrukt dat conflicten niet kúnnen voorkomen is gebaseerd op een al te abstracte voorstelling van zaken.

Voor de naturalist is deze pragmatische verklaring erg aantrekkelijk: hij hoeft geen beroep te doen op een bovennatuurlijke God en ook niet op een zeer metafysische algemene logische orde. De pragmatische verklaring zegt ons klip en klaar waarom de logische regels belangrijk zijn en waarom ze door de natuur zijn toegepast. De aanleiding om logisch te denken is concreet. Niet de universele bouw van de werkelijkheid is bepalend voor onze denkwijze, maar de bouw van ons spierstelsel.

6. Slotsom

Si comprehendis non est Deum6

De pragmatische verklaring neemt Plantinga de belangrijkste troef uit handen. Deze verklaring maakt Plantinga’s veronderstelling dat God behulpzaam geweest is bij de algemene logische inrichting van ons verstand en de wereld overbodig. Immers, als onze logische denkwijze al geen waarheidsgetrouw systeem is, waarom zou de representatieve kracht van ons verstand dan wél ‘waarheidsgetrouw’ zijn?

Het is bovendien niet evident dat de wereld een algemene, logische orde heeft. Waarom zou een tamelijk willekeurige omstandigheid, namelijk de bouw van ons spierstelsel, kenmerkend zijn voor de orde in het gehele universum? Willard Van Quine (1953: 20-46) schreef dat geen enkel inzicht heilig is, ook de logica niet: we moeten zoeken naar verklaringen die, na het afwegen van alle voors en tegens, de meeste overtuigingskracht hebben. In dit geval gaat de voorkeur uit naar de pragmatische theorie, die naadloos in het reeds goed geconfirmeerde natuurwetenschappelijke beeld van de werkelijkheid past. Het verrassende is dat deze naturalistische visie voor de theïst wel zo aantrekkelijk is. Van oudsher heeft het platonisme een grote invloed gehad op de ontwikkeling van het christendom. Het past bij deze stroming om te denken dat God ons begrip overtreft (Ward 1993; Louth 2007). Als de werkelijkheid geen algemene, logische inrichting heeft, dan betekent dit dat wij niet in staat zijn om de werkelijkheid stelselmatig te bestuderen. Wij hebben daarom het epistemologische recht om te geloven in een God die groter is dan wij kunnen bevatten (Anselmus 1979: §15).7 Naturalisme en theïsme zijn zodoende eenvoudig te verenigen: de naturalist wijst de gelovige de weg naar een werkelijkheid die ons logisch geordende beeld van de wereld overtreft.


Naturalisme en theïsme zijn eenvoudig te verenigen


Dr. J.A. (Jan Auke) Riemersma is docent filosofie. E j.riemersma@cals.nl

Literatuur

Anselmus (1979). Proslogion. In B. Radice, The Prayers and Meditations of Saint Anselm, Penguin Books. Londen.

Berthoz, A., Petit, J. (2008). The Physiology and Phenomenology of Action. Oxford: Oxford University Press.

Chi, M., Ohlssohn, S. (2005). Complex Declarative Learning. In: K. Holyoak, R. Morrison (eds.), Handbook of Thinking and Reasoning. Cambridge: Oxford University Press.

Davies, Brian E. (2010). Why Beliefs Matter. Oxford: Oxford University Press.

Dawson, E. H. et al. (2013). Learning by Observation Emerges from Simple Associations in an Insect Model. Current Biology (23), 727-730, April 22.

Grim, P. (2006). What is a Contradiction? In G. Priest, J.C. Beal, B. Armour-Garb (eds.), The Law of Non-Contradiction. Oxford: Oxford University Press.

Harmon-Jones, E. (2009). Toward an Understanding of the Motivation Underlying Dissonance Effects. In E. Harmon-Jones (ed.), Cognitive Dissonance. Washington: American Psychological Association.

Lakoff, G., Johnson, M. (1999). Philosophy in the Flesh. Basic Books. New York.

Lynch, G., Granger, R. (2008). Big Brains. Palgrave. New York.

Louth, A. (2007). The Origins of the Mystical Tradition. Oxford: Oxford University Press.

Maddy, P. (2007). Second Philosophy. Oxford: Oxford University Press.

Peirce, C. S. (1978). The Fixation of Belief. In J. Buchler (ed.), The Philosophical Writings of Peirce. New York: Dover.

Plantinga, A. (2011). Where the Conflict Really Lies. Oxford: Oxford University Press.

Polkinghorne, J. (1988). Science and Creation. West Conshohocken: Templeton FoundationPress.

Quine, W.V. (1953). Two Dogma’s of Empiricism. In W.V. Quine, From a Logical Point of View. New York: Harper & Row.

Ramachandran, V.S. (2011). Zo werkt ons brein echt. Kosmos: Utrecht.

Robbins, P., Aydede, M. (2009). A Short Primer on Situated Cognition. In P. Robbins, M. Aydede (eds.), Situated Cognition. Cambridge: Cambridge University Press.

Ward, K. (1993). Images of Eternity. Oxford: One World.

1 De drie logische wetten zijn: de wet van non-contradictie, de wet van het uitgesloten derde en de wet van identiteit. Van deze drie wetten wordt de wet van non-contradictie beschouwd als de belangrijkste. Aristoteles meende bijvoorbeeld dat deze wet niet geschonden kán worden.

2 Een boson is een subatomair deeltje dat een kracht kan overbrengen. Een boson ‘ordent’ andere subatomaire deeltjes.

3 Dit is volgens Plantinga juist het manco van het naturalisme.

4 Misschien ‘denkt’ zelfs de bij logisch (Dawson et al. 2013).

5 Cognitieve dissonantie: de spanning of onrust die ontstaat wanneer men personen opdrachten geeft of in kennis stelt van zaken die níet stroken met zijn eigenlijke meningen en overtuigingen.

6 Naar Augustinus, Sermo 52.16

7 Wie kan aantonen dat onze logische wetten niet universeel gelden, heeft de vrijheid om zelfs de meeste vreemde denkbeelden voor waar te houden. De gedachte achter deze formele regel is dat wij, als wij de werkelijkheid niet stelselmatig kunnen bestuderen, niet in staat zijn om de gehele inventaris van de werkelijkheid te beschrijven: er zullen altijd verrassingen zijn. Anders gezegd: als we de werkelijkheid niet stelselmatig kunnen bestuderen, dan is alles mogelijk: ook het bestaan van God. Men kan dit beschouwen als een redelijke onderbouwing van ons geloof in God.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Radix | 104 Pagina's

Het evolutieargument van Plantinga: pragmatisch weerwoord

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Radix | 104 Pagina's