Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verlicht denken over donker Afrika

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verlicht denken over donker Afrika

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

In het onlangs verschenen WRR-rapport Minder pretentie, meer ambitie (WRR: 2010) worden adviezen gegeven die de toekomst van de Nederlandse hulpsector nog wel eens kunnen gaan bepalen. In deze Radix heeft Jan Lock, voorzitter van de Raad van Bestuur van Stichting Woord en Daad, hier uitgebreid op gereageerd in zijn artikel Pretentieloze ambitie?. Mij is gevraagd om op het artikel van Jan Lock te reageren. In deze editie van Radix verschijnt ook een artikel van Peter Mulder die vooral ingaat op de nieuwe economische route die het WRR-rapport uitstippelt met daaraan gekoppeld een aanzet voor een nieuw ontwikkelingsparadigma. Ik zal me in dit artikel meer focussen op de dilemma’s voor de praktische uitvoering van de nieuwe weg die het WRR-rapport inslaat vanuit mijn ervaringen in Zuid Soedan. Dit artikel is als volgt opgebouwd: ik zal eerst een aantal punten uit het WRR-rapport bespreken en hoe Jan Lock hierop reageert, om in het tweede deel een drietal punten uit te werken waarvan ik denk dat ze meer aandacht verdienen. Dit artikel is echter te kort om alle punten uit het WRR-rapport te behandelen. Ook wil ik niet pretenderen dat ik op deze plaats alle nuances kan belichten en over elk punt kan zeggen wat er te zeggen is.

Het rapport

Het WRR-rapport Minder pretentie, meer ambitie verscheen op 18 januari 2010. Het doel van het rapport is om de Nederlandse overheid aanbevelingen te doen voor wijzigingen in de organisatie van ontwikkelingshulp. Samenvattend stelt het rapport dat ontwikkelingshulp meer gericht zou moeten bijdragen aan het zelfredzaam maken van landen en daarom zou minder het accent gelegd moeten worden op directe armoedebestrijding. Daarnaast dient ontwikkelingsbeleid zich niet te beperken tot klassieke hulp maar zich duidelijker te oriënteren op grote mondiale vragen.

Jan Lock laat helder zien dat het WRR-rapport vernieuwend is en genuanceerder denkt dan ooit. Het klassieke wij-zij denken heeft afgedaan net zoals de oude indeling tussen Noord en Zuid. Toch laat het rapport het begrip ‘ontwikkelingshulp’ onaangetast. Jan Lock is scherp in zijn analyse als hij duidelijk maakt dat de vernieuwing van het rapport zit op het niveau van interventies, maar dat het achterliggende paradigma, dat ontwikkeling gekoppeld is aan (economische) voortuitgang, onaangetast blijft.

Crisis in de hulpsector

Het is crisis in de hulpsector. Het WRR-rapport begint met te erkennen dat de effecten van hulp achterblijven op de verwachtingen, met name in Afrika. Er is in de afgelopen jaren een aantal kritische boeken en artikelen verschenen dat laat zien dat ontwikkelingshulp niet simpelweg doet wat het belooft: hulp bieden aan de armen in deze wereld. Twee bekende boeken zijn bijvoorbeeld Requiem voor de Hulp van Theo Ruyter (2005) en De Crisiskaravaan van Linda Polman (2008). Deze auteurs stellen dat de hulpverlening een industrie geworden is, waarin organisaties met elkaar strijden om een zo groot mogelijk aandeel. Ook het onthutsende boek Dead Aid van Dambisa Moyo (2010) schetst een triest beeld. Na grofweg 60 jaar ontwikkelingshulp staat Afrika er misschien wel slechter voor dan voorheen. En ondanks (of dankzij) de twee biljoen dollar die in Afrika is gepompt blijken hulpontvangers meestal slechter af te zijn dan landen die weinig tot geen bilaterale en multilaterale hulp hebben ontvangen. Haar conclusie luidt dat hulp afhankelijkheid creëert. Waarom zou een overheid die ondanks talloze gevallen van corruptie nog steeds gratis geld ontvangt investeren in onderwijs en gezondheidszorg? Haar oplossing is wellicht wat extreem, ze stelt voor om alle multilaterale hulp gelijdelijk af te bouwen tot nul. Ook Jan Lock merkt op dat het WRR-rapport onderbelicht laat wat er zou zijn gebeurd als er geen ontwikkelingshulp zou zijn geweest.

Wie is er verantwoordelijk?

Je zou kunnen zeggen het WRR-rapport als reactie hierop stelt dat hulp maar één van de factoren voor ontwikkeling is. Andere factoren die het rapport noemt zijn buitenlandse investeringen, internationale handel, het geld dat migranten terugzenden naar hun land van herkomst en interne conflicten. Het rapport ziet hulp hooguit als katalysator voor ontwikkeling onder specifieke voorwaarden. Ik denk dat hier een belangrijk punt aangestipt wordt. Maar ik mis nog iets in het rijtje en ook Jan Lock lijkt hier aan voorbij te gaan: de inzet (of afwezigheid ervan) van de hulpontvangers zelf. Een Rooms-katholieke missionaris in Zuid Soedan vertelde me dat Daniel Comboni, oprichter van de Comboni-orde die met name in Oost-Afrika actief is, gezegd had dat alleen Afrikanen Afrika kunnen ontwikkelen. Dit aspect wordt nog wel eens onderbelicht. Wie is er nu verantwoordelijk voor ontwikkeling in Afrika? Het WRR-rapport benoemt wel dat Afrikaanse machthebbers vaak maar weinig effectief zij n. Maar graag wil ik daarbij aantekenen dat ook de lokale hulpontvangers een aandeel hebben in het succes van hulp. Op dit moment moeten ontwikkelingsorganisaties elke euro die ze besteden verantwoorden richting donororganisaties en de achterban. Misschien moeten we toe naar een model waarin ook hulpontvangers moeten verantwoorden wat ze met de gekregen hulp hebben gedaan.


Lokale hulpontvangers hebben een belangrijk aandeel in het succes van de hulp


Externe factoren

Een erg interessant punt dat het WRR-rapport ook belicht zijn de uitdagingen die de exponentiële groei van de wereldbevolking met zich meebrengt. Bekend is natuurlijk de economische opkomst van China en India. Ook al beaamt het WRR-rapport dat armoede in deze landen meer een verdelingsvraagstuk is, en in Afrika armoede meer chronische vormen kent, de toenemende vraag naar grondstoffen vanuit Azië heeft wel degelijk effecten voor Afrika. China is steeds meer nadrukkelijk aanwezig, als afnemer van grondstoffen, maar ook wordt de Afrikaanse markt overspoeld door goedkope en kwalitatief vaak slechte Chinese producten. China hanteert dus duidelijk eigenbelang als motief voor internationale samenwerking. De WRR weet daarbij niet aan te geven welke niches er overblijven voor Afrika. Dat is jammer, want dat is een vraag die veel Zuid Soedezen mij hebben gesteld: wat heeft Afrika de wereld te bieden? Waar zijn we goed in, behalve dan in oorlog voeren en corruptie? Binnen een nieuw ontwikkelingsparadigma en de netwerkachtige relaties die Jan Lock noemt moet de (nieuwe) rol van Afrika gedefinieerd worden. En de uitdaging is om die niet te beperken tot het leveren van grondstoffen en open staan voor toerisme.

Van meer naar minder

Het WRR-rapport beargumenteert ook de introductie van een nieuwe eigen organisatie die in tien landen de Nederlandse hulp zou moeten organiseren. De Nederlandse hulp is te veel versnipperd en de op te richten organisatie NLAID zou de Nederlandse hulp een duidelijk gezicht kunnen geven. Daar komt bij dat het WRR-rapport adviseert om in minder sectoren actief te zijn. De lange termijn effecten van onderwijs en projecten in de gezondheidszorg zijn onduidelijk en het ontbreekt in die landen juist vaak aan infrastructuur, productieve landbouw en economische bedrijvigheid. Als argument wordt hiervoor aangedragen dat projecten in de sociale sector, die een appèl doen op onze menselijke emotie, makkelijk kwantificeerbare en zichtbare resultaten zouden moeten opleveren. Evaluaties van de vorige financieringsronde van de Nederlandse regering, MFS1, laten echter zien dat er nogal een verschil is tussen kwantitatieve resultaten en kwalitatieve resultaten. In Zuid Soedan bleek dat organisaties goed in staat zijn om te rapporteren hoeveel scholen er gebouwd zijn en hoeveel meisjes gestest zijn op hun HlV-status, maar de effecten van deze interventies in de levens van mensen waren moeilijker aan te wijzen. Er is zeker een behoefte aan specialisatie binnen ontwikkelingsorganisaties om de efficiëntie van hulp te vergroten. Maar de vraag is of NGO’s hiervoor voldoende specialistische kennis in huis hebben. Bovendien kunnen NGO’s dan minder vraaggestuurd werken naar aanleiding van de behoeftes van de hulpontvangers.


Er is behoefte aan specialisatie binnen ontwikkelingsorganisaties om de efficiëntie van hulp te vergroten


Jan Lock vraagt zich echter wel af waarom de WRR op sommige plekken pleit voor vergaande institutionele veranderingen en op andere plekken stelt dat landen op hun eigen manier moderniseren en dat dat proces via combinaties van orde en chaos verloopt. Dat lijkt inderdaad tegenstrijdig met elkaar. Volgens Lock heeft de WRR zich laten verleiden tot een te snelle vertaling van knelpunten in het veld naar een concrete structuur op papier. Het rapport neemt ook afscheid van een jaarlijkse bestedingsdruk (dat donoren per jaar een van te voren afgesproken bedrag moeten uitgeven) en zou toe willen naar een financieringsmodel waarin middelen voor een langere periode beschikbaar worden gesteld. Hierdoor zouden ontwikkelingsorganisaties minder tijd hoeven te besteden aan het zoeken naar financiering en zich meer kunnen focussen op de kwaliteit en effecten van projecten.

Maakbaarheid

Zoals eerder genoemd laat het WRR-rapport het klassieke denken, dat ontwikkeling gekoppeld is aan economische voortuigang, niet los. Dat is raar omdat de kritiek op het klassieke denken, dat meer en betere hulp uiteindelijk wel de gewenste resultaten zullen behalen, toeneemt. Jan Lock merkt terecht op dat in het WRR-rapport de maakbaarheidsgedachte overeind blijft staan. Op het idee van maakbaarheid zou ik graag in het vervolg van dit artikel wat dieper in willen gaan. Er spelen daarbij mijns inziens drie belangrijke aannames mee. Ten eerste het idee dat interventies gestoeld op het Verlichtingsdenken de kwaliteit van levens verbeteren, ten tweede dat interventies altijd goed begrepen worden en ten derde het spanningsveld tussen het individu en het collectief.

Motivatie achter ontwikkelingshulp

Hoe je het ook went of keert, het Westerse Verlichtingsdenken zit diep in ons. Lees de universele mensenrechten (UDHR)1 en de Millenium Doelen (MDG’s)2 er maar op na. Deze documenten ademen principes als gelijkheid en vrijheid uit. Dat alle landen in de wereld de UDHR hebben geratifiseerd betekent nog niet dat ze hun oorsprong niet hebben in het Verlichtingsdenken. Een betere vraag zou zijn hoeveel mensen het document zouden ondertekenen. De WRR relativeert volgens Jan Lock terecht de betekenis van de MDG’s. Het zijn inderdaad statische doelen en ze laten de sectoren waar het WRR-rapport juist de nadruk op legt, infrastructuur, landbouw en economische groei, buiten beschouwing. Jan Lock trekt de duurzaamheid en de kwaliteit van de interventies die direct zijn gericht op realisering van MDG’s in twijfel, omdat de impact van de MDG’s op ontwikkeling niet direct duidelijk wordt.

Verschillende filosofen hebben kritiek geleverd op de noties van vrijheid en gelijkheid. Ik noem hier slechts de Britse conservatief Roger Scruten (2008) die stelt dat echte vrijheid paradoxaal werkt. We zijn in Nederland bijvoorbeeld niet vrij om de gelijkheid tussen man en vrouw ter discussie ter stellen. In de praktijk komt vrijheid erop neer dat je vrij bent zolang je niet tegen de heersende opinie ingaat. Bovendien leveren de principes van vrijheid en gelijkheid ook vaak niet op wat ze beloven: een goed leven. In een artikel in de Trouw (2009) werdt gesteld dat depressiviteit vaak veroorzaakt wordt door het aantal keuzes dat we hebben. We zijn tegenwoordig vrij om te kiezen wat we geloven, wat we gaan studeren en met wie we trouwen. Maar als we daarin vastlopen dan kunnen we niets of niemand anders de schuld geven dan onszelf. Toch zal ik hier twee nuances moeten aanbrengen. Ten eerste wil ik niet zeggen dat Nederland zou moeten beslissen hoe groot de keuzevrijheid binnen andere landen zou moeten zijn. Maar het is tenminste interessant om in te zien dat we intern wél de discussie voeren over de consequenties van de keuzemaatschappij en tegelijkertijd zo’n maatschappij proberen te introduceren in andere landen. Ten tweede ben ik niet tegen het hebben van principes. Zeker niet tegen principes die we in de Bijbel kunnen lezen en dus van God hebben gekregen. Christelijke principes van naastenliefde en daarbij het oog hebben voor de geestelijke en lichamelijke integriteit van de ander, staan niet ter discussie. Wat dat betreft hebben we zeker de opdracht om misstanden als slavernij en onderdrukking elders in de wereld aan te kaarten. Maar de vraag is hoe.

Het WRR-rapport slaat deze discussie echter over en begint bij de motieven voor ontwikkelingshulp. Het onderscheidt eigenbelang, zoals we al eerder bij China zagen, en een moreel motief, dat herkenbaar is voor christelijke hulporganisaties. Jan Lock erkent de noodzaak voor een nieuwe interventie-ethiek die antwoord zou moeten geven op dilemma’s als hulpafhankelijkheid, de betekenis van het eigenbelang van de gever versus het belang van de ontvanger en de richting van verantwoording. Uiteindelijk kiest de WRR voor het verlicht eigenbelang, maar Lock merkt op dat de verbinding tussen de twee motieven daarbij onmogelijk wordt gemaakt. De discussie is volgens mij niet zo zwart-wit als het lijkt. China bouwt bijvoorbeeld veel asfaltwegen in Afrika, wellicht om hun olietoevoer veilig te stellen, maar zo’n weg heeft wel een veel directere impact dan een goedbedoelde praatgroep voor aidsmoeders. Daarnaast zullen organisaties die een moreel motief hanteren beter moeten beseffen dat hun doelgroep wellicht niet dezelfde moraal hanteert. Ik zal met een aantal voorbeelden proberen uit te leggen waarom goedbedoelde interventies vanuit een moreel motief soms niet de verwachte resultaten opleveren.


Hoeveel mensen in de wereld zouden de principes onderschrijven waarop Westerse ontwikkelingssamenwerking is gebaseerd?


Onbegrepen interventies

De tweede aanname is dat interventies altijd goed begrepen worden. Er heerst binnen de ontwikkelingssector een rotsvast vertrouwen dat het vergroten van bewustwording tot gedragsverandering leidt. Talloze women rights groups, village health councils, aids committees en andere groepen zijn in de afgelopen jaren gevormd en ondersteunt. Projecten om de ‘lobby and advocacy-skills van lokale groepen te vergroten zijn in trek. De gedachte is dat het duurzamer is als mensen zelf voor hun rechten opkomen. Ook het werken via lokale partnerorganisaties is razend populair. Mijn ervaringen in Zuid Soedan hebben me echter geleerd dat sommige lokale partners niet altijd achter de boodschap staan die ze verkondigen. Leden van een partnerorganisatie die een HIV/Aids project implementeerde hadden zichzelf nog nooit laten testen op hun HIV-status. Ze geloofden simpelweg niet dat de ziekte bestond. Jan Lock merkt terecht op dat christelijke NGO’s hun ervaringen kunnen delen binnen langdurige relaties met lokale partners, maar hij benadrukt daarbij dat binnen zulke relaties wel het kritische vermogen in de relatie onder druk komt te staan.

Organisaties proberen daarom de duurzaamheid van hun interventies te vergroten. Eerst kwam het idee van participatie, waarbij lokale mensen betrokken moesten worden bij de hele projectcyclus van ontwikkelingsprojecten. Tegenwoordig wordt de term ownership veel gebezigt, waarbij lokale mensen zich daadwerkelijk verantwoordelijk moeten gaan voelen voor deze projecten en de achterliggende principes. Met dit woordenspel wordt voorbijgegaan aan de persoonlijke strategiën van mensen. In een land waar kinderen meer ‘opleveren’ als ze worden uitgehuwelijkt voor een bruidsprijs dan als ze naar school gaan, stuurt niemand zijn kinderen naar school. Een Afrikaanse man trouwt vaak met meerdere vrouwen omdat hij op die manier zijn oude dag veilig stelt door middel van veel kinderen. Met inderdaad een snelle verspreiding van het HIV virus tot gevolg. Maar we kunnen de strategie van deze man begrijpen binnen zijn context. Traditionele werk- en taakverdelingen lopen hier doorheen. Het is niet constructief om traditionele praktijken af te keuren zonder daarbij een alternatief te geven. Zolang de voordelen van het meedoen aan een ontwikkelingsproject niet direct zichtbaar worden, kunnen we niet verwachten dat mensen hun gedrag veranderen. Helaas zijn de randvoorwaarden die het voordeel zouden moeten ondersteunen vaak afwezig in veel Afrikaanse landen. Dus moet het hele systeem aangepakt worden. Dat is geen nieuwe gedachte, maar strijdt enigszins met de plannen van het WRR-rapport dat juist het aantal sectoren wil verminderen.

En bovendien, zo’n integrale aanpak is naar mijn mening onmogelijk. De werkelijkheid is veel te complex en te dynamisch om daar een blauwdruk voor te ontwerpen. Een projectie maken van een betere toekomst en daar vervolgens een deadline aan mee te geven, zoals gedaan wordt bij de MDG’s, doet de realiteit geweld aan. William Easterly (2007) pleit in zijn boek The White Man’s Burden om op te houden met het maken van grote plannen. Hij onderscheid planners en zoekers. De laatste categorie, die uitgaat van wat werkt, heeft volgens hem meer succes dan de grote groep planners die op dit moment de ontwikkelingssector besturen.

Individu versus de groep

Tenslotte wil ik nog benadrukken dat binnen de ontwikkelingshulp vaak de nadruk wordt gelegd op het individu. Dat accent is echter helemaal niet zo vanzelfsprekend voor Afrikanen en Aziaten. Om dat te illustreren geef ik nog een voorbeeld uit Zuid Soedan. Toen ik daar was, verloor een goede bekende zijn vrouw door een slangenbeet. De begrafenis was een vreselijk trieste bedoening. Een collega vertrouwde me toe dat dit de manier is waarop Afrikanen met hun verdriet omgaan. Alles mag en moet er zo snel mogelijk uit, want volgende week begint het leven weer. En dat bleek waar te zijn. Twee weken later kwam ik de man weer tegen en hij was zo opgewekt als wat, alsof er niks gebeurd was. Hoe kon hij dat zo snel verwerken?

Ik werd op het goede spoor gezet door het boek The Geography of Thought van Richard Nisbett (2004). Zijn ideeën over verschillende denkmodellen gaven me een verklaring voor het gedrag van de man en de mensen op de begrafenis. Vanuit de Griekse traditie hebben mensen in het Westen een groot gevoel voor personal agency ontwikkeld. Ook binnen de wetenschap wordt de nadruk gelegd op hoe een individueel object reageert op prikkels van buitenaf. In de Oosterse filosofie wordt echter de nadruk gelegd op collective agency. Personen en objecten worden nooit als losstaand beschouwd, maar altijd in relatie tot hun omgeving.


Het accent op het individu in ontwikkelingssamenwerking is niet vanzelfsprekend voor Afrikanen en Aziaten


Als gevolg hiervan leggen Westerlingen meer nadruk op persoonlijke vrijheid, individualiteit en objectieve waarnemingen. In niet-Westerse beschavingen wordt echter de relatie tussen individuen en objecten benadrukt. Die relaties zijn onderhevig aan verandering. Hier vinden we een verklaring voor het verschijnsel hoe mensen omgaan met verlies en tegenslag. Het is een onderdeel van het leven dat constant aan verandering onderhevig is. De dood hoort daarbij. Het is bovendien niet van belang voor de groep en voor andere relaties om zoveel aandacht te geven aan een enkel individu. Afrikanen kunnen zich wellicht niet permitteren om te lang bij tegenslag stil te staan omdat het leven doorgaat. Wat wij misschien als apatisch of lui ervaren is wellicht een goede strategie om (psychisch) te overleven.

De stap naar hoe hulporganisaties opereren is snel gemaakt. Lees de universele mensenrechten er maar eens op na. Ze benadrukken allemaal het individu. Is dat eigenlijk wel zo logisch? We hebben net gezien dat een groot deel van de wereld niet denkt en handelt vanuit de notie van het individu, maar vanuit relaties en hun eigen groep. Natuurlijk zijn er tegenwoordig ook Afrikanen die individuele rijkdom nastreven, maar vaak pas nadat ze in aanraking zijn gekomen met het Westen. Jonathan Rigg (2005) noemt dat mentaal geconstrueerde armoede. Hierbij wordt armoede uitgedrukt in termen van wat iemand niet heeft. Als je de situatie bij ons in Nederland als referentiekader neemt, zijn veel mensen inderdaad arm. Zou het mogelijk zijn om een ander referentiekader te nemen?

De bijdrage van de WRR in deze discussie is de nadruk die ze legt op de middenklasse. Jan Lock vraagt zich echter af of de middenklasse wel voldoende pro poor is. Gerelateerd hieraan erkent Jan Lock dat het debat rond ontwikkelingshulp vaak in de media gevoerd wordt, waar stereotypen de boventoon voeren. We worden overspoelt door beelden van arme wezen die niemand meer hebben om voor ze te zorgen. Ook christelijke organisaties focussen zich van nature op de allerarmsten. Maar een weeshuis is van nature iets vreemds in Afrika. Ik heb zelf een weeshuis bezocht waar meer kinderen van levende ouders woonden dan echte wezen. Ten eerste knippen we met een weeshuis de traditionele vangnetten binnen familierelaties door en ten tweede legt een weeshuis de nadruk op het lot van individuele kinderen. Beide ideeën sluiten niet aan bij de belevingswereld van de mensen in het dorp, met als gevolg dat iedereen zijn kinderen naar het weeshuis stuurt, aangezien het in hun context de meest rendamentvolle strategie is.

Conclusie

De les die we moeten trekken is volgens Jan Lock om als organisatie financiëel onafhankelijk te blijven van overheden. Alleen op die manier ben je een serieuze gesprekspartner en blijft er de ruimte om transnationale bruggen tussen groepen te bouwen.

Naar mijn mening moeten we toe naar projecten die direct zichtbaar voordeel opleveren voor de hulpontvangers. Daarbij moeten we geen structuren verzinnen die niet aansluiten bij hun belevingswereld. Ook zou het vruchtbaar zijn om verschillen acceptabeler te maken. Met name op de korte termijn. Het internaliseren van nieuwe principes, normen en waarden is een lang proces, terwijl huidige projecten niet kunnen wachten tot dat aan de noodzakelijke randvoorwaarden is voldaan.

Jan Lock stelt voor om een nieuw paradigma te ontwikkelen dat gebaseerd is op het goede leven. Die gedachte kan ik van harte beamen en de Bijbel geeft ons hier duidelijke handvatten voor. Laten we Christus als levend voorbeeld nemen voor ons denken en handelen. De vraag is echter hoe we christelijke principes vertalen naar projecten die recht doen aan de complexe werkelijkheid waarin we leven.

R. (Rudolf) van der Helm is junior beleidsmedewerker bij ZOA Vluchtelingenzorg en volgt momenteel de Postdoctorale Opleiding Ontwikkelingsstudies aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij studeerde Internationaal Land en Water Beheer aan de Wageningen Universiteit, de Universiteit van São Paulo en het International Water Management Institute in Laos, en werkte van november 2009 tot oktober 2010 als trainee voor ZOA Vluchtelingenzorg in Zuid Soedan. E r.vanderhelm@zoa.nl.

Literatuur

Easterly, W. (2007). The White Man’s Burden. New York: Penguin Books.

Moyo, D. (2010). Dead Aid. Why aid is not working and why there is another way for Africa. New York: Penguin Group.

Nisbett, R. (2004). The Geography of Thought. New York: Free Press.

Polman, L. (2008). De Crisiskaravaan. Amsterdam: Uitgeverij Balans.

Rigg, J. (2005). Living with transition in Laos: market integration in Southeast Asia. London: Routledge.

Ruyter, T. (2005). Requiem voor de Hulp. Breda: Papieren Tijger.

Scruten, R. (2008). Waarom cultuur belangrijk is. Amsterdam: Nieuw Amsterdam.

Lange, F. de (2009). Het dictaat van de zelfverbetering. Trouw (Letter & Geest). 9 februari 2009.

WRR. (2010). Minder pretentie, meer ambitie. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Den Haag.

1 Universal Declaration of Human Rights. http://www.un.org/en/documents/udhr/index.shtml.

2 Millennium Development Goals, http://www.millenniumdoelen.nl/.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011

Radix | 92 Pagina's

Verlicht denken over donker Afrika

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011

Radix | 92 Pagina's