Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christelijke scholen willen maatschappelijk betrokken zijn, maar hoe?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijke scholen willen maatschappelijk betrokken zijn, maar hoe?

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat een themanummer van Radix over onderwijs ook een bijdrage bevat over ‘christelijk onderwijs en de multiculturele samenleving’ zal de lezers niet verbazen. Doen we wel genoeg aan de ontwikkeling van een vreedzame, multietnische samenleving?, vragen besturen, schoolleiders en docenten in christelijke scholen zich af. Ook buitenstaanders stellen dergelijke vragen. Zijn uitgesproken christelijke scholen – scholen die hun christelijke karakter verbinden met een strikt toelatingsbeleid – niet elitair als ze alleen leerlingen toelaten met een bepaalde kerkelijke achtergrond, waardoor de facto kansarme kinderen, waaronder de kinderen van veel immigranten, worden buitengesloten?
Deze vragen lijken nogal vanzelfsprekend, maar goed beschouwd zijn ze dat niet. Waarom zouden scholen die hun meerwaarde zien in een uitgesproken christelijk schoolklimaat en die daarom docenten en leerlingen met een gezamenlijke geloofsovertuiging verenigen, zich schuldig moeten voelen wanneer ze geen islamitische leerlingen toelaten? Waarom zou de etnische segregatie in het onderwijs specifiek in verband gebracht moeten worden met christelijke scholen die een strikt en expliciet toelatingsbeleid hebben?
Weliswaar hebben de gereformeerde en reformatorische scholen overwegend autochtone leerlingen. Maar de groeiende segregatie wordt daardoor niet verklaard. Daarvoor is het aantal veel te klein. Bijvoorbeeld is ook bijna zestig procent van de algemeen bijzondere scholen en ruim veertig procent van de algemeen toegankelijke protestants-christelijke scholen ‘witter’ dan hun omgeving.
Wat is er aan de hand? Waarom voelen uitgesproken christelijke scholen zich soms ongemakkelijk met de relatieve homogeniteit van hun leerlingenpopulatie waarvoor ze bewust kiezen? Waarom laten zij zich imponeren door de aanhoudende kritiek dat confessionele scholen een bedreiging vormen van een vrije samenleving?
Deze vragen raken aan thema’s die niet alleen rondom het christelijk onderwijs spelen, maar ook bij andere christelijke organisaties aan de orde zijn. Christelijke organisaties kunnen fungeren als voertuig voor de maatschappelijke betrokkenheid van christenen. Ik wil in dit essay ingaan op de vraag waarom dit in Nederland anno 2009 voor christenen en voor niet-christenen blijkbaar problematisch is.
Mijn persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp is die van een christen die maatschappelijke betrokkenheid als een belangrijke waarde beschouwt. Deze waarde motiveert me in mijn huidige werk in een openbare scholengroep met veel islamitische leerlingen. Maar dezelfde waarde motiveerde me als schoolleider van een gereformeerde school en als politicus in het GPV en in de ChristenUnie.

Christenen in de samenleving
Christenen zijn terecht gevoelig voor het appel op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. De eeuwen door hebben christenen zich verantwoordelijk gevoeld voor wereld waarin zij leven. Naastenliefde is een hoge waarde, niet alleen binnen de eigen kring, maar ook daarbuiten. Weliswaar is ons aardse leven niet blijvend en kunnen wij uitzien naar een betere toekomst, maar omzien naar anderen is ieders taak. Soms kunnen christenen het contrast tussen het paradijs waarheen zij op weg zijn en de wereld waarin ze leven zo sterk voelen, dat ze zich afkeren van aardse beslommeringen. Een teruggetrokken leven kan ook in onze tijd aantrekkelijk lijken. In het verleden ging het soms veel verder. Zelf gekozen ontberingen konden hoog gewaardeerd worden. Kluizenaars werden als heiligen vereerd. Maar het algemene beeld is dat christenen goede burgers willen zijn. Daartoe hebben Jezus en de apostelen mensen opgeroepen. Wees goed voor alle mensen is het adagium, ook als wordt opgeroepen om de geloofsgenoten in het bijzonder goed te doen.
Binnen de brede samenleving vormen christenen gemeenten om God te eren en om elkaar te bemoedigen met het evangelie van Christus. In de eerste eeuwen na Christus vielen deze gemeenten op. Ze werden gewantrouwd omdat het vereren van Christus de gehoorzaamheid aan de keizer zou aantasten. Maar ze hadden ook aantrekkingskracht. Binnen de gemeenten waren maatschappelijke positie en geld niet bepalend (als het goed was) en golden de leden als gelijken. Ze boden elkaar ondersteuning. De omgeving zag dat en merkte dat het evangelie ook naar buiten naastenliefde bevorderde.
Nadat het christendom een maatschappelijk dominante plek was gaan innemen, veranderde er gaandeweg veel in de vormgeving van de maatschappelijke betrokkenheid van christenen. De kerk manifesteerde zich in de samenleving en kon er vaak een stempel op zetten. Gelovigen leefden en werkten in een samenleving waarin naast de wereldlijke overheid de kerk een belangrijke factor was.
Kloosterlingen verrichtten maatschappelijke taken, ook in onderwijs. Na de Reformatie nam de calvinistische, protestantse kerk op veel plaatsen de dominante positie van de katholieke kerk over, ook in de vormgeving van het maatschappelijke leven van gelovigen.

Christelijke organisaties
In de negentiende eeuw veranderde de organisatorische vorm van de maatschappelijke betrokkenheid van gelovigen. Er ontstonden nieuwe initiatieven, o.a. doordat de kerkelijke bedding minder vanzelfsprekend werd. De Hervormde staatskerk werd uitgedaagd door het Réveil, een beweging van gelovigen die vonden dat het evangelie radicale keuzes vraagt. Binnen de kerk ontstonden gemeenschappen van gelovigen die elkaar wilden vormen en steunen in het ware geloof, tegenover wat zij zagen als oprukkende vrijzinnigheid. Bijzonder is dat het Réveil gelovigen ook motiveerde om zich extra in te spannen om noden in de samenleving te lenigen. Er ontstonden christelijke organisaties die zich toelegden op maatschappelijke zorg.
In de jaren 1834 en volgende kreeg de kerk te maken met een scheuring. Afgescheiden gemeenten vonden dat de kerk het evangelie had laten verwateren.
Het is in de kring van de afgescheidenen dat er ook voor het eerst een roep ontstond om eigen scholen. “Waarom zouden we onze kinderen wel blijven blootstellen aan religieuze invloeden waaraan we ons in de kerk hebben onttrokken?”, was de retorische vraag.
Interessant is de vijandige reactie vanuit de gevestigde orde. Het kostte strijd om de vrijheid te verkrijgen om naast de Hervormde Kerk eigen gemeenten te hebben en later ook om eigen scholen te stichten. De gevestigde orde maakte zich zorgen over aantasting van eensgezindheid in staat en maatschappij.
Onder invloed van Abraham Kuyper kregen deze en andere initiatieven een structurele plek in de Nederlandse samenleving. Kuyper – die ook leiding gaf aan een nieuwe afsplitsing van de Hervormde Kerk, de Doleantie – meende dat wanneer het beginsel dat vraagt, christenen zich maatschappelijk moeten organiseren. In de schoolstrijd steunde hij degenen die streden voor het recht op en (later) de bekostiging van eigen scholen. Hij maakte zich sterk voor een christelijke politieke partij, voor een christelijke pers, voor een christelijke arbeidersbeweging, voor een christelijke universiteit. Zijn overtuiging dat Christus gehoorzaamheid vraagt op elk levensterrein inspireerde hem tot het ijveren voor christelijke organisaties.
De Kuyperianen ontdekten de kracht van de eigen organisaties, niet alleen ten bate van de eigen kring, maar ook voor activiteiten in de brede samenleving. De roomskatholieken, de socialisten en – hoewel zij de verdeeldheid verafschuwden – ook de liberalen gingen zich naar hetzelfde model groeperen. Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw heeft dit model van de verzuiling een stempel gezet op de Nederlandse samenleving.

Verzuiling als vorm van maatschappelijke betrokkenheid
Naar binnen gerichte gemeenschappen die weinig met de buitenwereld te maken wilden hebben – dat is de eerste associatie die het begrip verzuiling oproept. Maar dit is de helft van het verhaal. De verzuiling als samenlevingsmodel was zo bijzonder omdat het interne samenhang verbindt met externe betrokkenheid. Vanuit het perspectief van de gewone gelovige (laat ik maar bij de christelijke zuil blijven) zal de versterking van de eigen identiteit doorgaans voorop hebben gestaan.
Mensen die leven vanuit een sterke overtuiging ervaren steun in de omgang met geestverwanten. Gezamenlijke bezinning vanuit het gedeelde beginsel op de vragen van de tijd bevordert de saamhorigheid en maakt het ook gemakkelijker nieuwe generaties te vormen. De verzuiling maakte gemeenschappen sterker.
Maar de verzuiling leverde ook een model voor het ordenen van de samenleving en van de staat als geheel. De in de zuilen min of meer afgezonderde groepen, waren op allerlei punten met elkaar verbonden. Niet dat de gelovigen daar zelf bij betrokken waren. De verbindingen werden onderhouden door vertegenwoordigers van de zuilen. Zij smeedden coalities, zij vochten conflicten uit en kwamen tot werkbare compromissen wanneer er op het niveau van de beginselen geen overeenstemming mogelijk bleek. Deze pacificerende werking was mogelijk door de hechtheid van de zuilen. Compromissen waren mogelijk omdat de vertegenwoordigers van de zuilen in hun eigen kring voldoende gezag hadden om ze aanvaardbaar te maken. De externe functie van de ‘zuilen’ is voor het eerst geanalyseerd door Arend Lijphart in zijn klassieke boek Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (1968). Hij verklaarde daarmee de stabiliteit die de Nederlandse samenleving ondanks de grote principiële verdeeldheid vertoonde.
De externe functie van de verzuiling had echter ook principiële betekenis voor het leven binnen de zuil, althans voor de gereformeerden. De betrokkenheid in een ‘zuil’ leverde christenen een organisatorische vorm voor het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zij hoefden niet zelf op alle plekken in de samenleving te bedenken hoe zij hun bijdrage moesten leveren. Hun organisaties vertegenwoordigden hen in de strijd voor de goede koers en deden uiteindelijk zaken met de vertegenwoordigers van andere gezindten.
De gereformeerden hadden bovendien van Kuyper geleerd dat zij ook zelf verantwoordelijkheid moesten nemen in de christelijke organisaties. Ze konden deze niet overlaten aan de kerkelijke ambtsdragers. Christenen staan – zoals het vaak gezegd werd – allemaal persoonlijk in het ‘ambt der gelovigen’. Dus waren de Kuypers volgelingen, de gereformeerden, lid van de kiesvereniging, de schoolvereniging en het vakverbond. In de Gereformeerde Kerken werd de vorming van de jeugd ter voorbereiding van het leven in kerk, staat en maatschappij heel serieus genomen.
Dat bood ook perspectief, werd geloofd. Weliswaar beseften de gereformeerden dat zij een minderheid vormden. Maar Nederland bestond uit alleen maar minderheden. En Kuyper had met veel overtuigingskracht betoogd dat de gereformeerden met hun opvattingen over de staat en de samenleving over oude papieren beschikten. Nederland was immers in de zestiende en zeventiende eeuw groot geworden als gereformeerde, als calvinistische natie.

Ontzuiling
Het stelsel van de zuilen is sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw op z’n retour. De kentering begon binnen de zuilen zelf. Jongeren lieten zich niet langer zonder meer gezeggen. De leiders kregen tegenspraak. En daarmee kwam ook het stelsel van bestuurlijke arrangementen waarin de elites elkaar altijd goed hadden gevonden, onder vuur te liggen. Bijzonder was dat de leiders vrij snel bereid bleken de gevestigde orde ter discussie te stellen. De moderne samenleving vraagt om ruimte voor mondige burgers, zo dachten ook zij. Daarmee werd het verzuilde systeem minder bruikbaar als middel om te komen tot werkbare compromissen. Ook van buitenaf werd de aanval ingezet. D66 werd in de politiek het symbool van het einde van de oude politiek. In de samenleving ontstonden organisaties die niet vanuit een levensbeschouwelijke visie, maar door een ideële doelstelling of een gemeenschappelijk belang werden gemotiveerd. Het proces van ontzuiling is – misschien niet zo snel en lineair als destijds wel werd gedacht – tot vandaag doorgegaan.
Voordat we gaan bezien hoe de nog bestaande uitgesproken christelijke scholen in de nieuwe situatie hun weg zoeken, moeten we nog stilstaan bij een bijzonder aspect van het proces van ontzuiling. De verzuilde organisaties zijn deels niet alleen een zaak van particulier initiatief gebleven. Sommige ervan werden door de Nederlandse overheid benut voor het uitvoeren van publieke taken. Er zijn financiële banden ontstaan tussen levensbeschouwelijke organisaties en de subsidiërende overheid, bijvoorbeeld in het onderwijs, in vormen van hulpverlening en later ook in de omroepen. Anders dan bijvoorbeeld de vakbonden of de kranten, konden gesubsidieerde instellingen daarom niet zonder meer worden overgelaten aan de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Toen veel levensbeschouwelijke organisaties hun strikte belijndheid verloren, moesten hun publieke en met belastinggeld betaalde functies opnieuw worden bezien. Het antwoord van de politiek en de overheid was globaal genomen tweeërlei. Nieuwe organisaties werden toegelaten, zoals in de wereld van de omroep en ook in het onderwijs. Maar de zorg voor het bestel leidde ook tot aanscherping van de voorwaarden voor deelname.
Omroeporganisaties kregen te maken met voorschriften en met nieuwe autoriteiten voor de programmering. In het onderwijs lag het nog wat ingewikkelder, omdat in de loop van de tijd het grondwettelijke begrip ‘vrijheid van richting’ om financiële redenen was gestold in een systeem van ‘richtingen’. Om bekostigd te worden moet een school tot een erkende ‘richting’ behoren. Een nieuwe ‘richting’ erkend krijgen is niet simpel, zodat de vrijheid van onderwijs in feite sterk gebonden is aan de bestaande ‘richtingen’. Intussen is het karakter van de meeste van die ‘richtingen’ wel sterk veranderd. Niet alleen kan protestants-christelijk onderwijs inhoudelijk ver verwijderd zijn geraakt van de confessionele belijndheid van weleer, er zijn ook ‘interconfessionele’ combinaties van ‘richtingen’ ontstaan. In bepaalde kringen in de politiek en ook in het veld leven sterke bezwaren tegen de macht van de onderwijsorganisaties die hun belangen behartigen, ook waar de scholen zich in feite nauwelijks onderscheiden van openbare scholen. Kritiek op artikel 23 van de Grondwet komt deels voort uit verzet tegen de al dan niet vermeende macht van koepels en grote besturen in het bijzonder onderwijs.

Zoeken naar een nieuwe balans
De verzuiling in haar klassieke vorm bestaat niet meer. Veel christelijke organisaties hebben hun strikte identiteit los gelaten. Bovendien zijn de verbindingen binnen de zuilen losser geworden. Daardoor is het voor christenen minder vanzelfsprekend dat zij hun maatschappelijke betrokkenheid kunnen realiseren door het lidmaatschap van eigen organisaties. Zij moeten keuzes maken op elk terrein van het maatschappelijke leven.
Voor christenen die hun maatschappelijke betrokkenheid consequent vanuit hun overtuiging willen vormgeven, ook organisatorisch, ontstaat een nieuw probleem. Hun organisaties zijn klein en hun rol in de samenleving is marginaal geworden. De tijd dat hun eigen organisaties gezamenlijk met de andere zuilen de verantwoordelijkheid hadden voor de inrichting van het maatschappelijke en politieke leven in ons land, is voorbij. Dat betekent dat zij hun keuze voor eigen, christelijke organisaties opnieuw moeten doordenken. De oude bestaansredenen zijn goeddeels vervallen. Voor organisaties met een extern maatschappelijk doel, bijvoorbeeld in hulpverlening of politiek, moet principiële herkenbaarheid en belijndheid worden afgewogen tegen invloed en effectiviteit. Voor organisaties met een primair intern doel, bijvoorbeeld onderwijsinstellingen, ligt dat anders.
Maar als deze niet meer ingebed zijn in een heel stelsel van organisaties die gezamenlijk vorm gaven aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de gemeenschap, gaan ze hun vanzelfsprekendheid missen. Een christelijke school is op zich beschouwd een instituut dat vooral is gericht op de vorming van de eigen mensen. Zij moet nu uitleggen hoe het zit met haar bijdrage aan de samenleving, bij voorbeeld aan de multiculturele samenleving waarin immigranten minder kansen hebben.

De functie van een uitgesproken christelijke school
In deze situatie worstelen christelijke scholen met hun verantwoordelijkheden in de samenleving. Veel inmiddels open geworden protestants-christelijke of roomskatholieke scholen onderscheiden zich in de praktijk niet meer wezenlijk van openbare scholen. Wanneer in min of meer algemeen geworden bijzondere scholen wordt gesproken over de betekenis van de oorspronkelijke levensbeschouwelijke richting, dan wordt vaak gezocht naar algemeen aanvaarde waarden en normen die daarmee verbonden kunnen worden.
De kleine minderheid van uitgesproken christelijke scholen heeft andere vragen. Kunnen ze manieren bedenken om hun christelijke pedagogische klimaat te bewaren wanneer ze ook niet-christelijke leerlingen toelaten? Mijns inziens is het verstandig om de functie van christelijke scholen opnieuw te overdenken en te accepteren dat deze niet alle maatschappelijke opgaven van christenen kunnen realiseren.
Een school levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen.
Schoolvakken staan centraal, maar de schoolgemeenschap heeft ook een vormende functie. Kinderen leren van docenten en van elkaar hoe je in het leven kunt staan. Een christelijk schoolmilieu kan daarom een christelijke opvoeding substantieel ondersteunen. Dat geldt zeker voor het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. In het vervolgonderwijs kunnen andere motieven een grotere rol gaan spelen. Jongeren voor wie de wereld buiten het ouderlijke gezin belangrijker wordt en die zich gaan oriënteren in de brede samenleving, kunnen steun ervaren bij docenten en bij leeftijdgenoten die het perspectief van het geloof met hen delen. Wie zo naar het christelijk onderwijs kijkt, kiest voor een zekere homogeniteit van de schoolgemeenschap.
Een open toelatingsbeleid of het werven van leerlingen met een niet-christelijke achtergrond zal de functie van een christelijke school principieel doen veranderen. Veel voorbeelden van protestants-christelijke en rooms-katholieke scholen hebben dat laten zien. Een open school kan een goede functie hebben, maar de oorspronkelijke doelstelling komt onvermijdelijk onder druk te staan. Of het blijvend mogelijk is om in een religieus gemengde school het christelijke karakter van het onderwijs te handhaven, betwijfel ik. Onvermijdelijk ontstaat dan een onderscheid tussen groepen leerlingen en ouders. Sommigen zijn thuis en anderen gast.
Voor een school als pedagogische gemeenschap is deze situatie onwenselijk. En wanneer ouders mondig zijn, zullen ze van de school vragen om met hun religieuze opvattingen rekening te houden.

Maatschappelijke betrokkenheid als onderwijsdoel
De tijd van de verzuiling is voorbij. Confessionele organisaties fungeren niet meer als partners in het vormgeven van de Nederlandse samenleving. Verzuiling kan daarom ook geen integraal perspectief bieden aan bijvoorbeeld moslims in ons land. De aanmoediging om hun leven in al zijn facetten binnen de eigen gemeenschap te organiseren, bewijst immigranten geen dienst. In het tijdperk na de verzuiling bestaat geen mogelijkheid meer om via de eigen zuil de aansluiting bij de brede samenleving te vinden. Voor de christelijke gemeenschappen in ons land geldt hetzelfde. De maatschappelijke betrokkenheid van christenen en ook van moslims zal voor een belangrijk deel gestalte moeten krijgen in algemene verbanden en instituties. De praktijk leert dat daarvoor vaak goede mogelijkheden bestaan.
Maar daarmee is niet gezegd dat uitgesproken confessionele scholen hun bestaansrecht hebben verloren. Voor een geloofsgemeenschap die waarde hecht aan de overdracht van haar overtuigingen aan nieuwe generaties, kan een eigen school een belangrijke functie vervullen. En deze functie staat niet in tegenstelling tot de vorming van leerlingen tot verantwoordelijk burgerschap in de brede Nederlandse samenleving.
Een school met gelijkgezinden verzaakt haar maatschappelijke verantwoordelijkheid als ze er alleen maar op uit is de kinderen in een vertrouwde sfeer te behoeden voor wat wordt gezien als de boze buitenwereld. Maar een uitgesproken christelijke school kan voor de leerlingen ook een springplank zijn naar een leven op alle mogelijke posities in de brede samenleving. In het gereformeerde Greijdanus College in Zwolle, waaraan ik verbonden was, leidde deze doelstelling van het onderwijs soms tot stevige discussies. Sommige ouders vreesden dat ontmoeting met de niet-christelijke buitenwereld schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van hun kinderen. Wat door de school werd aangeduid als ‘begeleide confrontatie’ (‘begeleide ontmoeting’ zou een betere term zijn, vind ik nu) werd door hen met zorg bekeken. Anderen wilden de gezamenlijkheid in christelijke overtuiging binnen de school juist wel benutten voor een weloverwogen introductie in de pluriforme samenleving. Samenwerking met scholen die leerlingenpopulaties hebben met heel andere achtergronden, is daarvoor een goed middel.
Een school die vanuit een gemeenschappelijke levensovertuiging leerlingen helpt om persoonlijk de verbinding te maken tussen wat van huis uit belangrijk wordt gevonden en hun toekomst in de maatschappij, kan elke criticus uitleggen dat ze een belangrijke bijdrage levert aan de vorming van de leerlingen tot actief burgerschap. Ook een islamitische school kan op zo’n manier een zinvolle rol vervullen.
Elke school heeft drie taken. Ze moet de talenten van de kinderen ontdekken en helpen ontwikkelen. Ze moet de wereld van de kinderen groter maken. En ze moet kinderen aanmoedigen om hun ‘roots’, wat ze van huis uit belangrijk hebben leren vinden, te verbinden met hun toekomst in de Nederlandse samenleving. Een openbare school doet dat met respect voor ieders geloof of levensovertuiging. Een confessionele school kan aansluiting zoeken bij de overtuiging van de gemeenschap die ze dient. Zij kan daardoor soms meer bereiken, omdat de kinderen met vertrouwde steun gemakkelijker hun weg zullen leren zoeken in de grote en soms bedreigende Nederlandse samenleving.

Niet defensief
De critici van het bijzonder onderwijs die zich door deze argumentatie niet laten overtuigen, tonen daarmee mijns inziens dat zij niet geïnteresseerd zijn in de maatschappelijke betrokkenheid van christelijke of islamitische burgers als zodanig. Velen lijken de seculiere cultuur in de hoofdstroom van het moderne Nederland te beschouwen als de standaard voor burgerschap. Zij zien een tegenstelling tussen gelovig leven en participatie in de pluriforme, democratische samenleving. Maar deze tegenstelling deugt niet. Mensen kunnen in de samenleving participeren vanuit heel verschillende levensovertuigingen. Dat daarvoor ruimte is, kenmerkt de rechtsstaat, die vrijheid van godsdienst beschermt.
Christenen voelen zich terecht mede verantwoordelijk voor de samenleving waarin ze staan. Dat velen voor hun kinderen uitgesproken christelijke scholen zoeken, ook met de bedoeling om op een doordachte manier gestalte te geven aan die verantwoordelijkheid, is alleszins begrijpelijk. Uitgesproken christelijke scholen die hun leerlingen actief voorbereiden op verantwoordelijk burgerschap leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse samenleving.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Radix | 108 Pagina's

Christelijke scholen willen maatschappelijk betrokken zijn, maar hoe?

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Radix | 108 Pagina's