Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoger onderwijs vandaag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoger onderwijs vandaag

Een interview met de voorzitter van de HBO-raad Doekle Terpstra

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat hij voorzitter zou worden van de HBO-raad, had Doekle Terpstra (53) zelf niet zien aankomen toen hij in 2005 afscheid nam als voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). Na meer dan vijfentwintig jaar vond hij het mooi geweest en was het tijd voor iets nieuws. Eens zien wat er op mijn pad komt, dacht hij. Toen werd hij benaderd door een headhunter van de HBO-raad. “Ik had nog nooit over een baan in de onderwijssector nagedacht.” “Maar,” zo voegt hij er onmiddellijk aan toe, “ik was wel hartstikke geïnteresseerd, zowel in onderwijs als in de gerichtheid op het beroepsveld.” En zo werd hij op 1 mei 2005 benoemd tot voorzitter van de HBO-raad, waarin de drieënveertig door de overheid bekostigde hogescholen verenigd zijn. De raad ontwikkelt algemeen beleid voor de hogescholen en behartigt hun belangen bij allerlei partijen, waaronder het Ministerie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Toegewijd aan het hoger onderwijs
Speaking of which – daverend enthousiast over minister Plasterk is Terpstra niet. “Slaat bij het hoger onderwijs tot nu toe geen flinke deuk in een pak boter”, zo liet hij zich enige tijd geleden in het NRC Handelsblad ontvallen over de onderwijsminister. Dat vraagt om een toelichting. “Tot op heden heeft de minister nog niet heel veel bereikt. Hij heeft nog niet helder gemaakt hoe hij significant werkt aan verbetering van het hoger onderwijs. Hij opent graag tentoonstellingen en houdt toespraken bij boekpresentaties, maar hij toont heel weinig feeling met de hogescholen. En dat terwijl hogescholen een groot deel van zijn portefeuille vormen.”
Terpstra is een gedreven en visionair man – sommigen zien hem het nog wel eens tot minister kunnen schoppen1 – en uit alles blijkt zijn passie voor onderwijs en de beroepspraktijk. Zittend op het puntje van zijn stoel in zijn statige werkkamer aan de Haagse Prinsengracht praat hij honderduit over zijn werk. De binding die de voormalig vakbondsleider heeft met de beroepsgerichtheid van het HBO behoeft geen toelichting. Maar hoe zit het wat betreft de component onderwijs? “Iedereen heeft daar wel een mening over want iedereen heeft direct of indirect met (hoger) onderwijs te maken.” Dat lijkt misschien doodvermoeiend, maar Terpstra ziet vooral de positieve kanten: “Je wordt uitgedaagd om met gebruikmaking van die informatiebronnen je eigen lijn te trekken.” Wel erkent hij de weerbarstigheid van de onderwijswereld: “Je hebt te maken met taaie dossiers en de besluitvorming verloopt vaak relatief traag.”

Kwaliteit als opdracht
Dat taaie valt echter wel mee als het gaat om de nieuwste beleidsnota van de HBOraad, Kwaliteit als opdracht.2 Het is een kraakhelder document waarin de gezamenlijke hogescholen een analyse geven van de tekorten binnen het hoger onderwijs en hun prioriteiten voor de toekomst uiteenzetten. Allereerst wil men de emancipatoire rol blijven vervullen die het hoger onderwijs voor de Nederlandse bevolking altijd heeft gehad. Maar dat brengt nu wel problemen met zich mee. De culturele achtergrond en de genoten vooropleiding blijken mede de oorzaak te zijn van de deficiënties die men bij studenten constateert. Bovendien heeft de grote nadruk op competenties de eis van gedegen basiskennis en traditionele vaardigheden nogal doen ondersneeuwen. Op die basiskennis zetten de hogescholen dan ook weer hoog in. Tegelijk benadrukt het rapport het belang van differentiatie binnen het hoger onderwijs. Juist de diversiteit van de studentenpopulatie vraagt om differentiatie wat betreft niveau en gerichtheid van de opleidingen die in het hoger onderwijs worden aangeboden.
Minstens zoveel prioriteit geeft het rapport aan het thema innovatie. Ook dat heeft een emancipatoire kant, maar dan vooral wat betreft de concurrentiestrijd die hogescholen zowel nationaal als internationaal voeren. Vergeleken met andere landen scoort Nederland namelijk onder de maat als het gaat om innovatief ondernemen. Daar willen de hogescholen op twee manieren op reageren. Wat betreft het onderwijs wil men de weg blijven gaan die men de afgelopen jaren is ingeslagen, namelijk die van competentiegericht leren. Het gaat erom dat hogescholen professionals opleiden met interdisciplinaire en onderzoekende vaardigheden. Bovendien wordt er hoog ingezet op praktijkgeoriënteerd onderzoek. De lectoraten, die een aantal jaren geleden zijn ingevoerd, moeten dan ook in aantal worden uitgebreid. Zij kunnen namelijk bijdragen aan vernieuwing van zowel de beroepspraktijk als het onderwijs zelf.

Speerpunten van het HBO: kennis, innovatie en competentie
Van verschillende kanten is kritiek gekomen op het competentiegericht leren binnen het hoger beroepsonderwijs (en in andere delen van de onderwijssector), omdat het ten koste gaat van de overdracht van kennis. Terpstra uit zijn instemming met deze kritiek in een bewoording die iets van zijn gereformeerde roots laat doorschemeren: “We moeten niet horende doof zijn.” Daarom wordt er de laatste jaren weer meer dan voorheen nadruk gelegd op het belang van kennisoverdracht. Toch is en blijft Terpstra naar eigen zeggen “een groot adept van het idee van competenties”.
Daarvoor geeft hij een aantal redenen. Als eerste noemt hij de veranderde betekenis van kennis op de werkvloer. Kennis veroudert snel en dus is het des te belangrijker over vaardigheden te beschikken waarmee je steeds nieuwe kennis kunt genereren. Maar een tweede reden vindt hij nog belangrijker: de veranderde positie van de werknemer. Deze heeft zich geëmancipeerd en is niet meer, zoals vroeger, de ondergeschikte die van zijn baas afgebakende opdrachten krijgt die hij dagelijks met hetzelfde kunstje uitvoert. Die klassieke hiërarchie van werkgever en werknemer is verdwenen (en deze benamingen voldoen dus ook niet meer). De ‘werknemer’ is een autonome professional geworden die ruimte eist voor zichzelf.
Hij wil – zij het binnen de door de ‘werkgever’ gestelde kaders – zelf bepalen hoe hij zijn werk invult. Hij vraagt ruimte voor zijn eigen creativiteit en inbreng. Deze autonomie die de werknemer van vandaag voor zichzelf opeist, vraagt dan ook om nieuwe vaardigheden. Hij moet veel meer over de grenzen van zijn eigen ambacht leren heen kijken en dat vraagt om een interdisciplinaire werkhouding.
Maar ook innovatief vermogen wordt steeds belangrijker. Iemand moet op bedrijfsprocessen kunnen reflecteren en de gevolgen van zijn of haar eigen handelen kunnen inschatten. Men moet, zoals het Terpstra het noemt, “causaal kunnen denken”.
Het hoger beroepsonderwijs van deze tijd is erop gericht om deze manier van werken te stimuleren en te faciliteren. Terpstra houdt niet op de loftrompet te steken op deze vernieuwingen binnen het hoger onderwijs. Natuurlijk is hij niet blind voor de kwaliteitsvermindering van traditionele vaardigheden. “Daar hebben we echt problemen”, erkent hij. Niet voor niets besteedt de beleidsnota Kwaliteit als opdracht veel aandacht aan de bestrijding van deficiënties bij studenten op het gebied van bijvoorbeeld de wiskunde en Nederlandse taal. Toch is het effect van deze tekorten op het werkveld niet erg groot. Uit het buitenland hoort Terpstra wel eens dat Nederlandse werknemers weliswaar niet uitblinken in ambachtelijke kennis, maar qua zelfstandigheid en innoverend vermogen staan ze overal hoog aangeschreven. Terpstra wijst op het topbedrijf Unilever in Vlaardingen. De universitair geschoolde onderzoekers die het laboratorium van Unilever aantrekt, worden regelmatig voor een jaar naar een hogeschool gestuurd. “Daar leer je, anders dan in het WO, een interdisciplinaire houding”, benadrukt hij. Universitair geschoolden hebben veel specifieke vakkennis in huis, maar dat is niet meer genoeg op de werkvloer van vandaag.

Beroepsethiek
Naast de nadruk op zelfstandigheid en onderzoekend vermogen, valt op dat in het profiel van de HBO bachelor de beroepsethiek een belangrijk speerpunt is. Terpstra legt uit waar dit vandaan komt. “De uitvinding van dit speerpunt is begonnen met de vraag: Wat zijn nu de basisingrediënten voor een HBO bachelor?
Een van de belangrijkste daarvan is het vak ethiek. Juist waar werknemers meer eigen verantwoordelijkheid krijgen, moeten ze geconfronteerd worden met de morele dilemma’s van hun vak. Ik vind dat een enorme winst.” Gevraagd naar wat dan precies onder ethiek verstaan wordt, antwoordt Terpstra dat het vooral slaat op de vaardigheid om te reflecteren op de gevolgen van het eigen handelen.
“Ethiek is onderdeel van dat causale denken.” Op de vraag of zijn consequentialistische benadering zou moeten worden verbreed met bijvoorbeeld een meer deugdethische benadering, antwoordt hij: “Op dat niveau denken we er niet over na.”
Men koos voor de wat meer neutrale term ‘beroepsethiek’. Terpstra had de aandacht voor ethiek binnen de beroepsopleiding nog wat duidelijker willen profileren door voor te stellen filosofie als verplicht vak in te voeren. Helaas sneuvelde dat voorstel in het proces. Terpstra toont zich hier een eerlijke verliezer.
Volgens hem is het aan de hogescholen zelf om de aard van de morele vorming vorm te geven.
Dat brengt ons tot de vraag of Terpstra in dezen voor hogescholen van christelijke signatuur nog een aparte rol ziet weggelegd. Terpstra reageert terughoudend: “Je mag van christelijke hogescholen verwachten dat ze sowieso aan ethiek doen, maar dat is niet hun privilege. Iedereen heeft met levensbeschouwelijke vragen te maken.” Hij blijft dus wat terughoudend wat betreft de specifieke bijdrage van christelijke hogescholen, maar is glashelder over de noodzaak van het doordenken van levensbeschouwelijke vragen in alle hogere beroepsopleidingen. Uit Terpstra’s woorden blijkt dat hij groot belang hecht aan reflectie op de morele dimensie van de beroepsuitoefening. Maar over zijn eigen visie op hoe die reflectie ingevuld zou moeten worden, blijft hij onhelder. Dat is opvallend voor iemand die toch stevig verankerd is in de protestantse traditie. Over wat die traditie hem nu nog te zeggen heeft laat hij ons in het ongewisse: “Ik neem er geen afstand van.”
En: “Ik geneer me er niet voor.” Tegelijk waarschuwt hij voor verschraling: “We zijn arm aan het worden. Veel mensen lijken niet verbonden te willen blijven met het gedachtegoed van toen.”

Kwaliteit en differentiatie
Naast alle positieve punten heeft het hoger onderwijs nog wel met de nodige problemen te kampen. Daar wil Terpstra wel iets langer bij stilstaan. Hij wijst een drietal samenhangende problemen aan: een hoge instroom van studenten, een laag studierendement en een grote uitval (35%) van eerstejaars. Vooral op het eerste probleem gaat hij uitgebreid in. De instroom is 40% hoger dan vijftien jaar geleden, maar het niveau van de instroom is volgens Terpstra “onder de maat”.
Naast de doelstelling om actief te werken aan het verbeteren van het kennisniveau onder studenten, zoekt Terpstra de oplossing voor dit probleem ook in de richting van differentiatie. “Het werkt niet meer om alle studenten in één mal te passen; daarvoor is de instroom te divers. Bovendien wijst de praktijk al uit dat ‘het HBO’ al lang niet meer bestaat.” Tersptra wijst op de enorme diversiteit in het landschap van het hoger onderwijs: “Je hebt de pabo’s met een eigen positie, hogescholen die sterk internationaal georiënteerd zijn, anderen die tegen de universiteit aanschurken, en weer anderen die veel meer zoeken naar samenwerking met regionale ROC’s.”3 Beter is om de hogescholen zichzelf te laten profileren met hun eigen merk. De ene hogeschool stelt zichzelf tot doel in internationaal opzicht top of the bill te zijn: zij stelt hoge instroomeisen en selecteert aan de deur. Een andere legt zich erop toe goed aan te sluiten bij het MBO, zodat zij voor MBO’ers een aantrekkelijke vervolgopleiding kan zijn. “In de toekomst komen studenten af op een merk dat bij hen past, en niet meer op een type onderwijs.” In de toekomst sluiten de vervolgopleidingen in hun diversiteit dus aan bij de diversiteit van de studentenpopulatie die nu nog als een uniform geheel wordt behandeld, maar dat al lang niet meer is.
Maar dan zijn we nog niet van de problemen af. Want is daarmee de grote uitval van eerstejaars bestreden? Terpstra erkent dat daar pijnpunten blijven liggen.
Hij zoekt naar oorzaken, maar vindt het moeilijk om daarover iets te zeggen: “Het grote aantal studies? De moeite om een keuze te maken?”

Het achterhaalde onderscheid tussen universiteit en hogeschool
Terpstra’s pleidooi voor differentiatie van opleidingen heeft alles te maken met de onlangs weer aangezwengelde discussie over het onderscheid tussen wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs. Gevraagd naar de verhouding tussen universiteiten en hogescholen neemt Terpstra geen blad voor de mond: “We zitten in Nederland krampachtig te doen over een stelsel dat er al lang niet meer toe doet. Sommige opleidingen aan universiteiten zijn eerder professioneel, terwijl bepaalde HBO-opleidingen een sterk academisch karakter hebben. In het buitenland heten hogescholen gewoon universities. Het debat over de verhouding tussen universiteiten en hogescholen is dus vooral een typisch Nederlands debat.”
Terpstra breekt duidelijk een lans voor de Nederlandse hogescholen. “Nederlanders praten vaak inferieur over ons onderwijs, maar de Hogere Hotelschool in Den Haag en de Design Academy Eindhoven staan internationaal zeer hoog aangeschreven.” En inderdaad, de Hogere Hotelschool – internationaal bekend als “International University of Hospitality Management” – werd in 2004 door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beoordeeld als de beste hogeschool van Nederland, en de Eindhovense Design Academy is “one of the most highly regarded design schools in the world”, aldus Alex Wiltshire in het gezaghebbende Britse magazine ICON van januari 2006. Andere hogescholen staan vooral bekend om hun focus op bepaalde thema’s, zoals duurzaamheid (Hanze Hogeschool Groningen) of voeding (Hogeschool van Arnhem en Nijmegen), of om hun betekenis voor de regio, zoals de Hogeschool Rotterdam in het havengebied.
Ook universiteiten erkennen steeds meer de kwaliteit van hogescholen en zoeken op lokaal niveau samenwerking. De invoering van het lectoraat op hogescholen, de eis van een mastertitel voor hogeschooldocenten en het streven naar meer gepromoveerden onder hen heeft geleid tot een groei in de kwaliteit van het onderwijs op hogescholen. In de toekomst ziet Terpstra het verschil tussen hoger onderwijs en universitair onderwijs dan ook verdwijnen. Net als in het bedrijfsleven gaat het aankomen op het merk, waarmee elk afzonderlijk instituut zichzelf in de markt zet.
Maar dit naar elkaar toe groeien van hogeschool en universiteit heeft ook met iets anders te maken, namelijk met verschuivende opvattingen over kennis. In heel Europa wordt steeds meer de waarde erkend van onderzoek dat op de beroepspraktijk is gericht. Fundamenteel onderzoek blijft nodig, maar is niet het enige waardoor innovatie mogelijk is. In lijn daarmee wijst Terpstra op een kort statement dat de Europese onderwijsministers lieten uitgaan na hun evaluatie van de BaMa-structuur in juni 2009: “Europese onderzoeksfondsen moeten meer verstrekt gaan worden aan universities of applied sciences.” Kortom, de ware kennisontwikkeling is niet meer het monopolie van universiteiten.

Noten
1 Zie de website: www.ministerterpstra.nl.
2 HBO-raad, Kwaliteit als opdracht. Augustus 2009. Geraadpleegd via: http://www.hbo-raad.nl/hboraad/ feiten-en-cijfers/doc_download/1013-kwaliteit-als-opdracht (1 september 2009).
3 ROC is de afkorting van “Regionale opleidingen centra”. Aan deze scholen kun je MBO-opleidingen volgen in de economie, sociale beroepen, zorg & welzijn en techniek.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Radix | 108 Pagina's

Hoger onderwijs vandaag

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2009

Radix | 108 Pagina's