Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Als medereizigers op weg

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Als medereizigers op weg

Een christelijke beschouwing over identiteit en morele vorming in het onderwijs

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract Het ‘tendency learning model’ van N. Wolterstorff sluit aan bij het Bijbelse beeld van ‘de weg’. De metafoor van de weg incorporeert de nodige dynamiek en doelgerichtheid. Christelijke ethiek is immers niet zozeer een statisch systeem van normen en principes, maar een dynamiek van christuswerkelijkheid (Bonhoeffer). Onderwijs beoogt dat leerlingen hun eigen christelijke weg vinden. Deze morele ontwikkeling gebeurt mede door middel van conflictueuze processen die ontstaan vanuit onze participatie aan de gemeenschap (Van der Ven). De mens is een relationeel wezen en wordt gevormd in relatie tot God, medemens en natuur. Bovendien dient de eigen identiteit te worden ontwikkeld in het licht van het grote verhaal van de heilsgeschiedenis, dat bestaat uit vier fasen: schepping, zondeval, verlossing en vernieuwing en daarenboven vele subplots kent. Het is deze combinatie van het grote verhaal en de mens in zijn relaties die richting geven aan de weg. In deze bijdrage wordt een theologisch kader aangereikt voor de verandering van morele neigingen (tendencies).

morele vorming, grote verhaal, ethiek, Bonhoeffer, Wolterstorff

Inleiding

Dit artikel levert een christelijke beschouwing over ‘morele vorming in het onderwijs’. Studenten brengen vele uren door in de schoolbanken, luisterend naar de docent. Dit lijkt een statisch proces, maar in mentaal opzicht is er iets veel dynamischer aan de hand. Studenten zijn per definitie in ontwikkeling. Als docenten gaan we een korte tijd met onze leerlingen mee en hopen ze ondertussen iets nuttigs bij te brengen voor de weg die ze zelf moeten voortzetten. Soms doen we onze taak heel direct en leiden we een leerling nauwkeurig tussen de zandbanken door, maar meestal zijn we niet meer dan een vuurtoren die een afgelegen kust aangeeft. We hebben voortdurend te maken met jonge mensen in ontwikkeling en zijn daarnaast zelf ook in beweging. Onderwijs handelt dus altijd over verandering en groei. Ethiek wordt pas zinvol wanneer het ons helpt om richting te geven aan deze dynamiek van groei en ontwikkeling. Deze bijdrage komt niet zozeer vanuit de pedagogiek, ontwikkelingspsychologie of filosofie, maar vooral vanuit de theologische ethiek. Theologie zoekt steeds de verbinding tussen twee werelden, tussen God en mens, tussen geloof en wetenschap, tussen openbaring en zingeving (Nullens/Volgers 2010). Het streven van waaruit dit artikel geschreven is, is het aanreiken van een theologische omkadering van het proces van morele vorming, dat enerzijds fundamenteel christelijk is (en dus ook Bijbels) en anderzijds voldoende flexibel om te werken in een voortdurend veranderende samenleving. Kortom, vast en flexibel. Wat we bij onszelf en de leerlingen vooral op het oog hebben is een groei in kennis en liefde. Deze twee doelen worden met elkaar verbonden in een eigenzinnig levensverhaal. In deze bijdrage wordt iets heel fundamenteels benoemd. Dat klinkt misschien pretentieus, maar in feite is het niet meer dan een herhaling of bewustwording van wat we al weten.1

De vraag naar de weg

Onderwijs gaat altijd over verandering en ontwikkeling, met het oog op specifieke doelen. Volgens Nicholas Wolterstorff (1980: 3-6) heeft het onderwijs drie typen veranderingsprocessen op het oog. We kunnen ze onderscheiden, maar ze zijn ook sterk aan elkaar gerelateerd. Het eerste type veranderingsproces is gericht op waarheid en feiten. Het richt zich op de verandering van onwetendheid naar kennis en inzicht. Het tweede type richt zich op vaardigheden of competenties. Het leidt van onkunde naar vaardigheden (abilities). Het derde type richt zich op een verandering van onze neigingen (altering the inclinations) of disposities.2 Wolterstorff spreekt hier van ‘tendency learning’. Deze neigingen kunnen gewoonten (habits) zijn. Deze nadruk op karakter en goede gewoonten sluit nauw aan bij de klassieke deugdenethiek, maar is toch niet helemaal hetzelfde. Deugden zijn vooral morele handelingen en gedragsgewoonten. Een tendens geeft aan dat men de neiging heeft om op een bepaalde manier tot een besluit te komen, volgens een eigen patroon. Dit type van onderwijs is een soort voorprogrammering die onder verschillende omstandigheden bepaalde keuzen laat prevaleren. Wolterstorff richt zich vooral op dit soort onderwijs, en onderzoekt van hieruit de mogelijkheid tot morele vorming. Het model van de tendens is aantrekkelijk: het wijst naar een algemene richting die men wil gaan. In dat opzicht is morele vorming veel meer dan het doorgeven van een bepaald wereldbeeld of levensfilosofie, het is aanwijzen van een levensweg: “Christian education is educating aimed at training for the Christian way of life, not just education aimed at inculcating the Christian World and life view” (Wolterstorff 1980: 14).

De gedachte van een tendens brengt ons bij de kernmetafoor van ‘de weg’. De weg vormt geen statisch beeld, een precies uitgestippeld pad dat we moeten volgen, maar eerder de unieke levensweg die ieder van ons zal moeten gaan. Onze weg is het resultaat van onze fysische en psychische eigenschappen, vrije keuzes en de contingenties van het leven. Vele zaken overkomen ons gewoon, ‘het komt op ons pad’. De metafoor van een weg incorporeert de nodige dynamiek en doelgerichtheid. Christelijke ethiek is de ethiek van de weg en niet van een statisch systeem van normen en principes.3

De weg is een sterke Bijbelse metafoor. We gehoorzamen niet alleen de wet, maar we wandelen de wet van God. Psalm 119 opent met: “Welzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet van de HEERE gaan.” De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer was een groot liefhebber van de Psalmen. Interessant aan de ethiek van Bonhoeffer is enerzijds een radicaal christelijk karakter en anderzijds een diep bewustzijn van de secularisatie en de mondig geworden wereld. Aan het einde van zijn leven werkte hij aan een commentaar op Psalm 119. In deze psalm worden maar liefst acht verschillende woorden voor de wet gebruikt. Belangrijk hierbij is dat er regelmatig wordt gesproken over een weg, wandelen, paden, “het woord als een lamp voor mijn voeten” enz. Het is in alle opzichten een heel dynamische kijk op de wet wanneer met name het beeld van het wijzen van de weg, en niet zozeer onveranderlijke principes of geboden van het moment die radicaal moeten worden gehoorzaamd, wordt toegepast (Brock 2005: 7-29). Bonhoeffers christelijke ethiek moet worden gelezen in het dynamische licht van het gaan van een weg. Morele volwassenheid is het vermogen om die weg te gaan. Het gaat uiteindelijk om verantwoordelijkheid. Kenmerkend voor verantwoordelijkheid is dat het juist in de spanning staat tussen vrijheid en gehoorzaamheid: “gehoorzaamheid bindt de vrijheid, vrijheid adelt de gehoorzaamheid” (Bonhoeffer 2012: 202). Ethiek is volgens Bonhoeffer niet zozeer een handelen in overeenstemming met een vaste set van normen en waarden, maar het is deel hebben aan de werkelijkheid van Christus hier en nu. “In Jezus Christus is de werkelijkheid binnengegaan in de werkelijkheid van deze wereld.” (Bonhoeffer 2012: 41) De werkelijkheid van God en de werkelijkheid van deze wereld worden één in Christus. Het is een ‘binnengaan’ en dus een dynamiek, een concrete ervaring van de Christuswerkelijkheid. Daarbij gaat het niet om een vaste structuur - ‘blueprint ethics’ - maar een voortdurend wandelen op de juiste weg. Het is juist voor docenten belangrijk dat zij leerlingen helpen zo goed mogelijk hun weg te gaan op basis van hun mogelijkheden en specifieke uitdagingen. Het concept van ‘tendens onderwijs’ past goed bij deze metafoor van de weg. Het is een kompas, geen gedetailleerde kaart die de leerling meekrijgt. Het geeft de algemene richting aan die men in het leven kan kiezen. Het is zeer belangrijk dat we dit doel goed voor ogen houden.


Christelijke ethiek is de ethiek van de weg en niet van een statisch systeem van normen en principes


De leerkracht en morele communicatie in een pluralistische wereld

Het begeleiden van de ander op de weg gebeurt in de vorm van een communicatieproces. J.A. van der Ven (1999: 35) spreekt van ‘morele communicatie’ en ‘morele uitwisseling’. Het gaat hierbij om een zoektocht naar waarheid waardoor men wijs kan handelen in verschillende levenssituaties. Hierbij worden morele overtuigingen, waarden en normen verhelderd, verklaard en gerechtvaardigd. Daarnaast moet men in staat zijn het perspectief van de ander te verstaan en te luisteren naar ‘zijn/haar verhelderingen, verklaringen en rechtvaardigingen’. De basis is cognitief, maar er wordt eveneens een affectief aspect aan verbonden. Ze kunnen niet van elkaar worden gescheiden. Van der Ven (1999: 40) beoogt de ontwikkeling van het ‘morele zelf’ of, meer specifiek, het ‘dialogale zelf’. Dit is iemand met het “vermogen te communiceren met mensen van andere gemeenschappen binnen een plurale en multiculturele maatschappij, met andere mensen (interpersoonlijk) en met zichzelf (intrapersoonlijk), om beslissingen te nemen, keuzes te maken en compromissen te sluiten.” Deze ontwikkeling kan alleen vorm krijgen door middel van conflictueuze processen die ontstaan vanuit onze participatie binnen de gemeenschap. Dit artikel richt zich met name op de meer formele dimensie van morele overdracht, de overdracht en verheldering van waarden4 zoals deze vorm krijgen in het onderwijs. Hierbij ligt de nadruk op een substantieve rationaliteit, of eenvoudiger gesteld, het morele denken over de inhoud en het doel van ‘het goede leven’.5 Dit is anders dan de meer procedurele rationaliteit, over hoe men tot morele conclusies komt, of welke vorm van redeneren men gebruikt.6 Van der Ven blijft echter heel voorzichtig als het gaat over de inhoud of substantie van die rationaliteit. Toch is het belangrijk om deze identiteit onomwonden te omschrijven. Vanuit een christelijk oogpunt lijkt het aangewezen dat juist de theologie een belangrijke bijdrage kan leveren naar de vraag over ‘het goede leven’.

Wie vandaag nadruk legt op eigen identiteit in de morele overdracht, wordt al snel verdacht van indoctrinatie en een verloochening van de rijkdom van pluralistische waarden. Het is nog maar de vraag of er zoiets bestaat als een neutrale waardenoverdracht. Deze vraagstelling vormt een thema op zich, maar moet hier toch kort besproken worden. Is een neutrale waardenoverdracht geen contradictio in terminis? Misschien kunnen we ons beperken tot bepaalde methoden van reëel redeneren, om te streven naar een universeel verhaal. Dit is echter geen overdracht van waarden. De beste weg is om vrijmoedig en eerlijk vanuit de eigen traditie te spreken, bewust van het feit dat deze traditie zich verder ontwikkelt en aanpast aan een veranderende omgeving. Het is niet zo dat er zoiets als een universele ethiek bestaat en dat het christelijk geloof niet meer is dan een motiverende religieuze kracht. Christelijke ethiek gaat eerst en vooral over een leven in overeenstemming met de weg van Jezus. Hier ligt onze identiteit. Vervolgens komt de vraag naar algemene relevantie. Deze is secundair, maar niet onbelangrijk.7

Deze identiteitsbeleving vanuit eigen tradities betekent dat we soms in een crisis komen, in een spanning tussen oude cultuur en nieuwe omstandigheden. Maar dit vormt juist een onderdeel van het leerproces. Deze benadering wordt ook het ‘autoculturele perspectief’ genoemd (Van der Ven 1999: 243-245) en verwijst onder andere naar het werk van A. MacIntyre, Who’s justice? Which rationality? (1988). Kenmerkend is dat multiculturaliteit een kwestie is van de tweede orde, weliswaar belangrijk, maar niet het vertrekpunt van de morele opvoeding. Bij het ‘dialogale zelf’ ontstaan er innerlijke spanningen en twijfels en zoekt men naar herbronning. Deze vormen de bron tot innerlijke groei en morele volwassenheid. Met Bonhoeffer kunnen we ze omschrijven als ‘de conditie om in vrijheid te gehoorzamen’. Opnieuw moet benadrukt worden dat het aanscherpen, verfijnen en verdiepen van de eigen cultuur alleen goed mogelijk is in dialoog met anderen. Dit verdiepingsproces is bovendien niet alleen cognitief, maar ook emotioneel.

Christelijke levensfilosofie en morele neigingen

De laatste jaren is er binnen de christelijke ethiek grote belangstelling gekomen voor de rol van het verhaal. De klassieke paden van principe- en gebodenethiek worden steeds meer verlaten.8 Ook de complexe utilitaristische overwegingen blijken kwetsbaar te zijn en garanderen geen moreel verantwoord handelen. De nadruk komt meer te liggen bij de deugden, de morele agent zelf in plaats van de morele handeling (Nullens 2006: 144-59).9 De ontwikkeling van identiteit wordt hierbij steeds belangrijker. Het verhaal bepaalt wie we zijn en geeft ons richting. In de postmoderniteit betekent dit eveneens het einde van de grote verhalen. Men zoekt het kleine en specifieke op, het unieke. Het christelijke verhaal presenteert zich als beide. Het is zowel allesomvattend - wie zijn we, waar komen we vandaan, waar gaan we heen - als heel kleinschalig en concreet. Denk aan het verhaal van Abraham, Ruth, de parabels van Jezus, Paulus’ leven enzovoort. Morele opvoeding heeft voor ogen om jonge mensen deel te laten hebben aan het grote verhaal. Het is het doorgeven van een traditie als weg. Hierin ligt het unieke, onze identiteit.

De reformatorische filosofie heeft al in het verleden het belang van dit voortheoretische verhaal benadrukt. Albert Wolters (2005) spreekt van drie fasen: schepping, zondeval en verlossing. Hierbij zien we vooral hoe Wolters aan de scheppingsstructuren wil vasthouden. Op deze structuur willen we hier voortbouwen, hoewel we er tevens een aantal wijzigingen in willen aanbrengen. Ten eerste mogen we deze drie fasen niet te statisch verstaan als ‘wereldbeeld’. Een wereldbeeld heeft een te eenzijdig, rationeel karakter. Het mag dan wel ‘voortheoretisch zijn, het klinkt wel erg beschouwelijk of ‘theoretisch.10 De existentiële en affectieve kant is minstens zo belangrijk. Ten tweede moet een vierde element worden toegevoegd, te weten de vernieuwing van de schepping. De eschatologische dimensie - de vooruitblik - wordt nog te veel verwaarloosd en is essentieel voor het verstaan van de weg. Het is immers een weg ergens naartoe.


God gaat een weg met deze wereld en onze eigen levensweg wordt gekleurd door dit grote verhaal


Achter dit verhaal in vier episoden schuilt natuurlijk een belangrijke vooronderstelling, namelijk vooral het bestaan van een persoonlijke God en sterker nog, een trinitarische God. Het is God die het verhaal schrijft waarin we leven. In het licht van dit grote verhaal wordt het zelf gevormd door vier fundamentele relaties.11 We worden wie we zijn door de relatie met God, onszelf, de naaste en de wereld (natuur). Morele overdracht is dus een relatiegebeuren. Heel de christelijke moraliteit kan worden samengevat in het bekende dubbelgebod: God liefhebben en de naaste als jezelf (Mattheüs 22,37-40). Deze dubbele relatie is dus de kern. Hierbij voegen we nog de relatie met de natuur, die van een totaal andere orde is. Maar de relatie met de natuur is een gevolg van ons geschapen leven. Het is het decor waar alles zich afspeelt, het huis (de oikos) waarin we leven. Het verhaal van schepping, val, verlossing en nieuwe schepping wordt geplaatst in het licht van de drie relaties en deze vormt de kern van de identiteit. Daaruit volgt een bepaalde visie op het leven, hoe we het goede zien, welke waarden we hanteren. Het zou ons te ver voeren, maar dit hele model kan worden samengevat in de Christuswerkelijkheid. Het Woord van God is tot deze wereld gekomen en herstelt en vernieuwt de fundamentele drie relaties.

Figuur 1

(Zie de originele pdf)

1. Schepping

De christelijke weg begint niet bij een toeval, maar bij een gewilde schepping. Er is iets en niet veeleer niets omdat Iemand het heeft gewild. De schepping uit het niets is een fundamenteel geloofsartikel. Deze geloofsovertuiging slaat meteen een kloof met de atheïstische levensvisie, die het leven beschouwt als toeval en niet als drager van een bepaald doel of bepaalde zin. Wij mensen moeten zelf een zinvolle invulling aan de willekeur van het leven geven. Het nieuwe atheïsme heeft dit gezien als een essentiële component van onze levensvisie. Hierbij moet worden opgemerkt dat hoewel christenen samen God als Schepper belijden, er verschillend wordt gedacht over hoe de relatie tussen de natuurwetenschappelijke gegevens en de scheppingsgedachte precies in elkaar zit.13

Vanuit de scheppingsgedachte zien we het leven als een geschenk, iets dat we hebben ontvangen. Niet alleen wijzelf hebben dit geschenk ontvangen, maar iedere medemens is een schepsel naar Gods beeld. De waardigheid van de mens en de rechten van ieder individu zijn verankerd in de scheppingsgedachte. Het is interessant hierbij op te merken dat het oude Genesisverhaal in het licht van de cultuur van het oude Midden-Oosten een apologetisch karakter heeft. Het onderstreept de waardigheid van man en vrouw naar Gods beeld. Niet alleen de koningen zijn een beeld van God. Op de eerste bladzijde van de Bijbel vinden we het principe van de gelijkheid van alle mensen, de gelijkheid van man en vrouw.

De basishouding of tendentie die uit de schepping voortvloeit is er een van verwondering en respect, verwondering en respect voor alle mensen en heel de kosmos. We voelen ons klein en beperkt, het overtreft ons allemaal. Juist dit is een houding die we dreigen te verliezen in een hoogtechnologische wereld waarin we menen alles te kunnen controleren. De Amerikaanse filosoof Paul Woodruff probeert een antwoord te geven op de huidige leiderschapscrisis. De onbeschaamde hebzucht en immoraliteit van topmanagers en bankiers storen vele mensen. Maar hoe kunnen we dit voorkomen? De hoeveelheid aan regelgeving en wettelijke kaders kunnen dit kwaad blijkbaar niet indammen. Woodruff (2001) wijst een andere weg en benadrukt het gevoel van eerbied, ‘reverence’. Zelfs de deugd van rechtvaardigheid is te zwak. Het gevoelsleven moet veranderen; mensen dienen zich meer bewust te worden van hun eigen grenzen, eerbied te hebben en zelfs schaamte te ervaren. Woodruff tracht deze kardinale deugd uit te werken met behulp van zowel klassiek Griekse denkers als het Confucianisme. Door deze Westerse en Oosterse bronnen wil hij het universele principe van eerbied aantonen. Terecht maakt hij een onderscheid tussen eerbied en godsdienst. Niet elke godsdienst leidt automatisch tot eerbied. Overtuigingen, en zeker godsdienstige overtuigingen, kunnen eerbied in de weg staan: “If you desire peace in the world, do not pray that everyone shares your beliefs. Pray instead that all may be reverent.” (Woodruff 2001: 15) Paul Woodruff brengt ons hier bij een belangrijk punt. Een besef van eerbied maakt dat we anderen in hun anders zijn durven laten en dat we een minder arrogante houding tegenover de natuur innemen.

Naast de waardigheid van alle mensen en de eerbied voor het geschapene is er het scheppingsprincipe van de rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid is een complex begrip waar in de ethiek al veel over is geschreven.14 Vanuit de scheppingsgedachte staat rechtvaardigheid in verband met orde, met shalom.15 De wereld was eerst chaos, werd vervolgens orde, en God zag dat het goed was. Het goede, het mooie en de orde gaan samen. De natuurlijke theologie heeft altijd geprobeerd dit goede te omschrijven en zo een wereld van orde te presenteren. Hoewel deze pogingen niet altijd succesvol bleken, is het belangrijkste dat we het principe van scheppingsorde en recht niet al te snel loslaten. Het natuurlijke blijft tot op een zekere hoogte een belangrijke norm, en deze natuurlijke orde kunnen we door de menselijke rede kennen.16

2. Zondeval

De geschapen mens is nu ook een gevallen mens, een falende mens. Wie nadenkt over de geschiedenis van de vorige eeuw bijvoorbeeld, zal moeilijk een optimistisch mensbeeld in stand kunnen houden (Glover 2001). De mens heeft van nature een negatieve tendens. Opvoeding bestaat noodzakelijkerwijs uit het bijsturen van innerlijke begeertes. Een oproep tot innerlijke ascese en lichamelijke discipline zoals die van Andreas Kinneging (2005: 34-35), klinkt voor sommigen misschien oubollig, maar is volkomen terecht:

“Voor wie beheerst wordt door de begeerte naar eer en status, naar bezit, naar macht, maar ook naar liefde en aandacht en naar wat er aan begeertes nog meer schuilt in de krochten van de ziel, bestaat het leven uit een voordurend gejaagd streven naar meer en meer en een angstige zorg om weer te verliezen wat men heeft verworven, waardoor de innerlijke rust en harmonie te gronde worden gericht. Hoe meer begeertes, des te meer meesters, en veel van die meesters zijn krankzinnig en wild.”

Verder wordt het kwaad als een reële macht gezien. Het is de Satan, gesymboliseerd in de slang, die de mens heeft verleid. Tot op heden heeft het kwaad nog macht over de mensen. Deze wereldopvatting klinkt voor ons wetenschappelijk gevormde mensen behoorlijk mythologisch, maar vanuit de Schrift is de kwade macht reëel. Het begint in Genesis met de slang, symbolisch, en eindigt met het boek Openbaring waar uiteindelijk met het kwaad zal worden afgerekend. Ook hier wordt krachtige symboliek gebruikt om een metafysische realiteit te beschrijven.

Het is interessant dat in het Genesisverhaal wordt gesproken van de ‘kennis van goed en kwaad’ (Genesis 2,9). In dit verband merkt Bonhoeffer terecht op dat het gaat om de morele autonomie. De mens is nu als God geworden, of beter gezegd, wordt een ‘god tegen God’.17 Het principe van de autonomie is essentieel voor de Westerse ethiek na de Verlichting. De morele vrijheid vormt het vertrekpunt van het morele denken en beslissen. Het christelijk denken wijkt hier echter af van het verlichtingsdenken. Een christen houdt niet vast aan zijn autonomie, maar leeft zijn leven voor het aangezicht van God. Dit is geen slaafse gehoorzaamheid, omwille van de verkregen vrijheid. Deze vrijheid is nodig: moreel handelen veronderstelt verantwoordelijkheid, en verantwoordelijkheid veronderstelt vrijheid. Christelijke ethiek zit dus altijd in het spanningsveld tussen een slaafse gehoorzaamheid en volkomen individuele vrijheid.

De neiging (tendency) die de zondeval teweegbrengt, is een neiging tot vervreemding. Vervreemding in de drie relaties en uiteindelijk ook van zichzelf. De mens vervreemdt zich in de eerste plaats van God, maar ook van de medemens en de natuur. Zonde is een middelpuntzoekende kracht, met het ‘ik’ als het midden, en wordt uiteindelijk zelfdestructief. Het is belangrijk om te benaderen dat deze kracht zich in ieder van ons bevindt, dus ook in christenen. Juist daarom is het zo belangrijk dat we deze tendens erkennen.

3. Verlossing

De verlossing vormt de volgende stap in het verhaal: God komt naar de mens in zijn Zoon Jezus Christus en verlost hem/haar. God is mens geworden, het eeuwige werd tijdelijk, het onzichtbare zichtbaar: dit is de onmogelijke paradox (Kierkegaard). De vroege kerk heeft enorm met deze thematiek van vleeswording of incarnatie geworsteld. Hiervan getuigen onder andere de eerste christologische concilieteksten. De gedachte van de incarnatie is moraaltheologisch in vele opzichten essentieel. Ten eerste leert het de gedachte van liefde als overgave of verkleining. Nederigheid is een unieke christelijke deugd omdat het juist toont wie Christus als dienstknecht is (Filippenzen 2,5-10). Ten tweede is de incarnatie een herbevestiging van de schepping. God is mens geworden, ondanks de mens. God is vlees geworden, ondanks het vlees. Verlossing is dus niet dualistisch alsof het goddelijke of spirituele tegenover het lichamelijke zou staan. In het Engels: “Not salvation from but salvation of creation” (O’Donovan 1986, cursivering van mij). De verlossing herbevestigt de scheppingsorde.


Christelijke ethiek zit dus altijd in het spanningsveld tussen een slaafse gehoorzaamheid en volkomen individuele vrijheid


Het kruis is natuurlijk het hoogtepunt van de verlossing. Door het kruis geven we ook het lijden een plaats. De liefde van God kan alleen worden uitgelegd vanuit het verhaal van het kruis. De echte mens is Christus, en hij is de gekruisigde en opgestane. We participeren in zijn verhaal. Met de woorden van Bonhoeffer (2012: 101): “Alleen de in Christus aangenomen mens is de werkelijke mens, alleen de in het kruis van Christus begrepen mens is de geoordeelde mens, alleen diegene die deel heeft gekregen aan de opstanding is de vernieuwde mens.”

De kerntendens van alle christelijke ethiek is de liefde. Zij bepaalt primair welke richting we op moeten. Heel de Torah hangt aan het dubbelgebod: ‘God liefhebben en uw naaste als uzelf’ (Mattheüs 22,37-40). God is zelf liefde en zonder liefde kunnen we hem niet kennen (1 Johannes 4,7-9 en 16). De liefde is niet zomaar een deugd, een gewoontehandeling, het is de essentie van de werkelijkheid. In lijn met Augustinus en Max Scheler zouden we de mens als een liefdewezen kunnen omschrijven. Daarom kunnen alleen door liefde de echte waarden in het leven worden ontdekt. Van alle tendenties is de liefde de belangrijkste, ze vormt het centrum van het hier voorgestelde schema.18

Narratieve basis Moraal theologisch Morele tendenties

Schepping Leven als gave Eerbied en rechtvaardigheid

Zondeval Autonomie Vervreemding en onrecht

- Het kwaad

- Begeerten

Verlossing Incarnatie Liefde

- Verbond

- Kruis

Vernieuwing Idealisme en goede werken Hoop

- Opstanding

- Koninkrijk van God

Figuur 2

(Zie de originele pdf)

4. Vernieuwing

Omdat het christelijke leven een weg is, gaat het ook om het op weg zijn naar een doel. Dit doel bepaalt de keuzes die we maken. Jezus kwam om het koninkrijk van God te prediken. Het laatste boek van de Bijbel, Openbaring, spreekt van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Uiteindelijk zal de macht van het kwade worden overwonnen (Openbaringen 21). De christenen worden opgeroepen tot goede werken, tot het tonen van de tekenen van het koninkrijk van God. De liefde moet vorm krijgen in werken. Morele kennis is geen theoretische kennis die men vervolgens gaat toepassen. Het is juist door de toepassing ervan dat men het gaat kennen; in de handeling van de liefde ontdekt men fundamentele waarden.

Christelijke ethiek is een ethiek van de hoop. Ethiek van de schepping is er een van verantwoordelijkheid, orde en rechtvaardigheid. De ethiek van de hoop doet echter meer: in de crisis brengt men hoop. “An ethics of fear sees the crises; an ethics of hope perceives the chances in the crises” (Moltmann 2012: 375). Christelijke ethiek is idealistisch en zoekt naar mogelijke verbeteringen. Het is een ethiek die vanuit de zwaarden ploegenijzers wil smeden (Jesaja 2,4). De hoop zoekt naar mogelijkheden, zoekt veranderingen. Ze wordt gedreven door de liefde: “de liefde hoopt alles” (1 Corinthiërs 13,7). Hoop ontstaat in het midden van crisis en onzekerheid. Hoop hoeft niet utopisch te zijn, het kan heel realistisch zijn, maar het is nooit tevreden met de status quo. Onze samenleving heeft idealisten nodig, idealistische ingenieurs, bouwvakkers, verplegers, artsen en docenten.

Tot slot

Wie onderwijs zegt, zegt verandering, gaat met anderen op weg. De onvermijdelijke vraag is vervolgens de vraag naar het doel, naar de richting waarin onze wegen op gaan. Het christelijke verhaal is uniek en moeilijk te begrijpen voor iemand die niet gelooft, maar het is niet wereldvreemd of in zichzelf opgesloten. Vanuit dit grote verhaal van schepping, zondeval, verlossing en vernieuwing staan we voortdurend in dialoog met onze omgeving. Voor wie anderen wil voorgaan op deze weg is het allerbelangrijkste om zelf eerst in dit verhaal te wandelen.

Prof. dr. P. (Patrick) Nullens is hoogleraar Systematische Theologie en Ethiek aan de Evangelische Theologische Faculteit, Leuven. E patrick.nullens@etf.edu

Deze korte beschouwing werd gegeven op het congres dat door het I&K-platform werd belegd op 27 september 2012. Zie .

Literatuur

Bartholomew, C.G., Goheen, M.W. (2004). The Drama of Scripture: finding our place in the biblical story. Grand Rapids: Baker Academic.

Bonhoeffer, D. (2012). Aanzetten voor een ethiek. Zoetermeer: Boekencentrum.

Brock, B. (2005). Bonhoeffer and the Bible in Christian Ethics: Psalm 119, the Mandates and Ethics as a “Way”. Studies in Christian Ethics 18(3), 7–29.

Brümmer, V. (1993). Liefde van God en mens. Kampen; Kapellen: Kok Agora; Pelckmans.

Dekker, C., Meester R.W.J. (2006). En God beschikte een worm: over schepping en evolutie. Kampen: Ten Have.

Glover, J. (2001). Humanity: A Moral History of the Twentieth Century. Yale: Yale University Press.

Kinneging, A.A.M. (2005). Geografie van goed en kwaad: filosofische essays. Utrecht: Het Spectrum.

Moltmann, J. (2012). Ethics of Hope. Minneapolis: Fortress Press.

Nouis, Antoine. (2012). La lecture intrigant: la Bible appliquée à vingt situations de vie. Genève; Paris: Labor et fides.

Nullens, P., Volgers, R. (2010). Tussen 2 Werelden: Een kennismaking met de Christelijke Theologie. Almere: Coconut.

Nullens, P. (2006). Verlangen naar het goede. Zoetermeer: Boekencentrum.

O’Donovan, O. (1986). Resurrection and Moral Order: An Outline for Evangelical Ethics. Leicester, England: Inter-Varsity Press.

Ramsey, P. (1950). Basic Christian Ethics. Westminster: John Knox Press.

Spykman, G.J. (1992). Reformational Theology: a new paradigm for doing dogmatics. Grand Rapids, MI: W.B. Eerdmans.

Hauerwas, S., Berkman, J., Cartwright, M.G. (2001). The Hauerwas Reader. Duke University Press.

Ven, J.A. van der (1999). Het morele zelf: vorming en ontwikkeling. Kampen: Kok.

Verhey, A. (2002) Remembering Jesus: Christian Community, Scripture, and the Moral Life. Grand Rapids, MI: W.B. Eerdmans.

Wolters, A.M. (2005). Creation regained: biblical basics for a Reformational worldview. Grand Rapids, MI: W.B. Eerdmans.

Wolterstorff, N. (1980). Educating for responsible action. Grand Rapids, MI: W.B. Eerdmans.

Wolterstorff, N. (2008). Justice: Rights and Wrongs. Princeton: Princeton University Press.

Woodruff, P. (2001). Reverence: Renewing a Forgotten Virtue. Oxford: Oxford University Press.

1 In het Oude Testament wordt er voortdurend gesproken van herinneren (zakar). Ongeveer 230 keer wordt er over herinneren gesproken in het O.T en vele malen wordt er bevolen “vergeet niet”. Onderwijs betekent niet altijd iets nieuws leren; het is ook herinnering (Deuteronomium 4,9). Volgens Allen Verhey beantwoordt de Christelijke ethiek drie vragen: Wie ben ik? Wie wil ik worden? En welk verhaal wil ik met mijn leven vertellen? We beantwoorden deze vragen vanuit een voortdurende handeling van herinnering (act of remembrance). Wie is Jezus volgens het verhaal dat de Schrift ons geeft. Bij gevolg kan immoraliteit worden verbonden aan amnesie. Cf. Verhey 2002.

2 Zo ook Andreas Kinneging volgens wie de opdracht van opvoeding het is om orde in de chaos te scheppen. Hierin onderscheidt hij twee aspecten: kundigheid en kennis, en daarnaast morele opvoeding. Kinneging 2005.

3 Christenen werden aanvankelijk “aanhangers van de weg” genoemd (Handelingen 9,2). Christenen behoren te wandelen in de Geest (Galaten 5,16), in liefde (Efeze 5,2) en in wijsheid (Kolossenzen 4,5).

4 Van der Ven (1999) behandelt zeven vormen van morele overdracht: discipline, socialisatie, overdracht, ontwikkeling, verheldering, emotionele vorming en karaktervorming. De eerste twee zijn het meest informeel en horen vooral thuis in het kader van het gezin.

5 Verwijzende naar de onderscheidingen volgens J. Habermas. Cf. Van der Ven (1999).

6 Bijvoorbeeld het utilitaristisch versus het deontologisch redeneren.

7 We volgen hier Jürgen Moltmann (2012: Kindle electronic edition Chapter 3 location 803-805): “Christian ethics should first and foremost put its stamp on a form of living which accords with Jesus’ way of life and his teaching. That is where its identity lies. The question about general relevance then follows, but it cannot take first place.”

8 Dit mede onder invloed van A. MacIntyre. In de theologie is vooral Stanley Hauerwas belangrijk. Cf. Hauerwas, S., Berkman, J., Cartwright, M.G. (2001). The Hauerwas Reader. Duke: Duke University Press.

9 Zie ook A. Kinneging (2005: 146-178), vooral over de relatie tussen plichten, rechten en deugden.

10 Theorie komt van het Griekse ‘theorein’ – beschouwen.

11 We spreken van ‘constituerende relaties’. Hiermee bedoelen we dat het zelf wordt gevormd door deze drie relaties. Zie Nullens, P. (2006).

12 Voor deze verhalende en heilshistorische benadering zie ook Spykman, G.J. (1992); Bartholomew, C.G., Goheen, M.W. (2004).

13 We moeten hierbij onderscheid maken tussen het geloof in de schepper als fundamenteel artikel en de wijze van de schepping. Christenen hebben hier nogal verschillende visies over, vooral in het licht van de natuurwetenschappen. Ook deze discussie is een voorbeeld van een aanpassing van tradities aan de hand van kritisch denken en dialoog (in de lijn van A. MacIntyre). Cf. Dekker, C., Meester, R.W.J. (2006).

14 Cf. A. Kinneging (2005: 162-166); Wolterstorff, N. (2008).

15 God is de bron van rechtvaardigheid en daarom ook van bevrijding (Ps.71:2). Cf. Ramsey, P. (1950).

16 Dietrich Bonhoeffer onderscheidt het “natuurlijke” van het “scheppingsmatige”. De schepping is de natuur voor de zondeval. Het natuurlijke is de huidige werkelijkheid zoals die wacht op de komst van Christus en de nieuwe schepping. Bonhoeffer (2012: 132, 133)

17 Over de natuurlijke mens die in het geweten zijn eigen doel en oorspong vindt, kortom de autonomie Cf. Bonhoeffer (2012: 194).

18 Voor de liefde als “sleutelmodel” in de systematische theologie cf. Brümmer, V. (1993).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2013

Radix | 84 Pagina's

Als medereizigers op weg

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2013

Radix | 84 Pagina's