Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De twee talen van God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De twee talen van God

Geloof en wetenschap in het licht van de positieve filosofie van Schelling

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract Aan de hand van de twee talen van God geef ik in dit essay een nieuwe benadering van de relatie tussen het christelijk geloof en moderne wetenschap. De inhoud van het christelijk geloof is op te vatten als Gods spreken tot de mens in twee talen, die van de Bijbel en van de natuur. De eerste taal is verticaal en exclusief voor gelovigen. De tweede taal is horizontaal en tegenwoordig vooral het domein van de wetenschap geworden. De positieve filosofie van Schelling geeft diepte aan de talenanalogie. Schelling onderscheidt namelijk ook twee benaderingen van de werkelijkheid, de negatieve filosofie waar het denken centraal staat en de positieve filosofie waar het zijn centraal staat. De wetenschap speelt zich momenteel vooral af op het domein van de negatieve filosofie. Hierdoor kan zij moeilijk de koppeling tussen theorie en realiteit maken; er is hulp van iets buiten het denken nodig. Schelling biedt hiermee een instrument om kritiek te leveren op huidige wetenschap en tegelijk levert hij een oplossingsrichting waarin het christelijk geloof een centrale rol vervult.

Schelling, geloof, wetenschap, schepping, evolutie

1. Inleiding
We leven in een wereld waarin de wetenschap floreert. De samenleving leunt sterk op de voortdurende ontwikkeling van de techniek. Wetenschap lijkt te bepalen wat waar, goed en zinvol is. Tegelijk neemt in de westerse wereld de invloed en populatie van de christelijke bevolking verder af. Het is duidelijk dat de relatie tussen de afname van christelijke invloed enerzijds en ontwikkeling van de wetenschap anderzijds een complexe relatie is. Toch is een van de belangrijkste argumenten van niet-christenen tegen het christelijk geloof dat voor hen de wetenschap het christelijk geloof overbodig en achterhaald heeft gemaakt. Wetenschap heeft religie verdrongen als het gaat om het geven van antwoorden op vragen naar waarheid en zingeving. De laatste decennia is echter wel gebleken dat objectieve en neutrale wetenschap heel problematisch is en dat ook zij niet in staat is om de belangrijke vragen van het leven eenduidig te beantwoorden. Ondanks deze teleurstelling in de wetenschap is de these dat de wetenschap het christelijk geloof achterhaald heeft gemaakt overeind blijven staan. De centrale aanname voor deze these is dat het christelijk geloof en de wetenschap in conflict met elkaar staan.
In dit essay wil ik aan de hand van de positieve filosofie van Schelling een kritische bezinning geven op huidige discussies over de relatie tussen geloof en wetenschap. Hiervoor geef ik eerst een inleiding in de filosofie van Schelling en pas ik resultaten hiervan toe op ontwikkelingen binnen de wetenschap. Vervolgens kom ik tot mijn centrale punt waarin ik de Bijbel en de natuur als twee talen van God opvat en hiermee een handreiking doe de verhouding tussen geloof en wetenschap opnieuw te interpreteren. Ik sluit af met een korte toepassing op een actueel brandpunt van geloof en wetenschap: de discussie over schepping en evolutie.
Wanneer ik in dit essay spreek over het christelijk geloof bedoel ik in eerste instantie het orthodox protestants-christelijke geloof. Het begrip ‘wetenschap’ heeft zowel betrekking op de natuurwetenschappen als op de sociale en geesteswetenschappen.

2. Schellings tweedeling van denken en zijn
Friedrich Wilhelm Joseph von Schelling (1775-1854) is in veel opzichten een bijzondere en interessante filosoof. Hij was een van de hoofdrolspelers van het Duitse idealisme in de veelbewogen jaren negentig van de achttiende eeuw. Verder werkte hij indertijd veel samen met zijn vriend Hegel, maar hun relatie zou later snel bekoelen, mede als gevolg van verschil in filosofische opvattingen. Samen met Fichte en deze Hegel vormde Schelling de kern van het Duitse idealisme. Dit idealisme leunde sterk op het werk van Kant, in het bijzonder op zijn Kritik der reinen Vernunft. Men probeerde de ultieme filosofie op basis van Kants transcendentale kritiek te formuleren. Daarnaast was Schelling een belangrijke vertegenwoordiger van de Duitse romantiek en de enige grote denker die zowel tijdens het Duitse idealisme als aan het eind van de romantiek (jaren veertig van de negentiende eeuw) actief was. Er valt veel te zeggen over de ‘vroege’ Schelling, maar in dit essay zal ik me concentreren op de ‘late’ Schelling. Hij was namelijk op hoge leeftijd nog erg productief, vooral na zijn aanstelling als hoogleraar in Berlijn (1841). Hij werd aangesteld in Berlijn voor een voor die tijd ongekend hoog salaris en zijn leeropdracht was duidelijk: tegenwicht bieden aan het vaste, complete systeem dat Hegel had opgebouwd. Binnen dit systeem was – volgens de invloedrijke kerken – geen waardevolle plaats meer mogelijk voor religie.
De kern van Schellings kritiek op Hegel richt zich op Hegels opvattingen waarin het denken primair wordt gesteld en het zijn eruit afgeleid kan worden (Schelling 2007: 55,56,64). Hegel geeft geen goede onderbouwing voor hoe men vanuit het denken tot iets van een heel andere orde (het zijn) kan komen. Volgens Schelling – in navolging van Aristoteles – moet het startpunt van het denken iets zijn dat sterker is dan het denken. De voorwaarde voor al het denken kan zelf niet ‘gedacht’ worden (Schelling 2007: 23,24). Schelling zet filosofisch uiteen waarom het zijnde voorafgaat aan het denken.
De filosofie van Schelling is dan ook niet een theologische verdediging van het christelijk geloof. Het is een filosofische kritiek op de Hegeliaanse visie op de verhouding tussen existentie en essentie. Met ‘existentie’ wordt binnen de filosofie kortweg bestaan bedoeld, ‘essentie’ verwijst naar de aard van iets, naar dat wat kenmerkende eigenschappen zijn. In andere woorden: existentie geeft aan dat iets is, essentie wat het is. Existentie is dus nauw gerelateerd aan ‘zijn’ en Schelling koppelt essentie aan ‘denken’. Als wij het namelijk over kenmerkende eigenschappen hebben en naar de essentie van een object willen verwijzen, is dit allereerst een product van het denken. Denkprocessen gaan over de aard van objecten, over hoe objecten waargenomen worden, maar kunnen – volgens Schelling – niet doordringen tot het bestaan ervan.
Wanneer we echter willen spreken over dat iets is, moeten we het zijnde als uitgangspunt kiezen.
Hegel is van mening dat existentie uit essentie afgeleid kan worden. Vanuit de aard van een object, kan het bestaan ervan worden afgeleid. Het denken (essentie) is primair, het zijn (existentie) secundair. Deze stap is zoals gezegd het kernpunt van de kritiek van Schelling op Hegel.
Schelling betoogt juist dat existentie vooraf gaat aan essentie. Het bestaan van een object is geen eigenschap ervan, maar een noodzakelijke voorwaarde om eigenschappen te kunnen benoemen. Als de filosofie alleen tot het denken beperkt is, kan het geen goede zuivere conceptuele structuur geven waarin existentie een plaats heeft. Schelling komt tot de conclusie dat er een transcendent wezen moet zijn – en noemt dat wezen vervolgens God – dat ons de werkelijkheid van onze waarnemingen kan garanderen. Pas als we aannemen dat er een God bestaat die deze wereld geschapen heeft, kunnen we over concrete feiten in de werkelijkheid spreken.
Gods scheppingsdaad vormt de garantie voor uitspraken over het bestaan van de dingen om ons heen. We moeten ons ervan bewust zijn dat deze redenering niet als godsbewijs bedoeld is. Schelling probeert een model te formuleren waarin zowel existentie als essentie een plaats heeft en hij komt tot de conclusie dat het model dat als uitgangspunt een scheppende God neemt, zeer succesvol is.
Schelling maakt in zijn beschrijving van de positieve filosofie veel gebruik van tegenstellingen.
Eerst geeft hij een beschouwing van de filosofie van Hegel en duidt het geheel ervan aan als ‘negatieve filosofie’. Deze negatieve filosofie heeft als kenmerk dat ze primair handelt over essenties van objecten en heeft een horizontaal karakter. Met horizontaal wordt bedoeld dat het bovennatuurlijke speculaties niet toestaat en beperkt is tot het aardse, tot het redelijke. Ze gaat in op de vraag naar wat iets is. Daarbij gebruikt ze logica en theoretische concepten. Uitkomsten van negatieve redeneringen zijn altijd van de orde van mogelijkheden en noodzakelijkheden, niet van concrete objecten in de realiteit. Het bestaan van de objecten zelf valt buiten het bereik van deze benadering. Bestaan kan immers niet afgeleid worden van kenmerkende eigenschappen van een object, maar gaat daaraan vooraf, is er de noodzakelijke voorwaarde voor. Negatieve filosofie heeft de essentie als haar object en kan dus – volgens Schelling – niet doordringen tot de existentie.
Filosofie – en daarmee ook wetenschap – is in de ogen van Schelling niet compleet als het slechts uit een negatieve component bestaat. De positieve filosofie dient als fundering van en aanvulling op de negatieve filosofie. Ze heeft een verticaal karakter doordat ze het ultieme feit van God en zijn scheppingsdaad als uitgangspunt neemt. In tegenstelling tot de negatieve filosofie die blijft steken bij mogelijkheden van bestaan, kan zij wel tot het wezen van objecten doordringen en ingaan op de vraag naar dat iets is.
De filosofie van Schelling is te zien als een kritiek op de aspiraties van het denken. Hierdoor is er voortdurend een spanning aanwezig tussen de inhoud en de methode van de kritiek. Schelling bedient zich immers van theoretische concepten om de status van theoretische concepten in te perken. Schelling komt door middel van een logische redenering uit op wat de basis van de positieve filosofie is. Vanuit het denken ontstijgt hij het denken en doet hij uitspraken over wat aan het denken voorafgaat. Hij probeert de mens zichzelf met de haren uit het moeras te laten trekken. Deze paradox wordt door Schelling niet volledig opgelost, maar kan als voorwaarde en basis van zijn filosofie worden gezien. Toch heeft deze paradox iets onbevredigends en vormt het een mogelijk aangrijpingspunt van een gegronde kritiek op de positieve filosofie van Schelling.

3. Ontwikkelingen binnen de wetenschap
Schelling betoogt dus dat een theoretische benadering van de werkelijkheid principieel beperkt is en een fundering nodig heeft die buiten de orde van het denken ligt. Deze visie leunt sterk op de tweedeling van positieve en negatieve filosofie, existentie en essentie. Dit begrippenpaar levert ons een handvat om een grove interpretatie te geven van de ontwikkelingen van de wetenschap de afgelopen vijfhonderd jaar.
Een van de drijvende krachten achter deze ontwikkelingen is de veranderende visie op de natuur. De natuur veranderde van een organisme waar de mens zelf deel van uitmaakt in een mechanische machine. Onder aanvoering van denkers als Bacon en Descartes kreeg deze mechanistische visie meer en meer inhoud en aanhang. De natuur werd een geschikt onderzoeksobject. De mens was in staat om wetmatigheden in de natuur te ontdekken en ze op een systematische wijze aan te duiden. De nadruk kwam te liggen op wát het is. Een object in de natuur werd bepaald door de meetresultaten die het oplevert, door wat voor verschijnselen het vertoont. Kortom: de focus werd verlegd richting ‘essentie’.
Sinds het werk van Kant zijn uitspraken over dit Ding an sich1 en over God in een theoretische verhandeling niet meer dan speculaties en gaat de mens zijn boekje te buiten wanneer hij rationele uitspraken over God of het Ding an sich wil doen. Er is sindsdien veel kritiek op Kant gekomen. Toch is zijn ‘metafysische revolutie’ gemeengoed geworden. Onze interpretatie van de werkelijkheid is afhankelijk geworden van ons kenvermogen, de structuur die wij in ons denken aanbrengen aan de werkelijkheid. Hier is een duidelijke verschuiving in de richting van essentie waar te nemen. Anders gezegd: het denken is centraal komen te staan, steeds minder het zijnde. Het gaat om wat het denken doet met gegevens over de werkelijkheid, het ‘zijn’ van die werkelijkheid is secundair geworden. De wetenschap heeft haar focus verlegd naar het onderzoeken van de essenties van dingen. Daardoor wordt nu vaak ten onrechte de conclusie getrokken dat essentie primair is en existentie uit essentie af te leiden is. Oftewel: als je weet hoe iets werkt, dan weet je ook wat iets werkelijk is. Een dergelijke visie is zoals we gezien hebben terug te vinden bij de Duitse filosoof Hegel. De kritiek die Schelling hierop gegeven heeft is in een heel andere context geuit dan onze huidige tijd. Toch is het kernpunt van de kritiek nog verrassend actueel.
Binnen de huidige wetenschapsfilosofie – en breder, de gehele bezinning op wetenschap – heerst dus het beeld dat wetenschap primair een theoretisch karakter heeft. Wetenschap gaat over noodzakelijkheden, over logische relaties en afleidingen. Men begint bij het denken en probeert van daaruit een zinnige beschrijving van de werkelijkheid te geven. Een fundamenteel probleem hierbij is hoe wetenschappelijke theorieën kunnen corresponderen met empirische gegevens, oftewel hoe het denken gekoppeld kan worden aan het zijn. Het failliet van het logisch empirisme is mede veroorzaakt door de problematisering van deze koppeling. Ook de zogenaamde correspondentietheorieën van waarheid zijn steeds meer onder vuur komen te liggen: er lijkt consensus te zijn dat het problematisch is om theorieën één-op-één te koppelen aan feiten. Dit problematische karakter komt ook heel duidelijk naar voren in de debatten die er momenteel binnen de wetenschapsfilosofie gevoerd worden rondom het realisme.
Met realisme wordt – heel kort gezegd – die filosofische positie bedoeld waarin men stelt dat wetenschap daadwerkelijk over de werkelijkheid gaat; dat wetenschappers in staat zijn om met theorieën ware uitspraken over de werkelijkheid te kunnen doen. Het realisme weet zich geconfronteerd met een aantal zeer krachtige argumenten die verdedigers van een vorm van wetenschappelijk realisme nog veel huiswerk bezorgen.
Behalve het probleem van de relatie tussen begrip en empirie is de laatste decennia binnen de wetenschapsfilosofie ook gebleken dat objectiviteit binnen de wetenschap heel problematisch en zelfs onhaalbaar is. Wetenschappers functioneren in zogenaamde ‘webs of beliefs’ (Quine 1953: 280-301), paradigma’s (Kuhn 1996) of onderzoeksprogramma’s (Lakatos 1970). Een belangrijke overeenkomst tussen deze termen is de nadruk op de contextafhankelijkheid van wetenschappelijke theorieën. Verder is het een gedeelde constatering dat een geheel rationele, objectieve vorm van wetenschap onmogelijk is, onder meer door de problemen van inductie en onderdeterminatie. Het probleem van inductie houdt kort gezegd in dat je nooit op grond van individuele gevallen universele wetten kunt rechtvaardigen. Met onderdeterminatie wordt bedoeld dat er altijd meerdere theorieën mogelijk zijn die de waarnemingen correct beschrijven en het dus onmogelijk is om op één unieke theorie uit te komen. Macht en persoonlijke overtuigingen blijken volgens veel wetenschapsfilosofen een belangrijke invloed te hebben op de totstandkoming en de inhoud van wetenschappelijke theorieën. Het is dan ook niet verwonderlijk dat men het er op dit moment vrij algemeen over eens is dat wetenschap niet een puur theoretische en logische tak van sport is, en dat de persoonlijke component niet genegeerd kan worden. Om het Schellingiaans te formuleren: wanneer wetenschap slechts negatief wordt opgevat, is ze principieel beperkt. Er is een fundering nodig die in het positieve spectrum gevonden kan worden.
Wat ik heb laten zien is dat denken tekortschiet voor de wetenschap om een compleet beeld te geven van de werkelijkheid. Enkel logische concepten zijn niet voldoende om uitspraken over de realiteit te formuleren. Tot het denken behoort de essentie, de vraag naar wat het is. Tot het zijn behoort de existentie, dat het is. De laatste eeuwen is de focus van de wetenschap steeds meer verschoven naar de essentie. Daarmee ging de premisse gepaard dat essentie primair is en zo heeft het denken een monopoliepositie verworven op het gebied van de wetenschap.
Schelling heeft hier meer dan honderdvijftig jaar geleden al een kritiek op gegeven. Deze kritiek ging gepaard met een alternatief systeem, waarin zowel het denken als het zijn een plek hebben. Daarnaast is men binnen de wetenschapsfilosofie ook steeds meer tot de conclusie gekomen dat objectieve wetenschap een onmogelijkheid is. Bij theoriekeuze spelen persoonlijke overwegingen een belangrijke rol.

4. De twee talen van God: op zoek naar een balans
De positieve filosofie van Schelling geeft zoals we gezien hebben handvatten voor een analyse van en kritiek op de huidige wetenschap. Deze analyse is abstract en in de eerste plaats te zien als een filosofische, epistemologische benadering. We zetten nu een eerste concretiserende stap door de positieve filosofie toe te passen op de relatie tussen geloof en wetenschap. Hiertoe beschouw ik Gods Woord en de natuur als twee niveaus van goddelijke openbaring. Het eerste is een exclusief christelijke bron, het tweede is het onderzoeksobject van de huidige wetenschap. Ik laat zien dat de verhouding tussen beide overeenkomsten vertoont met de verhouding tussen de positieve en negatieve filosofie van Schelling.
Er is al het een en ander gezegd over enkele fundamentele karaktertrekken van de huidige wetenschap. Om een goede balans te kunnen vinden tussen het christelijk geloof en de huidige wetenschap, komen nu enkele centrale christelijke noties aan bod die hierbij van belang zijn.
Uit Gods openbaring blijkt dat hij op twee manieren te kennen is. Enerzijds is er zijn geopenbaarde Woord, de Bijbel, anderzijds is er het zogenaamde boek der natuur (zie onder meer Romeinen 1,20; artikel 2 Nederlandse Geloofsbelijdenis; Van den Brink 2007, Jorink 2007). Dit boek der natuur verwijst naar de mogelijkheden van de mens om door de natuur tot kennis te komen. Het begrip ‘natuur’ dient hier op zijn breedst opgevat te worden: zowel de fysische natuur, als culturele en sociale producten die door de natuur – waar de mens onderdeel van is – worden voortgebracht. Gods Woord is de primaire bron en gaat vooraf aan kennis van God door de natuur. Dit Woord bepaalt de kaders waarbinnen kennis door de natuur een plek krijgt.
Deze twee verschillende kenbronnen kunnen worden opgevat als twee talen. Twee talen verwijzen uiteindelijk voor het grootste deel naar dezelfde objecten in één werkelijkheid. Het kenmerkende van twee verschillende talen is dat ze op een heel verschillende manier uitspraken doen over dezelfde werkelijkheid. Daarnaast hebben talen met elkaar gemeen dat ze dezelfde boodschap (kunnen) vertolken, hoewel een eenduidige vertaling vaak problematisch is. Beide talen geven ons inzicht in Gods werkelijkheid en onze plaats binnen die werkelijkheid.
De eerste taal, zoals God zich openbaart in de Bijbel is onze moedertaal en vormt de basis voor onze kennis en ons wereldbeeld. Het is een hemelse taal, met een transcendent, verticaal karakter. De bestudering van deze taal is bij uitstek het domein van de christelijke kerk en theologie. Als mensen zijn wij in staat de werkelijkheid om ons heen te onderzoeken en te bewerken; dit leidt tot een tweede taal, die van de natuur. Deze aardse taal heeft een immanent, horizontaal karakter. In onze tijd is dit het domein van de wetenschap. Beide talen hebben invloed op elkaar en kunnen elkaars betekenis en ons begrip ervan aanscherpen. Het blijft echter de Bijbel die het eerste en laatste woord heeft, met haar status als moedertaal.
De metafoor van de twee talen gaat in veel opzichten mank. Toch laat het zien dat het belangrijk is om een juiste balans te vinden tussen Gods Woord en Gods wereld. Deze balans is een midden tussen aan de ene kant de negatie van Gods Woord en aan de andere kant de negatie van wetenschap als menselijke mogelijkheid tot het verkrijgen van kennis. Daarnaast moet de balans recht doen aan de juiste verhouding, waarin Gods Woord primair is. Het vinden van een juiste balans is lastig, wat momenteel onder meer blijkt uit de discussies over schepping en evolutie. Een toepassing van Schellings filosofie kan ons helpen. Hiervoor wil ik een parallel trekken tussen enerzijds de positieve filosofie en Gods Woord en anderzijds de negatieve filosofie en de wetenschap. Uiteraard gaat Gods spreken veel dieper en verder dan met de positieve filosofie duidelijk te maken is. Gods Woord doet een beroep op de gehele mens, inclusief het verstand en het gevoel. Het lijkt me theologisch dan ook niet verantwoord om Gods spreken in de begrippen van Schelling te proberen te vangen. Toch trek ik hier een parallel, zodat het verschil in karakter tussen Gods Woord en de natuur scherper naar voren komt.
Gods Woord en de wetenschap hebben allebei karaktertrekken van de twee filosofieën die Schelling onderscheidt. Gods Woord heeft echter vooral een verticaal, transcendent karakter. De focus ligt op Gods reddingsplan en op de verticale relatie tussen God en de mens. De centrale boodschap is Gods omgang met de mens, zowel in de geschiedenis als in het heden en de toekomst. God presenteert zich als een God die is en er zijn zal.2 Deze drie-enige God is schepper en onderhouder van deze wereld en tevens verlosser van de mensheid. Dat God schepper is, betekent onder meer dat God er al was vóór aanvang van de schepping, dus voor aanvang van de mensheid en de fysische werkelijkheid waarin de mens geplaatst is. God is ook onderhouder, wat betekent dat God voortdurend actueel en betrokken is bij deze werkelijkheid. De Zoon van God is verlosser, door mens te worden en zo de ultieme band te scheppen tussen God en mens. Gods Woord werd mens, Gods openbaring werd voor de mens ultieme realiteit, zoals de apostel Johannes schrijft (Johannes 1). Dit geeft aan dat het Woord van God zich focust op het ‘zijn’. Vandaar ook dat in het Nieuwe Testament uit verschillende passages blijkt dat we pas in Christus tot ware kennis kunnen komen (Johannes 1,18; 1 Korintiërs 2; Kolossenzen 1,15-20 en 2,2-3): de hemelse God wil een relatie aangaan met de aardse mens.
De Bijbelse taal heeft door en door een persoonlijk en verticaal karakter. De huidige wetenschap doet primair een beroep op de logica en op wat Schelling als negatieve filosofie bestempelt. De wetenschap heeft haar focus op de natuur en op de (menselijke) producten daarvan.
Haar methode heeft een logisch en conceptueel karakter, is kortom grotendeels horizontaal.
Door deze twee verschillende benaderingen en methoden vindt er vaak een spraakverwarring plaats. Dit is het gevolg van vertaalproblemen of van een verschillende visie op de verhouding tussen de twee talen. Van Schelling kunnen we leren dat beide talen hun eigensoortige karakter hebben. De een is niet te herleiden tot de ander en ze zijn beide nodig om een goed beeld van de werkelijkheid te kunnen krijgen. Gods Woord blijft daarbij aan het begin staan.
Schellings filosofie kan meer helderheid verschaffen in het onderscheid tussen de taal van Gods Woord en de taal van zijn wereld. De relatie tussen het christelijk geloof en de wetenschap kan hier beter mee geduid en begrepen worden. Geloof heeft zowel een verticaal als een horizontaal aspect, waarbij het verticale primair is. Geloof is geworteld in de verticale relatie, maar heeft gevolgen voor hoe we in het horizontale vlak de natuur zien. Geloof heeft dus gevolgen voor zowel de bestudering van Gods Woord (theologie) als voor de bestudering van de natuur (wetenschap). Wetenschap daarentegen speelt zich principieel in het horizontale vlak af. Geloof en wetenschap zijn dus van een verschillende orde, geloof omvat meer dan wetenschap. Een consequentie is dat ‘geloof versus wetenschap’ een valse tegenstelling is, omdat de begrippen in deze tegenstelling niet van gelijke orde zijn.

Er blijft wel een potentiële ruimte waar het christelijk geloof in conflict komt met de huidige wetenschap. Dit eventuele conflict kan plaatsvinden op het vlak van de natuur en is er dan een tussen Gods Woord en de wetenschap. Oftewel, wat we in de Bijbel lezen conflicteert met wat de wetenschap ons leert. Een voorwaarde voor het conflict is dat de wetenschap echt over de realiteit claimt te gaan. Maar wetenschap kan pas verwijzen naar de realiteit wanneer ze een oplossing biedt voor de problematische koppeling van denken met zijn, van theorie met feit.
Bij een conflict is het dan ook van belang te onderzoeken of en hoe deze verbinding gemaakt is. Vanuit Schellings filosofie ligt de oplossing in het aannemen van het bestaan van een transcendent wezen, dat aan al het denken voorafgaat. In de geschiedenis zijn er al tal van andere oplossingen bedacht. Toch blijft de relatie tussen denken en zijn heel complex en lijkt er pas een aannemelijke koppeling mogelijk door een subjectief, persoonlijk element toe te voegen.
Het christelijk geloof biedt met zijn subjectieve karakter hiervoor een goed alternatief. Het christelijk geloof biedt een vruchtbare en relevante basis voor de wetenschap. Conflicten tussen geloof en wetenschap zijn in deze benadering grotendeels te herleiden tot conflicterende subjectieve beginselen, hoewel het meestal erg lastig is deze afleidingen expliciet te maken.
Het christelijk geloof heeft in de geschiedenis bewezen een consistente basis te hebben. Binnen dit geloof is er plaats voor zowel het denken als het zijn, voor zowel de wetenschap, als voor de persoonlijke relatie met een goddelijk wezen.
Het is dus mogelijk om de positieve filosofie van Schelling concrete inhoud te geven die ons helpt bij het duiden van de relatie tussen geloof en wetenschap. Om aan te tonen dat deze duiding ook praktisch te maken is, passen we dit ten slotte nog kort toe op de discussie over het ontstaan van onze kosmos.

Overzicht in tabelvorm

Positieve filosofie +

zijn
existentie
dat het is
vrijheid
verticaal
Gods Woord
theologie

Negatieve filosofie -
denken
essentie
wat het is
noodzakelijkheid
horizontaal
wereld
wetenschap

5. Een toepassing: schepping en evolutie
Er valt veel te zeggen met betrekking tot het debat over schepping en evolutie. Hier beperk ik me tot een beoordeling van het theïstisch evolutionisme en het creationisme. Deze twee stromingen zijn de meest uitgesproken varianten binnen de christelijke bezinning op de schepping. Aan beide benaderingen ligt een verkeerd begrip van feiten ten grondslag. Daarom behandel ik nu eerst kort wat er vanuit Schellings filosofie te zeggen valt over de status van feiten.
In onze tijd hecht men veel belang aan ‘feiten’. Wanneer de wetenschap iets bewezen heeft, wordt dit vervolgens als ‘feit’ gepresenteerd. Hierdoor heeft ons begrip van een feit veelal een ‘denken’-karakter gekregen. Een feit is een product van het denken en past binnen een logisch kader van andere feiten. Wanneer feiten primair een ‘denken’-karakter krijgen, houdt men te weinig rekening met het problematische van het koppelen tussen een begrip in het denken en het object in de empirische werkelijkheid. Volgens Schelling is het spreken over feiten pas mogelijk vanuit de positieve filosofie. Pas wanneer we het zijn als uitgangspunt nemen, kunnen we over bestaande objecten spreken (Schelling 2007: 208-209). Feiten vormen voor Schelling niet de invoer van een redenering, maar zijn het resultaat ervan. Een dergelijke redenering begint bij het aannemen van ‘het ultieme feit’ van Gods schepping. Deze aanname wordt gedaan in vrijheid. Vrijheid vormt in dit opzicht dus de basis voor wetenschappelijke feiten. Vanuit het denken is het onmogelijk om op feiten uit te komen. De wetenschap heeft echter vooral het karakter van het denken, dus is het begrip van een wetenschappelijk feit aan veel kritiek onderhevig. Het theïstisch evolutionisme onderschat deze kritiek.

Theïstisch evolutionisme
Het theïstische evolutiemodel – zoals dat uiteen wordt gezet door onder andere de prominente wetenschapper Francis Collins in zijn boek The Language of God 3 (2006) – lijkt de natuur en de wetenschap als eerste en belangrijkste taal te waarderen. Claims met betrekking tot feiten over de werkelijkheid zijn hiermee het domein van de wetenschap geworden. Het christelijk geloof speelt zich voor het grootste gedeelte af op het spirituele gebied, in de relatie tussen God en mens. De Bijbel is vooral bedoeld om bij morele vraagstukken richting te geven, maar over de fysieke werkelijkheid en de geschiedenis van de natuur en de mens heeft het niets feitelijks te zeggen. Men gaat er dan volledig aan voorbij dat ook wetenschap haar niet-rationele, subjectieve vooronderstellingen heeft. Ook schenkt ze geen aandacht aan de problematische koppeling tussen denken en zijn, tussen theorie en realiteit. Verder hebben de ontwikkelingen in de wetenschap wel voldoende laten zien dat er vaak ten onrechte het label ‘waarheid’ aan wetenschappelijke theorieën wordt gekoppeld. Wanneer men dan wel het christelijk geloof grotendeels verdedigt vanuit deze wetenschappelijke theorieën en resultaten, verliest het al zijn geloofwaardigheid als de wetenschap in een nieuw paradigma is aanbeland.

Creationisme
Bij de creationisten gaat het op een iets ander punt mis. Verdedigers van het creationisme overschatten niet zozeer de wetenschap, maar meer de menselijke vertaalcapaciteiten. Onder het creationisme versta ik hier de stroming van denkers die het scheppingsverhaal en het verhaal over de zondvloed heel direct in een wetenschappelijk model proberen in te passen.
Op die manier willen ze een wetenschappelijke onderbouwing van een jonge aarde en een schepping in zes dagen geven. Ze proberen om van Bijbelse gegevens wetenschappelijke feiten te maken. Zoals gezegd hebben feiten in onze tijd vooral een ‘denken’-karakter. Daardoor hebben christenen de neiging gekregen om op die manier ook naar Bijbelse gegevens te kijken. Met tal van logische constructies proberen creationisten de betrouwbaarheid van Gods Woord vast te spijkeren in de aardse taal. Daarbij vergeten ze dat het onmogelijk is om de taal van Gods Woord één-op-één te vertalen in de aardse taal van de wetenschap.
Een opvallende overeenkomst is dat zowel binnen het creationisme als binnen het theïstisch evolutionisme feiten worden gezien als wetenschappelijk bewezen uitspraken over de realiteit. Hierbij wordt echter voorbij gegaan aan het problematische van de verbinding tussen theorie en feit.
Wetenschap heeft door haar ‘denken’-aard een externe autoriteit nodig om over actuele feiten te kunnen spreken. Het christelijk geloof biedt deze autoriteit. Hier ligt de uitdaging voor het christelijk geloof, om ook binnen de wetenschap te laten zien dat het een waardevolle boodschap met zich meedraagt.
Ik maak me in deze paragraaf schuldig aan het bekritiseren van standpunten zonder zelf met een concurrerend alternatief te komen. Wel hoop ik een richting te hebben aangegeven, waarmee christenen verder kunnen komen in de bezinning op schepping en evolutie. Wetenschappelijke resultaten moeten hierin niet overschat worden en tegelijk moet men zich van het eigensoortige karakter van de twee talen van God bewust zijn.

6. Conclusie
De analogie van de twee talen biedt ons de mogelijkheid tot het geven van een nieuwe benadering van de relatie tussen geloof en wetenschap. Onze analyse laat zien dat geloof en wetenschap van een andere orde zijn en het beter is – wanneer men uit is op het geven van een complementair begrippenpaar – om te spreken over Gods Woord en Gods wereld.
De positieve filosofie van Schelling biedt een vruchtbare basis om een kritiek te leveren op de pretenties van de wetenschap en een analyse te geven van de relatie tussen geloof en wetenschap. Wanneer we Schellings onderscheid tussen de positieve en negatieve filosofie toepassen op de twee talen van God kunnen we een gefundeerde ordening aanbrengen tussen deze twee.
Het christelijk geloof levert een consistente basis om wetenschap op te bouwen. Door als uitgangspunt een scheppende God te nemen, komt zowel essentie als existentie binnen het bereik van de wetenschap te liggen. Wetenschap heeft een basis nodig om door te dringen tot het bestaan van objecten. Het bestaan is immers niet afleidbaar uit de aard ervan.
Schellings problematisering van de verbinding tussen denken en zijn, tussen theorie en feit, legt een aantal zwakke punten van het theïstisch evolutionisme en het creationisme bloot.
Deze problemen worden zichtbaar door de talenanalogie toe te passen. Aan beide stromingen ligt een verkeerde benadering van de twee talen ten grondslag. Het theïstisch evolutionisme veronderstelt een verkeerde hiërarchie tussen de twee talen, het creationisme onderschat de vertaalproblemen.
De positieve filosofie van Schelling kan dus helderheid verschaffen in de zeer complexe relatie tussen geloof en wetenschap. De benadering van Schelling blijft echter een dialectische benadering (een benadering die gegrond is op tegenstellingen), die niet volledig recht kan doen aan de vele diepe lagen in de relatie. Ook blijft het paradoxale aspect van Schellings filosofie onopgelost. Verder is in dit essay weinig kritiek op Schellings positieve filosofie aan bod gekomen.
Toch helpt deze benadering om het verschil in karakter van het christelijk geloof en de moderne wetenschap scherp weer te geven. Wetenschap is principieel beperkt, maar kan samen met het christelijk geloof tot een vruchtbare ontdekkingstocht leiden waarin we steeds meer ontdekken van Gods prachtige en overweldigende schepping, die elk begrip te boven gaat.

M.P. (Maarten) Trimp BA BSc is afgestudeerd in de wiskunde en wijsbegeerte en hoopt binnenkort de researchmaster ‘History and Philosophy of Science’ aan de Universiteit Utrecht af te ronden met een scriptie over onder meer de wetenschapsfilosofische concepten die er te vinden zijn in de positieve filosofie van Schelling.
E mtrimp@gmail.com

Literatuur
Bowie, A. (2008). Friedrich Wilhelm Joseph von Schelling, The Stanford Encyclopedia of Philosophy. Geraadpleegd december 2009 via http://plato.stanford.edu/archives/fall2008/entries/schelling/.
Brink, Gijsbert van den (2004). Een publieke zaak: Theologie tussen geloof en wetenschap. Zoetermeer: Boekencentrum.
Brink, Gijsbert van den (2007). Als een schoon boec: Achtergrond, receptie en relevantie van artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561). Oratie aan de Universiteit Leiden, 14 december 2007.
Collins, Francis (2006). The Language of God: A Scientist Presents Evidence for Belief. New York: Free Press (Simon & Schuster).
Curd, M. and Cover, J.A. (red.). (1998). Philosophy of Science: The Central Issues. New York: W.V. Norton & Company.
Dekker, Cees e.a. (red.) (2007). Omhoog kijken in platland: Over geloven in de wetenschap. Kampen: Ten Have.
Jorink, Erik (2007). Het Boeck der Natuere: Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schepping 1575-1715. Leiden: Primavera Pers.
Kant, I. (2005). Kritiek van de zuivere rede, vertaald door J. Veenbaas en W. Visser. Tweede druk. Amsterdam: Boom. (originele titel: Kritik der reinen Vernunft (1787, B-print))
Kuhn, Thomas S. (1996). The Structure of Scientific Revolutions. Derde druk. Chicago: University of Chicago Press. (eerste druk 1962)
Lakatos, I. en Musgrave, A. (red.) (1970). Criticism and the Growth of Knowledge. Cambridge: Cambridge University Press.
Quine, W.V. (1953). Two Dogmas of Empiricism in: Curd, 280-301.
Schelling, F.W.J. (2007). The Grounding of Positive Philosophy: The Berlin Lectures, vertaald en ingeleid door B. Matthews. New York: State University Press.


Noten
1 Het Ding an sich neemt een centrale plaats in binnen de filosofie van Kant. Kort gezegd staat het Ding an sich voor het wezen van de dingen en is dus in zekere zin op te vatten als synoniem van existentie. Het Ding an sich valt volgens Kant, net als de ziel en God, buiten de grenzen van de menselijke rede.
2 Vergelijk Ex 2,14; wanneer de drie-enige God zich aan Mozes als toekomstig leider van het volk Israël presenteert zegt God “Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN””. De Nieuwe Bijbelvertaling geeft in haar commentaar aan dat deze laatste zin een weergave is van de godsnaam JHWH, die hier wordt opgevat als een vorm van het werkwoord zijn. God is een God die is en er zal zijn.
3 Mijn keuze voor de metafoor van de twee talen is mede veroorzaakt door de titel van dit boek.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2010

Radix | 92 Pagina's

De twee talen van God

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 2010

Radix | 92 Pagina's