Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemaskerd christelijk geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemaskerd christelijk geloof

Charlotte Mutsaers’ Koetsier Herfst als morele vertelling

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract Welke rol speelt het christendom in de moderne literatuur? Na een eerder artikel in Radix over de afwezigheid van God, nu een interpretatie van een roman, waarin Bijbelverhalen een raamwerk vormen om een (seculiere) morele boodschap door te geven. In dit artikel wordt onderzocht welke rol teksten uit het Oude en Nieuwe Testament, in het bijzonder het paradijsverhaal en de lijdensgeschiedenis, spelen in de moderne roman Koetsier Herfst van de Nederlandse auteur Charlotte Mutsaers. Aan de hand van de intertextualiteitstheorie, zoals die uiteengezet is door de literatuurwetenschapper Paul Claes, worden verschillende verwijzingen geanalyseerd, met als conclusie dat Koetsier Herfst op te vatten is als onderdeel van de christelijke (literaire) traditie.

literatuur, intertekstualiteit, Bijbel, moraal

1. Inleiding

Charlotte Mutsaers is een auteur die er behagen in schept in haar boeken veel naar het werk van anderen te verwijzen. Ze zinspeelt op allerlei motieven uit literatuur, muziek en schilderkunst.

In haar recente roman Koetsier Herfst (2008) maakt Mutsaers gebruik van talrijke teksten waaruit ze citeert en waarop ze varieert, zoals fragmenten uit de negentiende-eeuwse Amerikaanse roman Moby Dick van Herman Melville, maar ook teksten uit het Oude en het Nieuwe Testament.

Hoewel Charlotte Mutsaers in het algemeen niet tot de christelijke schrijvers wordt gerekend, loont het de moeite om in haar werk op zoek te gaan naar Bijbelse referenties en verwijzingen naar de (katholieke) geloofstraditie. In haar roman Rachels rokje (1994) varieert de schrijfster bijvoorbeeld op de catechismus als genre.

In dit artikel probeer ik duidelijk te maken dat haar recente boek Koetsier Herfst beïnvloed is door het christendom en dat dit boek in het verlengde ligt van de christelijke geloofstraditie, al is er over de interpretatie van de Bijbelverhalen door Mutsaers discussie mogelijk. Door voor discussie te zorgen en morele vragen op te werpen doet de schrijfster haast voorkomen in de traditie van de Bijbel te staan.

In deze studie leg ik twee teksten naast de roman, om aan de hand daarvan de vraag te stellen hoe de Bijbelteksten deze recente roman beïnvloeden. Allereerst probeer ik de relatie tussen verschillende scheppingsverhalen in Genesis 2-3 en Koetsier Herfst te expliciteren.

Daarna verbind ik de afloop van de roman met de lijdensweg van Jezus Christus zoals beschreven in de Evangeliën.

Receptie

Critici signaleerden bij verschijnen van de roman wel dat het hier om een geëngageerde schrijver ging (Vaessens 2009) maar de bronnen van dat engagement blijven door de meeste van hen, op een enkele uitzondering1 na, ongenoemd. Mutsaers lijkt een nieuwe moraal uit de Bijbel te putten, en dat doet ze op een tersluikse, gecodeerde manier.

Bij de verschijning van het werk waren de meeste recensenten positief, maar men had moeite om het boek tot een kern terug te brengen. Deze verwarring was voor criticus Arnold Heumakers aanleiding om in het literaire tijdschrift De revisor een uitvoeriger studie aan Koetsier Herfst te wijden onder de titel: Charlotteske kanten. Waar gaat Koetsier Herfst over? (Heumakers 2008).


Mutsaers lijkt een nieuwe moraal uit de Bijbel te putten, en dat doet ze op een tersluikse, gecodeerde manier


Heumakers stelt dat het handelen van het personage Adolphe Klein (of kortweg Do) in het boek, tot en met haar dood in de zee, kan worden opgevat als een verlossingsdaad en een poging tot ‘dierwording’. Hierbij betrekt hij de figuur van Jezus Christus. Aan Christus wordt in de christelijke traditie de menswording van God gekoppeld. Welnu, zo wil Do dier worden, ‘kreeft met de kreeften’. Het gaat hierbij volgens Heumakers om rechtvaardigheid: door de verregaande identificatie met dieren kan het begrip rechtvaardigheid ook voor het dierenrijk worden ontsloten.

2. Methode

Voordat ik de interpretatie van Heumakers verder onderzoek, eerst iets over de te hanteren methode. In de laatste decennia zijn er in de Neerlandistiek een aantal publicaties gewijd aan de rol van de Bijbel in de recente Nederlandse literatuur, zoals De schrift herschreven; de Bijbel in de moderne literatuur (Goedegebuure 1993) en De veelvervige rok. De Bijbel in de moderne literatuur 2 (Goedegebuure 2005).

Heel veel romans uit de laatste decennia zinspelen op Bijbelplaatsen, maar om er iets zinnigs over te zeggen is een helder begrippenapparaat vereist. Goedegebuure verwijst in zijn publicaties daarvoor naar de methode van literatuuranalyse die de Vlaamse literatuurwetenschapper Paul Claes heeft ontwikkeld in zijn boek Echo’s echo’s. De kunst van de allusie (1988, herdrukt in 2011).

In Echo’s echo’s beschrijft Claes hoe je twee teksten die door citaten of andere verwijzingen met elkaar verbonden zijn, op een min of meer systematische manier kunt interpreteren.

Het onderkennen van relaties tussen teksten en het interpreteren van die relaties heeft weliswaar altijd een subjectief karakter, schrijft hij, omdat dat afhangt van het referentiekader van degene die interpreteert (Claes 1988: 50). Toch, stelt Claes, zijn er in een bepaalde cultuur objectief beschrijfbare conventies voor het coderen en decoderen van teksten: “Een schrijver die iets wil duidelijk maken, zal daarvan gebruik maken” (60).

Citaten en allusies

Claes onderscheidt verschillende typen ‘transformaties’ van teksten, waarvan de belangrijkste het citaat en de allusie zijn. De ene tekst vervult dan de functie van grondtekst of architekst, de andere van eindtekst of fenotekst.

Claes terminologie volgend, ga ik proberen vast te stellen hoe een aantal grondteksten uit de Bijbel zijn getransformeerd in de eindtekst Koetsier Herfst.


Een structurele allusie ontstaat wanneer tussen elementen van de eindtekst dezelfde relatie bestaat als tussen elementen van de grondtekst


Teksten kunnen op verschillende taalniveaus iets van elkaar weg hebben (qua klank, qua zinsbouw). Voor ons onderzoek is vooral het niveau van de semantiek van belang: welke functie, welke betekenis heeft een citaat of allusie, wat zijn de overeenkomsten en verschillen ten opzichte van de ‘grondtekst’?

De allusie omschrijft Claes als “zinspeling; herhaling van de betekeniselementen uit de grondtekst2 zonder dat de betekenisvorm mee herhaald wordt” (205). Binnen de categorie ‘allusie’ is er onder meer de mogelijkheid van de structurele allusie. Claes:

“Een structurele allusie ontstaat wanneer tussen elementen van de eindtekst dezelfde relatie bestaat als tussen elementen van de grondtekst. Een roman waarin een man zijn vader vermoordt, kan structureel alluderen op de Oedipusmythe. De structurele overeenkomst wordt gewoonlijk door allerhande partiële overeenkomsten verstevigd” (106).

Het komt erop neer dat de ‘grote lijn’ van een verhaal is afgekeken van een klassiek verhaalpatroon. Hoe kom je een structurele allusie op het spoor? Claes spreekt in dit kader van literaire travestie. Er zijn verschillende mogelijke aanwijzingen voor een structurele allusie: bijvoorbeeld de transformatie van bepaalde attributen van godenfiguren. In de roman Favonius van Allard Schröder treedt bijvoorbeeld een personage op met de naam Herm, dat cowboylaarzen en een cowboyhoed draagt. Hij is te interpreteren als een variant op de klassieke god Hermes, traditioneel afgebeeld met een ronde hoed en gevleugelde sandalen.

Claes noemt nog verschillende andere mogelijkheden: “een (…) indicator voor structurele allusies kan de mise-en-abyme zijn” (129). Even verder geeft hij aan wat dat is: “De mise-en abyme geeft een spiegelbeeld aan het hoofdverhaal (…). In de mise-en-abyme spreekt het werk over zichzelf.” Claes geeft een paar voorbeelden: “In Twee vrouwen (1975) van Harry Mulisch gaan de hoofdpersonen kijken naar een toneelstuk over Orpheus en Eurydice, dat in een nutshell hun eigen tragisch aflopend liefdesavontuur prefigureert. (…) Ook beeldende kunstwerken kunnen de functie van een mise-en-abyme vervullen” (131).

Een allusie kan constructief of destructief zijn: “Constructief is een functie indien ze de gangbare functie van een tekst bevestigt, destructief is ze wanneer ze deze verwerpt” (67).

Claes illustreert zijn terminologie met een aantal voorbeelden. Ik noem er hier twee. “Iemand uit zijn tent lokken” is een voorbeeld van een constructieve allusie (op het verhaal van Achilles). (108) De allusie is constructief omdat de betekenis ervan in lijn ligt met de oorspronkelijke mythe; het is niet zo dat de uitdrukking het tegenovergestelde betekent dan wat bedoeld werd bij Homerus.


In de mise-en-abyme spreekt het werk over zichzelf


Dat kan ook anders: “In vele moderne romans waarin naar antieke mythen wordt verwezen, blijkt de mythe een begoocheling te zijn.” (108) Hier is de functie – in tegenstelling tot het eerste voorbeeld – destructief: de oorspronkelijke mythologische functie wordt niet overgenomen.

Met deze methodologische bagage bij ons, is het tijd om zelf op weg te gaan en ons af te vragen of in Koetsier Herfst de verwijzingen naar de ‘mythen’ uit het Oude en Nieuwe Testament ook op een begoocheling uitlopen.

3. Koetsier Herfst en de Bijbel

Dierenactivist

Maurice Maillot, de verteller in Koetsier Herfst, is een schrijver die kampt met een writer’s block. Op een dag wandelt hij door het Vondelpark in Amsterdam en vindt daar een telefoontje, een Nokia. Hij neemt het apparaat mee en komt, doordat hij een smsje krijgt, in contact met de waarschijnlijke eigenares Adolphe Klein (in het vervolg aangeduid met Do): een naar zee geurende dierenactiviste op wie hij meteen verliefd wordt.

Het apparaatje wordt voor hem een bron van paradijselijke fantasieën: hij noemt de telefoon “zijn bruid”; als het gaat regenen probeert hij het ding te beschermen met een condoom met appelsmaak – een verwijzing naar de appel in het paradijs? – en als het apparaatje door voetbalsupporters in de Bloemgracht wordt gegooid, mist hij het “als een rib uit zijn lijf” (Mutsaers 2008: 137).

Hierin zijn een aantal mogelijke parallellen met Genesis 2 en 3 te herkennen: daarin wordt verhaald hoe Eva uit een rib van Adam wordt geschapen, en hoe zij hem overhaalt van de vrucht – vaak afgebeeld als appel – van de boom van kennis van goed en kwaad te eten. Het vermoeden dat die condooms met appelsmaak naar het paradijs zouden verwijzen lijkt bevestigd wanneer Maurice daarmee de liefde wil bedrijven met Do: ze weert dat af met de opmerking dat ze “geen Eva” is. “Ik geef niet om appelsmaak” (329).

Do wijst het “lustprincipe”, dat de hedendaagse consumptiemaatschappij regeert, af. Eén van de meest verfoeilijke uitwassen van die consumptiedrang is voor haar het eten van vlees. Dat wordt duidelijk als Maurice haar uitdaagt: “‘Om de dag zet ik mijn tanden in een sappige biefstuk.’ ‘Of het een appel is’, zei ze walgend” (182).

Het eten van vlees is voor Do de ultieme zonde, net zoals de hap uit de vrucht in Genesis de zondeval inluidde.

Zoals in het paradijs de boom van kennis van goed en kwaad een centrale rol vervult, zo gaat het in Koetsier Herfst eveneens om onderscheidingsvermogen, om de verantwoordelijkheid van mensen. Do fulmineert tegen Maurice: “Je hond, die heeft als carnivoor geen keus. Bovendien heeft hij geen kennis van goed of kwaad. Wie die kennis wel heeft opgedaan moet daar ook de consequenties maar van dragen. Dus wat doe je? Blijf je een verstokte lijkenvreter of ben je bereid je vlees te laten staan? Nu beslissen.” (183)

Gekruisigde

Om de woorden van Do kracht bij te zetten, verbindt Charlotte Mutsaers haar met de gezaghebbendste figuur uit de westerse cultuur: Jezus Christus. De manier waarop dat gebeurt is geraffineerd en levert ook commentaar op het fanatisme dat in het eigen (veganistische) gedachtegoed schuilgaat.

Tegen het einde van de roman sterft Do, nota bene tijdens een nieuwjaarsduik. Haar lichaam wordt gevonden en Maurice moet haar identificeren: “‘ken ik deze dame? Allicht ken ik deze dame. Al moet ik daaraan toevoegen: in gave staat. Niet met lijkvlekken en zonder vleeswond in haar zij à la Jezus Christus. Correct, die vleeswond is vers. In zee opgedaan. Door de schroef van een passerend passagiersschip vermoedelijk.” (426)


Do weert hem af met de opmerking dat ze “geen Eva” is. “Ik geef niet om appelsmaak”


De verwijzingen naar het lijdensverhaal hebben in Koetsier Herfst verschillende functies. Het is niet alleen Do die zich met Jezus identificeert, maar ook de dieren en zelfs Maurice krijgt trekken van de gekruisigde mee. Als hij voor het eerst met Adolphe praat, bevreemdt haar heftige manier van doen hem. De manier waarop ze in zijn koffie roert doet Maurice een gebed opzenden naar Jorma Ollila, de bestuursvoorzitter van Nokia, die hij bij tijden als een god vereert. “Jorma Ollila, Breng rust in de tent. Breng eindelijk rust in de tent en laat deze koffie alstublieft aan mij voorbijgaan” (104). De parallel met Jezus’ woorden in de hof van olijven, “laat deze beker aan mij voorbijgaan”, is duidelijk.

Nog eens roept Maurice Jorma Ollila aan, als zijn Nokia in het condoomjasje met appelsmaak in een gracht wordt gegooid: “Jorma, Jorma! Waarom hebt u mij verlaten? Waarom laat u het erbij zitten?” (134) Dit is een allusie op de bekende woorden: “Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?”.

Maurice lijdt onder de verslechterende relatie met Do, en hij heeft het idee dat hij een offer moet brengen. Daarom geeft hij een cadeautje, een “toekomstsouvenir”, een munt die hij van Do heeft gekregen, weg aan de eigenaar van een schelpenwinkel in Oostende. “Vader”, zegt hij bij deze gelegenheid tegen Jorma Ollila, “In uw handen beveel ik mijn geest” (307). Opnieuw kruiswoorden. Ze geven het verhaal een onheilspellende kleur, ondanks het feit dat de vervormingen ook iets kolderieks hebben – een personage dat de bestuursvoorzitter van een telecomgigant als een god vereert kun je niet helemaal serieus nemen.

Ecce pisces

In het tweede deel van Koetsier Herfst, getiteld Use Your Illusion II, verplaatst de identificatie met Jezus zich naar Do. Zoals Jezus Christus naar Jeruzalem trok om te sterven, zo trekt Do Oostende binnen, aangeduid als de “koningin der badsteden”, maar ook “de Europese draaischijf voor levende kreeft”. “Ecce pisces” zegt Maurice, als hij in Oostende vijfenzestig ton dode kabeljauw aanschouwt (256).

Zoals Christus niet alleen leed, maar ook een opdracht had – hij onderging zijn lijden voor de zonden van de mensen, als we de Evangeliën mogen geloven – zo heeft Do zichzelf ook een opdracht gesteld. Waar Jezus sprak: “dit is mijn bloed, dat voor velen vergoten wordt” plast Do op een gegeven moment als een hond in de zee met de woorden: “Kijk goed tussen mijn benen, daar komt mijn plas. Als hij uitvloeit in zee, zal die zee nooit meer hetzelfde zijn. Want een druppel plas, Maurice, richt meer uit dan miljoenen woorden.” (272)

Daarmee wijst Do vooruit naar haar eigen – vermoedelijk zelfgekozen – dood aan het eind van de roman. Do heeft zich dan zozeer geïdentificeerd met haar kreeften, dat het haar einde is geworden: ze komt niet meer terug van een zwemtocht die tegelijkertijd een nieuw begin lijkt in te luiden (het gebeurt tijdens een nieuwjaarsduik). Liever dood als een kreeft dan levend als een mens, lijkt Do gedacht te hebben.

Met de dood van Do is, net zoals met de dood van Christus, het verhaal nog niet afgelopen. Ze krijgt een standbeeld van het Kreeftenbevrijdingsfront. Ze krijgt navolging in het leven van Maurice. En ze krijgt het eeuwige leven in een boek van Charlotte Mutsaers.

4. Interpretatie

Genesis

Hoe verhouden al de voorgaande verwijzingen zich tot elkaar? Wat kan in verband daarmee gezegd worden over de thematiek van Koetsier Herfst? Aan het begin van dit artikel heb ik kort wat termen geïntroduceerd die Paul Claes gebruikt in zijn boek Echo’s echo’s. In zijn termen hebben we zojuist een aantal ‘transformaties’ van fragmenten uit Genesis 2 de revue zien passeren. Gezien al deze verwijzingen zou je kunnen spreken van een ‘structurele allusie’ op het paradijsverhaal: de verhaalstructuur van Koetsier Herfst is in grote lijnen op die van het verhaal van de zondeval gebaseerd. Evenzeer zou je kunnen spreken van een ‘structurele allusie’ op de lijdensgeschiedenis uit de Evangeliën. Het is niet zo dat Mutsaers één van de evangelisten navolgt, maar ze gebruikt elementen uit verschillende Evangeliën.


Liever dood als een kreeft dan levend als een mens


Dat geconstateerd hebbende, is het de moeite waard om de verschillen en overeenkomsten eens wat beter te bekijken. In Genesis illustreert het consumptiemotief (het eten van de boom) het thema van zonde: hierna gaat alles mis, Adam en Eva worden uit het paradijs verbannen.

Het Nokiatelefoontje – in de condoom met appelsmaak – dat we geïdentificeerd hebben als een vermomd attribuut, een literaire travestie van de vrucht uit Genesis 2, betekent voor Maurice het begin van een gedoemde liefde. De liefde valt in het water in dit boek; eerst valt de telefoon in de Bloemgracht, later zal Maurice ook de eigenares van de Nokia aan de golven moeten prijsgeven.

De allusie op Genesis 2 bevat nog een ander belangrijk element: de vraag naar wat Heumakers rechtvaardig of moreel handelen noemt. Adam en Eva eten van de boom van kennis van goed en kwaad en krijgen dientengevolge onderscheidingsvermogen. Zij beseffen over een grens gegaan te zijn.

In Koetsier Herfst krijgt dit onderscheidingsvermogen een actuele toepassing: laat je vlees staan! De boodschap van Do lijkt te zijn: rechtvaardigheid is in deze tijd het erkennen van de rechten van dieren. Tegelijkertijd slaat zij door in haar fanatisme: het inzicht mondt uit in zelfmoord voor het goede doel.

Of Do nu goed doet of verkeerd blijft in dit boek diffuus. Uiteindelijk zegt Do: “ik ben geen Eva. Ik geef niet om appelsmaak”. Gezien in het licht van Genesis 2 is hier sprake van een omkering. Waar Eva zwicht, houdt Do stand, ze wordt niet afgebeeld als de traditionele verleidster tot het kwaad, maar geeft juist niet toe aan de verleidingen van de consumptiemaatschappij en roept Maurice op hetzelfde te doen. Later maakt zij dit nog eens expliciet.

“Daarom wil ik me niet meer laten leiden door het lustprincipe. Wie dat wel wil, gaat zijn gang maar. Alleen moeten ze dan niet moeilijk doen over Dutroux of protesteren als ze zelf in de pan worden gehakt. En dan mag die seriemoordenaar Fourniret, die toevallig stapelgek op jonge maagden is, ook rustig doorgaan met moorden en verkrachten. Verslaving is verslaving” (270).

Het is al met al moeilijk te zeggen of de structurele allusie op Genesis 2 in de termen van Claes een ‘destructief’ of ‘constructief’ karakter heeft. Enerzijds wordt het idee van een zondeval bevestigd, anderzijds lijkt Do juist iemand die krachtig kiest en een moreel kompas is, in tegenstelling tot het traditionele beeld van Eva als verleidster. Mutsaers verrijkt het Genesisverhaal dus met een variant die verschillende interpretaties openlaat.

Jezus Christus

Het Genesisverhaal is niet de enige tekst waarop Koetsier Herfst structureel alludeert. In Koetsier Herfst is sprake van een schilderij, dat fungeert als een mise-en-abyme; in de beschrijving van het schilderij spreekt het verhaal over zichzelf.

Het is De intocht van Christus in Brussel van James Ensor waar Do en Maurice op een gegeven moment samen naar kijken. Het doek lijkt symbool te staan voor de kleurrijke manier waarop Mutsaers Bijbelplaatsen in haar roman verwerkt. “In die blauwe salon (…) stond ik pal tegenover het duizelingwekkendste schilderij dat ik ooit had aanschouwd: De intocht van Christus in Brussel. Wat een kleurorgie met al dat rood en groen en die vele iriserende tussentinten. Hoe kon een mens het bij elkaar verzinnen. En dan dat formaat. Welke schildersezel zou dit kunnen dragen. Het doek nam een hele wand in beslag en mat minstens twee bij vier meter. Om maar te zwijgen van het innerlijk formaat waarbij dat van de Nachtwacht in het niet verzonk. Een wereldwonder. Verbluft liet ik me in een schelpvormig stoeltje neer.” (350)


In Genesis illustreert het consumptiemotief het thema van zonde


Als je het schilderij vergelijkt met de roman, hebben verschillende personages trekken van Jezus, en dan vooral van de lijdende Jezus. Maurice lijdt vooral onder de liefde. Zoals Jezus zijn leven opofferde aan het kruis, zo heeft Maurice het gevoel dat hij zijn toekomst moet opofferen door met deze vrouw in zee te gaan. Do, op haar beurt, gaan ten onder aan medelijden. Niet aan medelijden met Maurice, maar met de dieren. Zoals al eerder aangevoerd wil zij zich uit haar gevangenis van medelijden verlossen door kreeft onder de kreeften te worden. Dan worden ook de dieren ingelijfd in een rijk van rechtvaardigheid.


Verschillende personages hebben trekken van Jezus


Het verhaal van de lijdende Jezus Christus wordt in Koetsier Herfst ook in verband gebracht met dierenleed, onder meer in een vergelijking van Jezus aan het kruis met het kaakbeen van een katvis. “Bij nader toezien veranderde het witte visbeen in een kruis met een hangende Christus. Ik kon zo in de oksels van zijn benige, uitgespreide armen kijken.” (309) Zoals Jezus onschuldig leed, zo zijn ook de dieren zonder schuld ten opzichte van het geweld waaraan zij al sinds mensenheugenis ten prooi zijn. Hun onderlinge geweld verschilt van dat van de mensen omdat ze geen kennis van goed en kwaad hebben.

Jezus’ lijden krijgt in deze roman dus op verschillende manieren een nieuwe betekenis. Mutsaers ziet het gezicht van Christus in het lijden van dieren (in het bijzonder vissen en kreeften), maar ook in het verdriet van iemand die zijn geliefde niet kan bereiken (Maurice), en in het leed van de activist/terrorist die zich verantwoordelijk voelt voor de wereld, die radicaliseert in die missie en daar zijn of haar dood voor over heeft (Do).

Bekering

Arnold Heumakers schrijft in zijn artikel over Koetsier Herfst: “Jezus Christus, (…) was de zoon van God, die mens werd om de zondige mensheid te verlossen; daarvoor stierf hij de kruisdood. Do, op haar beurt, sterft door zichzelf moedwillig in zee te verdrinken. Haar medelijden met de dieren, in het bijzonder de kreeften, kan zij niet meer verdragen. Dat is haar tragiek (…). Haar liefde voor de onschuld van het dier (…) is de ‘achilleshiel’, waarvan zij zich hoopt te verlossen door de dood in het zeewater” (Heumakers 2008: 152).

Heumakers verbindt verder de eenzame zoektocht van Maurice en Do op Kerstmis naar een vegetarisch restaurant met de tocht van Maria en Jozef en het kindeke Jezus in Bethlehem: “Jezus wilde de mensen verlossen en werd op Kerstmis als mens geboren, Do wil de dieren verlossen en tracht zich op nieuwjaarsdag in een dier te veranderen.” (Heumakers 2008: 152) Maurice zegt inderdaad in Koetsier Herfst: “En zo kregen we dan toebedeeld wat ik had willen voorkomen: de rol van Jozef en Maria met hun ezeltje. Nog een geluk dat Do niet op het punt stond de zoon van God te baren” (Mutsaers 2008: (357).

Heumakers vraagt zich vervolgens af wat de betekenis van zijn interpretatie is en komt dan terecht bij het begrip rechtvaardigheid: door Do’s dierwording wordt het domein van die rechtvaardigheid tot het dierenrijk uitgebreid.

De interpretatie van Do als een Christus impliceert volgens Heumakers nog iets anders: Do’s dood is niet alleen “een wanhoopsdaad” om zichzelf te verlossen, ze offert zichzelf ook op, ze zet haar menszijn aan de kant om “kreeft onder de kreeften” te worden zoals Christus zijn godheid opofferde om onder de mensen te wonen. Er moet een daad gesteld worden. Alleen op die manier kan het ideaal van Do, gelijke rechten voor mensen en dieren, verwezenlijkt worden, betoogt Heumakers.

In een kreeft veranderen kan natuurlijk niet, constateert Heumakers. Maar misschien kan het wel in een roman van Mutsaers, ‘in een Charlotteske’: misschien liggen er in de relatie van tekst tot lezer mogelijkheden om de wereld van Do dichterbij te brengen. De kracht van het geloof transformeert bij Mutsaers tot de kracht van de verbeelding.

5. Conclusie

Aan het begin van dit artikel heb ik gesteld dat deze roman van Charlotte Mutsaers in het verlengde ligt van de christelijke geloofstraditie, al is er over de interpretatie van de Bijbelverhalen door Mutsaers discussie mogelijk. Wie meegaat in de belevingswereld die wordt geschetst in Koetsier Herfst, wordt bijvoorbeeld uitgedaagd om veganist te worden, omdat je als mens moreel gezien volgens dit boek geen andere keus hebt.

De opvattingen van de schrijfster liggen in sommige opzichten dicht bij die van Do, getuige bijvoorbeeld het feit dat ze fungeerde als lijstduwer voor de Partij voor de Dieren. Toch zijn er ook verschillen, vertelt ze in een interview in NRC Handelsblad (Steinz 2008): “Dierenterroristen worden altijd op een rare manier weggezet, maar hun activisme wordt uit diepe wanhoop geboren. Ze hebben hun vrijheid of zelfs hun eigen leven voor hun opvattingen over. Ik bewonder ze daarom, maar vind wel dat je eigen leven vóór alles gaat.”


Ze zet haar menszijn aan de kant om “kreeft onder de kreeften” te worden


Op de vraag van Steinz of Mutsaers wil dat haar boek de wereld verandert zegt ze: “Dat niet, al ben ik doodgelukkig als iemand mij vertelt dat hij dankzij Koetsier Herfst voortaan van de kreeft afblijft. Maar het is geen actieboek, ook al ben ik erg polemisch ingesteld en steeds radicaler in wat je mijn ‘anti-speciëcisme’ zou kunnen noemen: geen enkel leven is meer waard dan het andere. Punt uit.”

Dat zijn ideeën die je, zo zegt Mutsaers in het interview, “niet zonder consequenties kunt omhelzen. Ze plaatsen je buiten de consensus in deze wereld; als je er gevolg aan geeft, is eenzaamheid je deel. Do doet dat, én Maurice doet dat. Daarom vallen ze ook op elkaar, en daarom lopen ze op Kerstavond als verstotelingen door Oostende, op zoek naar een vegetarische maaltijd terwijl de rest van de wereld lekker zit te schransen.”

Zoals we hebben gezien wordt deze scène in het boek vergeleken met de zoektocht van Jozef en Maria naar een plek in de herberg. Misschien is Koetsier Herfst uiteindelijk wel het beste te kenschetsen met de term zelfonderzoek. Teksten uit de Bijbel fungeren daarbij als een hulpmiddel en als een achterdoek waarop hedendaagse dilemma’s worden geprojecteerd. Hier worden kwesties aangesneden die uitdagen tot discussie, zoals de zin van lijden, activisme en opoffering.

“Je moet een boek nooit terugbrengen tot één kern” zegt Mutsaers in het interview in NRC Handelsblad, en wie Koetsier Herfst ter hand neemt zal zien dat er nog naar veel meer teksten wordt verwezen, zoals de roman Moby Dick van Herman Melville, waar Koetsier Herfst een allusie op is.

Waarom zou je tijdens het lezen al deze codes proberen te ontcijferen? Allereerst omdat het je speurneus-instinct prikkelt, en ook omdat schrijvers hopen op lezers die wat verder kijken dan alleen de ‘eerste laag’ van een verhaal. Echt goede boeken hebben veel meer te bieden en communiceren met andere teksten zoals een mens praat met goede vrienden. Daar valt veel van op te steken.

Dat is naar mijn smaak ook het geval met een boek als Koetsier Herfst, niet in het minst door de verwijzingen naar het lijdensverhaal van Jezus. Uiteindelijk wordt je verbeelding als lezer geprikkeld, met het doel dat je gaat nadenken over het leven van de personages, net zoals christenen zich verdiepen in het leven van Jezus in de hoop dat het hun eigen leven verandert.

C.P. (Nels) Fahner is neerlandicus en journalist. Hij is redacteur van Christelijk Weekblad en schreef onder meer voor Trouw en het Friesch Dagblad. Dit artikel is een bewerking van de scriptie ‘Maar Jezus, dat was Moby Dick!’ aan de opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden. E nelsfahner@gmail.com

Literatuur

Barnard, Marcel en Gerda van de Haar (red.) (2009). De bijbel cultureel. Boekencentrum. Zoetermeer.

Claes, Paul (1988). Echo’s echo’s. De kunst van de allusie. Vantilt. Amsterdam.

Goedegebuure, Jaap (1994). De Schrift herschreven. De Bijbel in de moderne literatuur. Amsterdam University Press. Amsterdam.

Goedegebuure, Jaap (2005). De veelvervige rok. De Bijbel in de moderne literatuur 2. Amsterdam University Press. Amsterdam.

Goedegebuure, Jaap (2010). Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010. Vantilt. Nijmegen.

Heumakers, Arnold (2008). Charlottes kanten. Waar gaat Koetsier Herfst over? De Revisor afl. 2-3, 147-54.

Mutsaers, Charlotte (2008). Koetsier Herfst. Roman. De Bezige Bij. Amsterdam.

Mutsaers, Charlotte (1994). Rachels rokje. Roman. De Bezige Bij. Amsterdam.

Schröder, Allard (2005). Favonius. Roman. De Bezige Bij. Amsterdam.

Steinz, Pieter (2008). ‘Iedere gedreven schrijver is een terrorist’. Interview met Charlotte Mutsaers. NRC Handelsblad, 8 juli 2008.

Vaessens, Thomas (2009). De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement. Vantilt. Nijmegen.

1 Een uitzondering is het dadelijk te bespreken essay van Arnold Heumakers. Uit dat essay is het idee ontstaan voor deze studie.

2 Claes gebruikt de ingewikkeldere term ‘architekst’ voor ‘grondtekst’, en ‘fenotekst’ voor ‘eindtekst’. In dit artikel gebruik ik voor de helderheid telkens de termen grondtekst en eindtekst.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Radix | 104 Pagina's

Gemaskerd christelijk geloof

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Radix | 104 Pagina's