Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leve de liefdadigheid!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leve de liefdadigheid!

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ontwikkelingssamenwerking is een drama in veel bedrijven. Overheden, multilaterale instellingen als de Wereldbank en de Verenigde Naties, hulpclubs (NGO’s) en donateurs spelen elk hun rol. Er zijn veel regisseurs en het script verandert voortdurend. Het WRR rapport Minder pretentie, meer ambitie is een belangrijke recente poging om de verhaallijn een wending te geven. Dat is nodig, want het publiek dreigt af te haken. Het is logisch, want de spanningsboog wordt ondertussen wel erg lang volgehouden. Aan het begin, in 1949, vertelde de Amerikaanse president Truman ons dat het grootste deel van de wereld onderontwikkeld was en dat we daar iets aan gingen doen. Enthousiast hebben we met zijn allen een kaartje gekocht. Inmiddels zijn we 60 jaar verder, is er ruim 2,3 triljoen dollar (US$ 2.300.000.000.000) uitgegeven en zijn veel arme landen armer dan ooit, vooral die landen die het meeste geld hebben gekregen. De spelers op het toneel blijven ondertussen herhalen dat het allemaal goed komt.

De WRR heeft een uitstekend verhaal geschreven over hoe ontwikkelingssamenwerking werkt en hoe het allemaal zo gekomen is. Er bestaat in het Nederlandse taalgebied geen beter boek – het vuistdikke WRR rapport is eigenlijk een boek – over de geschiedenis van het denken en doen in de ontwikkelingshulp. De theorieën, de veronderstellingen, de goede bedoelingen, de problemen, de kansen, de verklaringen, de mechanismen, de organisaties, de belangen – alles komt aan bod. En dit alles is uitstekend leesbaar voor een breed publiek, want het is helder geschreven, goed georganiseerd en van hoog niveau. Dat is een prestatie van formaat en maakt dit boek tot verplichte kost voor iedereen die zich een mening wil vormen over dit onderwerp.


Na lezing van het eerste deel van het WRR rapport rest er maar een conclusie: stoppen met ontwikkelingssamenwerking


Maar er is ook iets geks aan de hand. Na lezing van het eerste deel van het WRR rapport, waarin grondig en onversneden uit de doeken wordt gedaan hoe de hulpindustrie werkt en hoe het zo gekomen is, rest er volgens mij maar een conclusie: stoppen met ontwikkelingssamenwerking. Er is zoveel mis en dat kan ook niet anders omdat we iets willen dat niet kan. Ook de WRR zegt dit met zoveel woorden als hij alle poten onder de stoel van het maakbaarheidsdenken in de ontwikkelingshulp wegzaagt. Het gekke is nu dat de WRR desondanks niet van ophouden weet en het tweede deel van hun rapport, zonder blikken of blozen, geheel wijdt aan het verzinnen van nieuwe manieren en ook iets minder nieuwe manieren, om het onmogelijke toch te doen. Met minder pretentie, met meer ambitie, maar toch. Als het aan de WRR ligt moeten we specifieker worden in keuzes van landen, regio’s, thema’s en instrumenten en we moeten het wat anders organiseren – onder andere via het oprichten van een organisatie met de welluidende naam NL AID. Maar het doel is en blijft om arme landen te helpen ontwikkelen.

Jan Lock heeft deze spagaat goed gezien. Hij jucht de publieke begrafenis van het maakbaarheids-denken door de WRR toe en vindt zelfs dat er een nieuw paradigma voor ontwikkeling moet komen dat gebaseerd is op het goede leven. Dat schept verwachtingen. Maar gek genoeg blijft het daar bij. Lock neemt zelfs geen voorschot op zo’n nieuw paradigma. In plaats daarvan schuift hij de hete aardappel terug naar de WRR door te stellen dat zij nog scherper de kaders en randvoorwaarden neer hadden moeten zetten voor een nieuwe architectuur. Verder pleit Lock er voor dat we nog eens naar onze motieven moeten kijken, dat we beter moeten nadenken over een interventieethiek, dat NGO’s er goed aan doen in financiële zin voldoende onafhankelijk te blijven van overheden. Dat zijn stuk voor stuk nobele adviezen, maar daarmee houden we het publiek niet in de zaal. Zelfonderzoek in de coullissen is altijd goed en zeker nu noodzakelijk, maar het is ook onvoldoende. Het fundamentele probleem is dat het verhaal niet klopt, maar zowel de WRR als Jan Lock komen uiteindelijk niet verder dan schuiven met decorpanelen en spelers – zij het ieder op hun manier. Ik mis visie en lef, bij de WRR, bij Jan Lock en ook bij christelijke NGO’s in het algemeen. Dat is jammer. Niet omdat we ontwikkelingssamenwerking zoals we die nu kennen nog kunnen redden van de ondergang. Het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking brokkelt in hoog tempo af, door de opkomst van landen als China, Brazilië en India neemt de invloed van het Westen – vooral Europa – in de wereld snel af en de bedragen die met ontwikkelingshulp gemoeid zijn worden steeds onbeduidender. Dit laatste komt deels doordat steeds meer arme mensen naar steden verhuizen, in het Westen en in het Zuiden, daar een mager maar beter inkomen vergaren, waarvan zij een deel terugsturen naar de waarlijk arme achterblijvers. En het komt ook doordat landen als China en Brazilië enorme bedragen investeren in het opbouwen van infrastructuur, commerciële landbouw, mijnbouw en industrie in arme landen. Bij dit grootkapitaal en bij de financiële overboekingen door de migranten in steden naar het thuisfront vallen de hulpgelden steeds meer in het niet. Als gevolg zullen ministers van ontwikkelingssamenwerking steeds meer moeite krijgen om rond de evenaar aan de tafels te komen waar de besluiten worden genomen. Het requiem van ontwikkelingssamenwerking oude stijl wordt dus al geschreven, en het is eigenlijk helemaal geen treurige muziek als je het mij vraagt.


Zowel de WRR als Jan Lock komen niet verder dan schuiven met decorpanelen en spelers


Het gebrek aan visie bij hulpgevers en weldoeners is jammer, omdat bij gebrek aan een beter verhaal er weinig mensen in de zaal zullen blijven, met als gevolg dat de beste spelers minder inkomsten hebben en meer arme mensen de rekening betalen. En dat terwijl er in de wereld geen gebrek is aan armoede en ellende, iets dat wellicht nog erger wordt in de (nabije) toekomst, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering.

Ik ben zo eigenwijs om te denken dat de nieuwe, spannende verhaallijn waar zoveel mensen op wachten een heel simpel plot heeft. En dit is, denk ik, de clou. Wie armoede structureel wil bestrij- den zal heel veel mensen een betaalde baan moeten aanbieden. Dat is niets minder dan het vlot trekken van de economie van een land. Het reilen en zeilen van de economie van een land wordt ten diepste bepaald door instituties. Daartoe behoren (volgens economen) allerlei afspraken over de rol van de overheid, justitie, de centrale bank en andere toezichthouders in het economische verkeer. Dit zie je onder andere terug in wetgeving, eigendomsrechten en voorwaarden voor het verstrekken van hypotheken – kortom de regels van het economische spel. Maar het gaat bij instituties ook over allerlei informele verschijnselen die het zaken doen vorm geven, zoals normen, waarden en vertrouwen. Vrijwel alle arme landen hebben zwakke instituties, wat zich vertaalt in bureaucratie, corruptie en instabiliteit. De tijd, onzekerheid en het geld dat hiermee gemoeid is vormen een belangrijke rem op investeringen en daarmee op het creëren van banen die mensen in staat stellen zich een fatsoenlijk inkomen te verwerven. Daarom zijn arme landen arm. De bonte verzameling aan instituties die het zakendoen in een land maken of breken ontstaan niet zomaar. Zij worden gevormd binnen een samenleving, over een lange tijd en als uitvloeisel van lokale gevestigde belangen en machtsverhoudingen. Instituties zijn dus niet te koop en zeker niet de instituties van een andere samenleving met een ons vreemde cultuur, ver weg van huis. De chaos in Afghanistan en de revolutie in Egypte onderstrepen dat werkelijke verandering van binnenuit komt of niet komt, hoeveel buitenlandse mogendheden ook schieten of betalen. Het enige zinnige alternatief is kolonisatie. Hulp geven echter is een volslagen ongeschikt middel voor dit hoge doel. De dieperliggende oorzaken van armoede – zwakke instituties – vallen immers nu eenmaal buiten het bereik van de ontwikkelingswerkers, ongeacht de omvang van hun portemonnee of hun oprechte inzet voor samenwerking (Mulder 2008, 146–176).

Dus waarom daarmee doorgaan? Bovendien, als je er mee stopt, komt er een mooi bedrag vrij om echt goede dingen te doen. Het feit dat hulporganisaties arme landen aan de andere kant van de wereld niet uit het slop kunnen trekken wil niet zeggen dat hulporganisaties geen goede dingen kunnen doen. Dat kunnen ze wel. Des te merkwaardiger is die voortdurende belofte van ontwikkeling en structurele armoedebestrijding. Wie heeft eigenlijk gezegd dat hulp daarop gericht moet zijn? De maakbaarheidsfilosofen? Ons mensbeeld? Verlichte geesten, dromers, activisten misschien? De plot van het nieuwe verhaal is, zoals gezegd, simpel: hulporganisaties zijn er om mensen te helpen, niets meer en niets minder. Zie de barmhartige Samaritaan: hij ging niet naar een regeringsfunctionaris maar naar een halfdode man toe, verbond zijn wonden, zette hem op zijn eigen rijdier en zorgde voor hem. De Samaritaan deed niet aan ontwikkeling of structurele armoedebestrijding. Hij hielp. Helpen is niet primair een kwestie van mensen helpen zichzelf te helpen. Helpen is een kwestie van goed doen, vaak in een kansloze omgeving.

Hoe simpel ook, dit vinden wij kennelijk heel erg ingewikkeld. Zie het tweede deel van het WRR-rapport, zie het verhaal van Lock, zie de websites van al die (christelijke) NGO’s. In alle verscheidenheid is dit het gezang: we gaan iets structureels opbouwen, we gaan mensen helpen zichzelf te helpen. Waarom kunnen wij zo moeilijk helpen, zonder op te bouwen? Wat als mensen zichzelf niet gaan helpen? In een recente reportage in het christelijke magazine CV Koers (2010) over een christelijke hulporganisatie in Amsterdam die mensen in de penarie een helpende hand biedt, is de vraag van de christelijke verslaggever tot driemaal toe: dit is mooi, maar heeft het zin? Beklijft dit? Valt de hulpontvanger niet terug in oude patronen? Ik vind dit heel gek, welbeschouwd. Iemand helpen die is gestruikeld is goed, ook al struikelt hij opnieuw. Of ben ik nu gek?

Daarmee is niet gezegd dat goed doen eenvoudig is. Ook als hulp wordt gegeven zonder de pretenties van ontwikkeling en vooruitgang, blijkt de praktijk weerbarstig. Effectief hulp geven is razend ingewikkeld en er gaat daarbij veel mis – zie bijvoorbeeld de hulpverlening na de aardbeving in Haïti. Dat is onvoldoende reden voor cynisme of defaitisme, wel voldoende reden voor kritische zelfreflectie en beter nadenken over interventie-ethiek. Dit stem ik Jan Lock graag toe. Maar eerst moet hulp weer hulp worden. Niet dat alle mensen in arme landen onze hulp nodig hebben, integendeel. De overgrote meerderheid van hen is helemaal niet zielig of hulpbehoevend. Ik stel dan ook voor dat we met al deze mensen gewoon zaken doen, onder het motto: leve de ontwikkeling, samenwerking, vooruitgang, rechtvaardigheid en structurele opbouw. Hier ligt een mooie taak voor het bedrijfsleven. Hulp is echter iets anders. Dat gaat over neerknielen, verzorgen, opvangen, tillen, luisteren, dingen overnemen. Dit is het verhaal van de Samaritaan, een oud verhaal dat werd verteld in antwoord op een vraag naar de definitie van naastenliefde. De vraag hoe we de wereld duurzaam en rechtvaardig moeten ontwikkelen is een andere vraag, en het antwoord hierop is een ander verhaal – het verhaal van de rentmeester. Het door elkaar halen van deze verschillende verhaallijnen zet spelers klem en brengt het publiek in verwarring, zoveel is na meer dan 60 jaar ontwikkelingshulp wel duidelijk.


Eerst moet hulp weer hulp worden


Veel spelers en recensenten vinden het verhaal van de Samaritaan een ouderwets verhaal, paternalistisch en achterhaald bovendien door alles wat we hebben geleerd over hulpverslaving. Ik ken de argumenten, maar voel me ook steeds vrijer om te denken dat hier een kind met het badwater is verdwenen. Volgens mij is dit oude verhaal bij uitstek het verhaal dat het verdient om opnieuw vertelt te worden. Ik kijk uit naar een spannende, moderne uitvoering.

Dr. P. (Peter) Mulder is universitair docent economie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en werkt momenteel als gastdocent en onderzoeker aan Purdue University, Indiana, USA. Van 2005-2007 werkte hij bij de overheid van Mozambique (op het Ministerie van Ontwikkeling&Planning en het Ministerie van Energie) via de Deense internationale ontwikkelingsorganisatie DANIDA. E pmulder@feweb.vu.nl.

Literatuur

Mulder, Peter (2008). Samaritanendom. Radix 34(3), 146–176.

CV Koers (2010). Verborgen leed ontmoet goede bedoelingen. Themanummer 14 december.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011

Radix | 92 Pagina's

Leve de liefdadigheid!

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011

Radix | 92 Pagina's