Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Investituurstrijd: een vergeefse strijd om de macht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Investituurstrijd: een vergeefse strijd om de macht

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er heeft rond het eind van het eerste millenium van onze jaartelling een harde strijd gewoed tussen de wereldlijke en kerkelijke grootmachten in Europa. Het was een machtsstrijd tussen de paus van Rome en de Duitse koning. Deze strijd is de geschiedenisboeken in gegaan als de investituurstrijd, de strijd om het recht van investituur, om het recht ambtsgezag toe te kennen. Voor de echt toegewijde personen ging het in die strijd om de verwerkelijking van de staat Gods.

In Duitsland was na Karel de Grote (742- 814) langzaam de gedachte van het ‘Heiliges Römisches Reich Deutcher Nation’ ontstaan. Koning Hendrik VI (1165-1197) van Duitsland had als ideaal “te heersen om het rijk van Christus uit te breiden”. Maar zelfs in tijden van diepe pauselijke corruptie werd door anderen de gedachte van het sacerdotum, het totale rijk van Christus onder leiding van de paus, nooit losgelaten. Met grote nadruk werd de tekst uit Mattheüs16:18: “Gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen” betrokken op mannen, gezeten op de pauselijke stoel. Dat er tussen Petrus, de discipel, die Jezus heeft verloochend enerzijds en het woord ‘petra’ dat wil zeggen ‘rots’, waarin het gaat over de belijdenis die Petrus had mogen uitspreken anderzijds een groot verschil is, werd door hen waarschijnlijk niet opgemerkt. In strijd om de investituur ging het hoofdzakelijk om twee vraagstukken. Ten eerste betrof het de plaats van de wereldlijke overheid in de kerk van Christus. Ten tweede betrof het de vraag of de paus de bevoegdheid en het gezag had om over koningen en overheden te heersen. In het bijzonder ging het over de vraag of de paus zijn gezag tot gelding kon en mocht brengen in het recht en excommunicatie, het recht van afzetting en eventueel het ontslaan van onderdanen van hun eed van trouw. In de eeuwen voor dat de investituurkwestie tot uitbarsting kwam, had de strijd tussen seculiere en geestelijke autoriteiten min of meer stil gelegen. Dat hield in dat het wereldlijke gezag in de kerk dikwijls veel invloed had en de kerk zich op staatkundig gebied ook niet onbetuigd liet. Daarbij komt dat de gemeente, de leken, bij behandeling van kerkelijke zaken niet werd uitgesloten. Zo waren vorsten en leken op concilies aanwezig. Bij de aanstelling van een vorst had de geestelijkheid een werkzaam deel en bij een pauskeuze waren er meestal keizerlijke legaten om voor een goede orde zorg te dragen.

Approbatie
Toch veranderde dit langzamerhand. In de tiende eeuw was het de gewoonte geworden, dat de vorst bisschoppen en abten benoemde. De approbatie, goedkeuring van de geestelijkheid en het volk, werd daardoor hoogstens een formaliteit. Omdat de bisschoppen in feite machtige wereldse vorsten waren geworden en ook abten over uitgestrekte landerijen beschikten, had de koning van een bepaald gebied er natuurlijk het grootste belang bij welke personen deze hoge kerkelijke ambten bekleedden. De koning zocht daarom eerst steun bij hertogen en graven, met hun door erfelijkheid en lenen verkregen rechten. De Duitse keizers gaven later echter met kwistige hand hun kroondomeinen weg aan de geestelijkheid. Zo werden tal van bisschoppen en abten leenmannen van de keizer. Zij ontvingen dan van de keizer de regaliën, soevereiniteitsrechten, zoals de rechtsspraak, munt en tolrecht. Op hun beurt moesten zij daarvoor als tegenprestatie in tijden van oorlog krijgsvolk leveren. Bij hun benoeming ontvingen zij vóór hun wijding van de leenheer de kromstaf als symbool van hun herderlijk werk. De bisschoppen kregen bovendien nog een ring als zinnebeeld van het geestelijke huwelijk met zijn gemeente. In de praktijk kwam het er op neer dat in feite de koning hen niet alleen in het wereldlijke ambt plaatste, maar voor hen ook de geestelijke investituur naar zich toe trok en hen dus in het bezit stelde van het geestelijke ambt. Het was ook de gewoonte dat de leenman of vazal bij het aanvaarden van het ‘leen’ aan zijn leenheer een groter of kleiner geschenk overhandigde. Op zich genomen is dit een onschuldig iets. Maar het veranderde van karakter toen de grootte van de gift tevens de benoeming ging bepalen. Dit werd voor de kerk funest, want daardoor werd de ‘bekwaamheid’ van een aan te stellen rijksvorst en zijn ‘financiële vermogen’ van groter gewicht geacht dan zijn ‘geestelijke capaciteiten’. De oude zonde, die van simonie, waarvan al sprake was in Handelingen 8:18 met haar schadelijke gevolgen, kwam daardoor opnieuw tot leven. In deze tekst is het Simon de tovenaar die probeerde de gaven de Heilige Geest voor geld te kopen.

Nicolaïtisme
Een ander kwaad in die tijd was het ‘Nicolaïtisme’. Dat woord is ontleend aan Openbaring 2:6. Het werd toegepast op priesters die ontucht bedreven en op het losbandige leven van vele geestelijken. Alle priesters of leden van de geestelijke stand die getrouwd waren werden beschouwd te leven in een staat van ontucht. Het was kardinaal Hildebrand van Soana, de latere paus Gregorius VII (1073-1085), die de strijd tegen de lekeninvestutuur aanging. Hij verklaarde de lekeninvestituur ongeldig. Deze paus heeft veel gedaan voor de zuivering van de kerk, in een reformatie van zeden. Voor het formuleren en handhaven van de aanspraken van de paus tegenover de keizer tot in hun uiterste consequentie. Helaas was het geen reformatie van bijbelse leerstellingen, zoals de rechtvaardiging en heiliging door het geloof in Christus etc. Om zijn werk beter te begrijpen, is het goed te letten op een ‘hoog kerkelijke stroming’ waarvan hij (paus Gregorius VII) een exponent was. De oorsprong daarvan is te vinden in het klooster van Cluny, in Bourgondië. Die abdij had in de Middeleeuwen een zeer grote invloed op het religieuze, politieke en artistieke leven in West- Europa. Dit benedictijnenklooster, gesticht in 910, was het middelpunt van een machtige hervormingsbeweging van het kloosterleven en in de kerk als geheel. Het klooster kwam rechtstreeks onder toezicht van de paus en werd onafhankelijk van zowel de wereldlijke machthebbers als de bisschoppen. Het was een nieuwe vorm van vroomheid en men hield zich aan de gedachten van Benedictus van Nursia (480-547). De geest van Cluny drukte vooral een heilige ontevredenheid uit. Het verval in de kerk was groot. Toen dan ook vanuit het klooster in Cluny begonnen werd om een eind te maken aan vele onoorbare praktijken, vond die oproep gehoor in de harten van velen, die in oprechtheid het heil van Sion zochten. Maar betekende dit een protest tegen verwereldlijking van de kerk en een herleving van vroomheid, het hield tevens in een aanvaarding van onbijbelse principes. De remedie werd gezocht in een uiterst strenge ascese.

Hildebrand, paus Gregorius VII
De cluniacensers volgden hierin wel de regel van Benedictus, maar kenden niet diens gematigdheid. Bijvoorbeeld: wie een ernstige overtreding had begaan, werd met roeden op het blote lijf geslagen. Was zijn vergrijp ook buiten het klooster bekend geworden, dan kleedde men hem midden op straat uit, bond hem vast en diende hem stokslagen toe. Zelfs als men ziek was, kon men met roeden worden getuchtigd. Een vriend van de kloostergemeenschap, Petrus Damiani (1007-1072), een Italiaans kardinaal en kerkleider, was zo’n voorstander van onvrijwillige geseling. Er was ook een zwijgplicht: soms mocht men een hele week elkaar alleen door gebarentaal benaderen.

Gregorius was een man met een ijzeren wil en hij had een uitstekend inzicht in kerkelijke en wereldse zaken. Hij was een geleerde, een man van onbesproken gedrag. In hem verenigden zich de gaven van de monnik, de kerkvorst en de diplomaat. Twee dingen stonden bij hem voorop: de kerk moest eerst losgemaakt worden van de wereld. Losgemaakt zijnde moest de kerk trachten de heerschappij over de wereld te verkrijgen. De grondgedachte van Gregorius’stelsel was de herstelling van een universele theocratie, dan wel de vestiging van een kerkstaat waarvan de paus als plaatsbekleder van Christus het hoofd moest zijn. Vorsten moesten hun wijding ontvangen van de kerk. Volgens hem ontleende de wereldlijke overheid de macht aan de kerk, dus aan de paus. Gregorius maakte dat duidelijk door het beeld van de zon en maan te gebruiken. Zoals de maan haar licht en warmte ontvangt van de zon, zo ontvangt het koningschap alle gezag en luister van de paus. Dit stelsel was voor Gregorius een heilige overtuiging. Maar het kan niet worden ontkend dat hij ook door heerszucht werd gedreven, hoewel hij nooit voor eigen belang wilde strijden. Hij wilde de beginselen van de cluniacensers in praktijk brengen, namelijk de losmaking van de kerk uit banden van de wereld. Maar de overheersing van de kerk over de wereldlijke macht was een beginsel van hem zelf. Echter, de middelen die hij daarvoor wilde gebruiken, waren niet altijd onverdacht zuiver. Zijn idee was ook de toch wel verwerpelijke gedachte dat het doel de middelen heiligde.

Celibaat
Was hij als kardinaal Hildebrand al ijverig om deze beginselen in praktijk te brengen, na zijn aantreden als paus, in 1073, was voor Gregorius VII de tijd aangebroken om zijn ideaal: de glorie van de Rooms-Katholieke Kerk te verwezenlijken. In 1074 verscherpte en vernieuwde hij de reeds bestaande celibaatwetten. De Lateraanse synodes van 1074 en 1075 volgden hem daarin. Tot dan waren alleen de hogere ambten aan het celibaat gehouden. Maar Gregorius breidde het uit tot alle ambten. De tegenstand van de lagere clerus baatte niet. Met ijzeren wil zette Gregorius, zonder aanzien des persoons, zijn besluiten door. In 1075 sprak Gregorius zich uit over de simonie. Wie zich daaraan schuldig maakte, zou met de ban worden gestraft. Verder sprak hij zich uit over de investituur. Wie een kerkelijk ambt uit de handen van een wereldlijk persoon zou ontvangen, moest worden afgezet en de leenheer die het waagde om de investituur te hanteren, moest ook in de ban worden gedaan. Dat zijn maatregelen niet in dank werden afgenomen, zal duidelijk zijn. Aan het hof van Hendrik IV van Duitsland (1056-1106) maakte men zich op een ergerlijke wijze schuldig aan simonie. De paus deed vijf van zijn raadslieden in de ban. In verband met een oorlog met de Saksers ontsloeg koning Hendrik deze raadslieden voorlopig, maar na het einde van die oorlog herstelde hij hen. Hiervoor riep de paus hem ter verantwoording. Op nieuwjaarsdag dreigde een pauselijk gezantschap hem met de ban indien hij de raadslieden niet afzette.

Gang naar Canossa
Daarop ontbrandde de toorn van Hendrik. Onbezonnen riep de Duitse koning Hendrik op 1076 een synode bijeen te Worms. Op die synode liet hij de paus afzetten. Maar de paus, getrouw aan zijn beginsel, sprak de ban uit over Hendrik en verklaarde zijn onderdanen vrij te zijn van hun eed tot onderdanigheid. Dit alles leidde er toe dat Hendrik de bekende gang maakte naar Canossa in de koude januarimaand van 1077. De paus, die wel inzag dat dit een politiek doel had, liet de boeteling drie dagen wachten op het slotplein van het kasteel van Mathilde van Canossa (1046-1115), onder barre weersomstandigheden, voordat hij hem de absolutie verleende. Omdat Philips I van Frankrijk (ca. 1052-1108) simonie pleegde, trad Gregorius ook tegen hem op met bedreiging van de ban en het interdict. Hoewel Filips zich schijnbaar schikte naar de bevelen van de paus, bekeerde hij zich in geen enkel opzicht. Paus Gregorius achtte het toen als diplomaat niet raadzaam verdere stappen tegen hem te ondernemen. Moeite had de paus ook met Willem de Veroveraar (ca.1027-1087) in Engeland. Deze behandelde Gregorius wel met een zekere onderscheiding. Toch stond hij zeker niet minder schuldig aan simonie dan Philips I. Ook de Engelse kerk schikte zich niet helemaal naar de genomen besluiten van Gregorius. Tijdens de synode van Winchester van 1076 werd een celibaatwet aangenomen die bepaalde dat gehuwde priesters niet genoodzaakt werden hun vrouwen te verlaten.

Een compromis
Wat is de achtergrond van het drama van Canossa? Hendrik treffen we niet aan als een echt boetvaardige koning en de paus niet als bewogen en pastorale priester. Beiden bevonden zich in dwangpositie. Noodgedwongen deed een onboetvaardige koning boete. Even noodgedwongen vergaf een meedogenloze paus. In 1080 werd Hendrik IV opnieuw door de paus afgezet, meer uit politieke dan geestelijke overwegingen. De koning, nu vaster in het zadel, liet de paus daarop weer afzetten en liet door de rijkssynode van Duitsland een tegenpaus benoemen (Clemens III) benoemen . Met een leger trok hij over de Alpen. Die strijd duurde drie jaar tot Rome bezet was en vervolgens liet Hendrik zich door de door hem benoemde tegenpaus tot keizer kronen. Ten einde raad zocht Gregorius hulp bij de Normandiërs. Deze hielden Zuid-Italië bezet. Onder deze ‘goede vrienden’ die Rome in 1084 hebben geplunderd, stierf paus Gregorius, op 25 mei 1085 vereenzaamd en verbitterd in Salorno. Hoewel hierover geen volstrekte zekerheid bestaat, zijn volgens overlevering zijn laatste woorden geweest: “dilexi justitiam et odi iniquitatem propterea morior in exillio, ik heb de gerechtigheid liefgehad en het onrecht gehaat; daarom sterf ik in ballingschap. De strijd om de investituur eindigde met een compromis. In 1122 werd het concordaat van Worms gesloten. Besloten werd dat de kerk in vrijheid haar bisschoppen en abten mocht kiezen. Maar de koningen mochten wel een hun onwelgevallige keuze nietig verklaren. De tekenen van de geestelijkheid, de ring en staf, werden echter uitgereikt door de kerk. De scepter van de wereldlijke macht werd uitgereikt door of namens de koning. De strijd was een vergeefse. Aan beide zijden werd met weinig oorbare middelen gestreden. Zeker, de kerk had een zeker recht van spreken. Kerkelijke ambtsdrager behoren nu eenmaal niet door de overheid te worden aangesteld. Men kan ook de vraag stellen: moeten zij dan door een paus worden aangesteld? Is de pauselijke hiërarchie een door God gewilde zaak? Waar haalde een keizer of een paus het recht vandaan om in de kerk de lakens uit te delen? Wie heeft een paus of keizer tot een heer van de kerk gemaakt? Is Christus niet hét Hoofd van de Kerk? Heeft Hij niet gezegd:” Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijn stem.” (Joh 18:36,37)

De christen zingt het met Luther mee:
“Geen aardse macht begeren wij;
Die gaat alras verloren!
Ons staat een sterke Held terzij’,
Dien God ons heeft verkoren.
Vraagt gij Zijn Naam? Zo weet.
Dat Hij de Christus heet, Gods eengeboren Zoon,
Verwinnaar van den Troon!
De zeeg’ is ons beschoren.”

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2008

Protestants Nederland | 24 Pagina's

De Investituurstrijd: een vergeefse strijd om de macht

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 2008

Protestants Nederland | 24 Pagina's