Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer E.J.J. te E.,

Uhebt me een vraag gesteld die de bevinding betreft en ik moet dus trachten om die ook bevindelijk te beantwoorden. Als de Heere iemand bekeert, heeft zulk een mens in het begin een nauwgezet leven. Hij zoekt in een wettische weg de zonden te boven te komen. Maar hij zal het voor al zijn zonden bij God niet goed kunnen maken. Men noemt dat wel een gelukkige mislukking. In een verdere weg gebeurt het wel dat er dat nauwgezette leven niet meer is. U vraagt me nu of dit gezien moet worden als een verachtering in de genade. In dit verband wilt u graag dat ik iets schrijven zal over het verlaten van de eerste liefde, zoals we daarover ook kunnen lezen in Openb. 2 : 4.

Geachte vriend, we leven in een tijd waarin er zo weinig waar geestelijk leven meer is te vinden. Vandaar is de vraag die u stelt ook wel nuttig voor deze tijd. Vroeger waren er de gezelschappen van Gods volk waar dit onderwerp nog wel eens ter sprake kwam. Ik zou willen beginnen met de opmerking te maken, dat ik wenste dat er nog wat meer mensen mochten zijn, bij wie de eerste liefde nog aanwezig was. Ik heb het oude volk van God wel horen zeggen: De teerheid van het leven zou er moeten blijven, maar dan bij de ontdekking die men later opdoet.

Spreken we over de eerste liefde, dan heeft dat ook nog wel wat toelichting nodig. Er is een tijd waarin er wel een eerste liefde is, maar men kan dat er niet voor houden. Men gaat in zijn diep ongeluk over de wereld, maar dan ook in een ware smart over de zondige weg die men achter zich heeft liggen. Dan is er dus niet alleen een wettische vrees en benauwdheid, maar ook een trekking der liefde. Die liefde kunnen we dus ook de eerste liefde noemen. Later ziet men dat er in het oprecht bewenen van de zonden nog zoetigheid te vinden was. In onze Dordtse leerregels wordt zo kernachtig gezegd, dat de door God verkorenen de droefheid, die naar God is over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid, enz., in zichzelven met een geestelijke blijdschap en heilige vermaking waarnemen. In het oprecht bewenen van de zonden ligt inderdaad iets wat heel de wereld toch niet bieden kan. Neen, men kan daar voor zichzelf niet mee geholpen zijn, al wil men zijn tranen voor al het schijngenot van deze wereld niet omruilen. Liever gaat men in zijn gemis van God en in het smartdragen over de zonden verder zo door het leven heen dan dat men weer terug zou gaan, de wereld in. De oude mensen zeiden wel, dat de brug achter zo'n mens is opgehaald. En och, het is waar, dat men in die tijd zich met vele wettische plichtplegingen ophoudt, want men zoekt een weg tot zijn leven en behoudenis in een verbroken werkverbond. Het is een groot verschil of een mens uit een wettisch beginsel werkzaam is, of uit enige evangelische kennis van de weg der verlossing. Maar toch moeten we het onderscheid tussen een algemene en een zaligmakende overtuiging ook niet uit het oog verliezen. Met algemene overtuigingen kan een mens ook wel heel nauwgezet leven, maar dan is er werkelijk van niet anders sprake dan een werken uit een wettisch beginsel vandaan. En bij zulke mensen komt het ook nooit verder. De ware zielsontdekking wordt gemist. Men wordt niet door de wet getuchtigd. Men hoopt op Mozes, zonder te zien dat men door Mozes verklaagd wordt. Met zulke mensen kan men onder de godsdienst alleen maar veel moeite hebben. Ze staan ook vijandig tegenover een ontdekkende prediking. In die ontdekkende prediking wordt er tegen al hun heilige huisjes aangetrapt. Men heeft een gerechtigheid uit de wet opgericht waarmee men voor God denkt te kunnen bestaan. Ik wil hierbij gelijk opmerken, dat een mens die zaligmakend overtuigd wordt, ook wel voor een zekere tijd kan denken het gevonden te hebben in een weg van slaafse dienstbaarheid en werkheiligheid. En dan kan het ook nog wel zo zijn, dat de vijandschap oprijst tegen een ontdekkende prediking en dat men liever het gezelschap van vrome werkheilige mensen zoekt dan van het ware geoefende volk van God. Men zal ook moeten leren dat men een vijand van vrije genade is. En de weg der zaligheid is dan toch ook zo gans verborgen voor de mens. Maar als de Geest waarlijk een mens zaligmakend overtuigt, zal Hij toch ook Zijn werk doen als een Geest des oordeels en der uitbranding. Uitwendige omstandigheden worden daartoe soms ook middellijk gebruikt. Dan leert men zijn vijandschap kennen en ziet hij daardoor dat purper en fijne lijnwaad van zijn eigengerechtigheid zich ontvallen. Maar dit baart wel een innerlijke zielesmart. Als Efraïm getuchtigd wordt, gaat hij zich beklagen en als hij aan zichzelf wordt bekendgemaakt, gaat hij op de heup kloppen en wordt hij beschaamd en schaamrood. God weet hem wel van vat in vat te ledigen. Dan ziet hij dat er niets geheels is in zijn vlees en dat zijn darmen vol zijn van een verachtelijke plage. Dan staan zijn vrome liefhebbers en vrienden die hij in een werkheilige weg had opgedaan, van verre en tegenover zijn plage. Die vrienden hebben ineens niet veel meer met hem op. Neen, want als de Heere ons van vat in vat gaat ledigen, veranderen we van reuk en smaak, volgens Jer. 48 : 11. We krijgen andere vrienden in ons leven. Vrienden die er naar uitgezien hebben, dat we er ons nog eens over zouden gaan beklagen dat de kroon van ons hoofd is afgevallen. En geloof nu maar, dat als ge dat gaat zien, dat ge toch ook wel een nauwgezet leven krijgt. Die gevallen staat wordt de ziel tot smart. Vanuit die gevallen staat kan hij nooit meer een Godewelbehagelijke vrucht voortbrengen. In deze weg wordt het werkelijk beleving wat het oude volk van God vroeger nogal eens wist te zeggen: inder zonden doen en groter zondaar worden. Hier wordt er een smart gekend uit de ontdekking van Gods volmaakte deugden aan de ziel, waardoor hij ziet hoe rein en heilig hij eenmaal uit de handen van dat vlekkeloos heilige Wezen is voortgekomen. Dan vliegt de minste zonde de mens in het aangezicht, omdat hij zulk een afschuwelijk schepsel door zijn diepe val geworden is. Maar hij zal moeten weten dat zomin als een moorman zijn huid veranderen kan en een luipaard zijn vlekken, een mens goed zal kunnen doen die geleerd heeft kwaad te doen. Er is uit een wettisch beginsel vandaan niets meer aan zijn staat te veranderen. De wet heeft alleen maar vervloeking voor zulk een snode zondaar. Naar recht moet God hem voor eeuwig verdoemen. Hoe neemt zulk een mens het toch ten volle over, dat zijn plaats rechtvaardig in de eeuwige rampzaligheid is. Daar hoort zulk een hellewicht thuis. Als dit echter ten volle werkelijkheid voor de mens wordt, moet er wat gebeuren. Die komt aan het einde van een weg waarin hij het op God aangewerkt heeft, hoe oprecht hij het ook heeft gemeend uit de innerlijke betrekking der liefde op een God Die de goedheid Zelf is en nog nooit kwaad gedaan heeft. Daarom valt hij God ook zo in volle oprechtheid toe in Zijn heilig recht, als hij voor eeuwig verloren moet gaan en als er geen tijdruimte meer voor hem overblijft.

U hebt me gevraagd om iets te schrijven over het verlaten van de eerste liefde. Nu, ik ben opzettelijk begonnen met over de eerste liefde te schrijven van het eerste ogenblik af dat de Heere de zonde voor de mens tot zonde doet worden. Het ontbreekt echter zulk een ziel ten enenmale aan evangelisch licht. Maar dat wordt anders, als de Heere het ene eens tegenover het andere gaat plaatsen. Ik heb weleens mensen horen zeggen dat ze te zien hadden gekregen dat er uit hen geen goede vrucht meer voort kon komen in der eeuwigheid. Dat gaf me hoop. Misschien zou ik nu spoedig eens wat meer mogen horen van die mensen. We lezen in de profetie van Hoséa: „Het heeft u bedorven, o Israël, want in Mij is uw hulp". En: „uw vrucht is uit Mij gevonden". Hoe noodzakelijk is toch de kennis van die Persoon des Middelaars voor onze ziel en van de weg der verlossing in Hem geopend! Als de ziel tot die kennis mag komen, dan komt er ook een teerheid uit de liefde vandaan.

De zonden liggen er in die tijd toch zo onder. De liefde van Christus als die gevoelig aanwezig is, duldt geen medeminnaars. O onvergetelijke tijd, waarin het waarlijk beleving mocht zijn:

Het was alles zonder uitbeding. Het Lam te volgen waar Het ging.

Beste vriend, ik hoor van die gangen des levens toch zo weinig meer in deze tijd. Maar als ik hierover schrijf, gaat er iets in me herleven. Waarlijk, als de Heere zegt in Openb. 2:4: Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten", dan is het bij mij niet zo, dat dit voor een ander geldt. Dit woord van die liefdevolle Persoon des Middelaars moet ik mij ter harte nemen. Terwijl ik aan het schrijven ben, komt er veel in de herinnering bij me naar boven. Nooit zal ik vergeten, dat ik in een duistere gesteldheid der ziel het boekje van Groenewegen van de lofzangen Israels in handen kreeg en dat opensloeg op het gedicht van een klagende ziele, waarin op zo'n tedere wijze gesproken wordt over de liefde van Christus tot Zijn bruid en over wat Hij uit eeuwige liefde voor haar heeft gedaan en hoe hij ze die liefde heeft doen smaken, waardoor de ziel met zulk een wederliefde werd vervuld. Maar toen

ik aan het einde van dat gedicht kwam, werd mijn hart toch gans verbroken, als ik las.

Ach dat denken aan die dagen Toen ik eerst naar Jezus zocht, Aan dat kermen en dat klagen, Hoe Gods Geest mij toen bewrocht, Hoe ik toen met al mijn zonden. Mij aan Jezus heb verbonden. Hoe ik greep mijn Jezus aan. Is die liefde, is die liefde, Is die liefde nu gedaan?

U zult ongetwijfeld het boekje zelf wel in huis hebben. Als u het gedicht naleest, zult u zien hoe de volgende versjes op een zelfde wijze besluiten met die regels:

Is die liefde, is die liefde, Is die liefde nu gedaan?

Neen, het was geen wettische dienstbaarheid in die tijd, als vanwege de liefde van Christus er geen plaats was voor het minste wat die nauwe omgang der liefde met hem maar kon verstoren. Maar wie zal niet eerlijk moeten erkennen, dat leven door eigen schuld ook zo kwijtgeraakt te zijn. Ja, het is waar, het kan niet altijd zo blijven dat de bruiloftskinderen niet kunnen vasten in de tegenwoordigheid van die hemelse Bruidegom. Er zijn wel mensen geweest, bij wie het zo mocht blijven tot aan de stervensuur. De Heere is zo vrij in Zijn leidingen. Als men zo jong niet meer is, kan men daar wel wat van gezien hebben. Al zijn het bijzondere gevallen, men kan het meemaken dat iemand die heel krachtdadig wordt omgekeerd op een zondige levensweg of iemand die soms in de hoge ouderdom door God wordt opgezocht, in die eerste liefdesuitgangen mag blijven verkeren, omdat het wonder zo oneindig groot is voor de ziel dat de Heere naar zo iemand en dat soms al op zo'n hoge leeftijd heeft omgezien. Het is gebeurd dat zulke mensen niet lang meer leefden. Zulke uitzonderlijke gevallen kan men soms van nabij meemaken.

Ook kan het zijn, dat er geen verlaten van de eerste liefde is, als er een tedere godzalige wandel mag zijn. Bij Henoch is er van geen verachteren in de genade sprake geweest, want hij wandelde met God. En er zijn ook wel kinderen Gods geweest, die we gekend kunnen hebben, die een zeer nauwgezette levenswandel mochten hebben. Maar zij hebben wel geweten hoe zij uit genade zalig werden en alleen Gode konden behagen in Hem van Wie de Vader vanuit de hemel heeft uitgeroepen: , , Deze is Mijn Zoon, Mijn geliefde, in Den welken Ik Mijn welbehagen heb". Als gevallen en verdoemelijke Adamskinderen zijn ze zalig geworden en alleen door de tussenkomende gerechtigheid van Christus met God verzoend en in Zijn gemeenschap hersteld. De apostel zegt van Henoch, dat hij vóór zijn wegneming getuigenis heeft gehad, dat hij Gode behaagde. Dat is een getuigenis des Geestes geweest van de hem toegerekende gerechtigheid van Christus en van het welbehagen dat de Heere vond in die hemelse wandel die er bij hem mocht zijn als vrucht van die hem toegerekende gerechtigheid in het beoefenen van die ware kinderlijke vreze. Met dit voorbeeld voor ogen moeten we toch altijd voorzichtigheid betrachten. Als iemand werkelijk in die eerste liefde mag delen, is het niet eender wie hem onderwijst en hoe men hem onderwijst. We behoeven niet vanuit een bepaalde hoogte te zeggen dat dit wel over zal gaan en dat er wel andere tijden zullen komen. Het grote voorrecht is me vergund geweest, behoudens al die vreemde geesten die ik ook op mijn weg ontmoet heb, dat ik toch ook met ware geoefende kinderen Gods in aanraking ben gekomen, met liefde bedeeld. Deze mensen konden soms langs hun neus weg de opmerking doen: „Geeft ere den Heere uw God, eer dat Hij het duister maakt en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen". Ze gunden het de ziel zo van harte dat ze in die liefde en blijdschap mochten delen, maar zeiden gelijk iets om over na te denken. En die woorden zijn ook later terug gekomen.

Het is Gods meest gewone weg om de ziel van gevoelige genade af te brengen. Maar dan toch opdat er een opwassen in de genade zou zijn. Och vriend, bij het ouder worden gaat men steeds meer terugdenken aan die eenvoudige opmerkingen van die oprechte geoefende kinderen Gods, als zij bijvoorbeeld zo zeiden dat men bij een steeds dieper graven wel steeds meer gruwelen zou moeten gaan vinden. Och men zou nu soms nog wel graag met die oude mensen eens willen praten. Men verstaat ze nu beter dan toen. We behoeven er voor hen niet aan te twijfelen dat zij de strijd voorgoed te boven zijn en van zichzelf voor eeuwig zijn verlost. En al moeten we aan hun opmerkingen terugdenken en al begrijpen we wel dat ze die opmerkingen uit de innerlijke ontdekking vandaan gedaan hebben, we achten ze toch ook veel uitnemender dan onszelf en kunnen niet denken dat het met hen ook zo laag in zichzelf is afgelopen, dat ze naar hun waarneming als genadeloze mensen zonder Goddelijke liefde in het hart over de wereld zijn gegaan. En toch hebben ze daar ook wel over gesproken, maar we verstonden ze niet.

Als men door genade een tweemens zal mogen zijn, kunnen we onszelf niet altijd als een tweemens zien. Er schijnt alleen maar een oude mens te zijn, die geen lust heeft in de kennis van Gods wegen. Daarbij komt al dat murmureren en klagen, waarin men de vijandschap van dat boze vlees tegen God moet waarnemen, want waarlijk dat vlees kan van God niet goed doen denken. En dat terwijl de Heere dagelijks en elk ogenblik niet anders dan goed doet. Elke ademhaling wordt ons onverdiend geschonken. Maar daarbij overlaadt dat goeddoende Wezen ons dag aan dag met Zijn gunstbewijzen. En och, dan mag u van mij wel weten, dat ik soms bij mezelf moet denken, dat als ik elke dag weer bij vernieuwing met zulk een persoon om moest gaan en me in moest laten zoals ik mezelf waarneem, dat ik er dan toch wel schoon genoeg van zou krijgen. En de Heere is me nog niet moede geworden en blijft maar doorgaan met zoveel verdraagzaamheid te betonen. Ik heb het nieuwe jaar moeten ingaan met die twee eerste regels van het 6e vers van psalm 95 in de oude berijming:

Daar Ik veertig jaren eenpaar Met hen veel arbeid had voorwaar.

Op deze dag dat dit krantje verschijnt, zou ik juist 40 jaar getrouwd geweest zijn. God heeft me dus geen onrecht gedaan. Dat kan de ziel dan toch wel eens even tot smart worden. Van mezelf heb ik dus ook totaal niets goeds te zeggen, maar van God toch ook totaal geen kwaad. Als men mij af zou vragen welk kwaad God me aangedaan heeft in mijn leven, dan zou ik het toch echt niet weten. Zijn dan de verdrukkingen me gespaard gebleven ? Neen, maar de Heere heeft er altijd wat tegenover gegeven en me er niet in alleen gelaten. En als ge me vraagt of ik nooit boos op God geweest ben, dan moet ik tot mijn schande zeggen, dat ik beter de keren kan tellen dat ik het met de Heere eens geweest ben. Maar verder schrijf ik over mezelf niet. Mocht er maar meer smart zijn over dat inklevend verderf. Als de Heere nog eens bemoeienissen met ons maakt, verzondigen we het altijd maar weer. „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods ? " Kregen we Christus nu maar meer nodig tot onze heiligmaking. Eén ding weet ik: dat er van mij niets deugt en dat al wat aan Hem is, gans begeerlijk is. Was toch ons leven meer Christus, dan was onze wandel een hemelse wandel en werd er toch nog iets van de eerste liefde bij ons gevonden, van dat tere leven, maar dan met enige meerdere ontdekking van wat we vroeger nog niet goed wisten.

Ik moet mijn brief afbreken en eindig met vriendelijke groeten, u Gode bevelend!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1988

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1988

De Wachter Sions | 8 Pagina's