Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openheid gevraaagd - maar welke openheid?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openheid gevraaagd - maar welke openheid?

Antwoord aan Lambert Wierenga

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openheid gevraagd

Terecht vraagt Wierenga de systematische theologie om openheid. Wetenschap die al bij voorbaat weet wat er uit haar onderzoek zal komen, verdient de naam wetenschap niet. De bundel Gereformeerde theologie vandaag, waaruit de definitie van systematische theologie die Wierenga bespreekt afkomstig is, vraagt dan ook al in het inleidende hoofdstuk aandacht voor het hypothetische en modelmatige karakter van veel aspecten van de wetenschapsbeoefening en past dat ook toe op de theologisch-wetenschappelijke verwerking van Gods waarheid: “Dat komt niet uit boven het niveau van feilbaarheid en voorlopigheid” (De Bruijne 2004: 23-24). In mijn artikel over systematische theologie benadruk ik dan ook (in navolging van K. Schilder) dat de kritische functie van de systematische theologie ten opzichte van belijdenisuitspraken essentieel is (Kamphuis 2004: 68). Dat past ook bij wat ik al eerder over de beperktheid van de waarheidsclaim van confessionele uitspraken heb geschreven (Kamphuis 2000: 142-145). Die kritische functie strekt zich uiteraard ook uit tot het dogma van de drie-eenheid, zoals dat niet minder geldt van dat andere grote oudchristelijke dogma, dat over de twee naturen van Christus. Bij dat dogma van Chalcedon (uit het jaar 451) heb ik dan ook niet zo lang geleden inderdaad enkele kritische opmerkingen gemaakt (Kamphuis 2005a: 32, 37, 40).

Geen openheid gegeven

Toch doet Wierenga’s essay een vraag opkomen over openheid. Maar dan gaat het over de openheid waarmee hijzelf de discussie ingaat. Op allerlei wijze heeft Wierenga al zijn overtuiging uitgedragen dat theologie in ieder geval geen zelfstandige wetenschap is en dat veel theologie in het geheel geen wetenschappelijke karakter draagt (uitvoerig in Wierenga 1996). In zijn bijdrage in Radix blijkt hij opnieuw vanuit die overtuiging te werk te gaan. Dat wil zeggen: terwijl hij van de systematische theologie vraagt om bijvoorbeeld “‘de drie-eenheid’ niet proactief als fundament te leggen, maar als open hypothese te formuleren”, draagt zijn eigen overtuiging ten aanzien van de theologie wel een fundamenteel en allesbehalve hypothetisch karakter. Als gevolg daarvan geeft hij een nogal onwelwillende en hier en daar apert onjuist interpretatie van mijn definitie van systematische theologie. Hij heeft daarmee wel zijn eigen gelijk bevestigd, maar helaas geen bijdrage geleverd aan een werkelijk gesprek. Dat is te betreuren want er is wel degelijk behoefte aan een in openheid te voeren discussie over het wetenschappelijke karakter van de theologie. Maar voordat deze gehouden kan worden, dient er nu eerst puin geruimd te worden. Zo belemmert het gebrek aan openheid bij Wierenga het gesprek over de openheid van de theologie.

In het vervolg zal ik op allerlei kleinigheden moeten ingaan. Het gaat wat mij betreft merendeels om spijkers op laag water, maar omdat ze in Wierenga’s betoog de retorische functie vervullen van een demonstratie van de onwetenschappelijkheid van de theologie, moet ik ze toch opruimen. Daarna zal ik nog ingaan op het eigenlijke onderwerp: is systematische theologie wel een wetenschap?

Dogmatiek of systematische theologie

Al in het begin van zijn essay zet Wierenga de toon. Volgens hem is het “vermeende wanbegrip” van ‘dogma’ en aanverwante woorden reden geweest om de term ‘systematische theologie’ te kiezen. Opvallend is de selectieve wijze waarop hij hier en elders mijn artikel aanhaalt. Voor de negatieve connotaties van ‘dogma’ et cetera verwijst hij ernaar, maar niet voor het allereerste bezwaar dat ik daar inbreng tegen de term ‘dogmatiek’, namelijk dat die het onderzoeksveld niet goed aangeeft. Meestal gaat systematische theologie helemaal niet over dogma’s. Enkele voorbeelden mogen dat verduidelijken. In 2005 heb ik niet alleen dat artikel over Chalcedon geschreven (een echt ‘dogmatisch’ artikel dus), maar ook artikelen over uiteenlopende onderwerpen als de vraag of een nieuwe exegese van de paulinische uitdrukking ‘alles in alles’ moet leiden tot een rehabilitatie van het panentheïsme en de motieven achter de twintigste-eeuwse ontwikkelingen in de gereformeerde cultuurbeschouwing. Niemand heeft mij gewaarschuwd dat ik daarmee het terrein van de systematische theologie verliet, maar met ‘dogma’s’ had het allemaal weinig te maken. Er werden door mij in dat jaar promotiestudies begeleid naar o.a. dooperkenning, de samenhang tussen inhoud en methode in de godsleer en het ‘zijn in Christus’ – ook daarvoor geldt hetzelfde.

Overigens heb ik helemaal geen behoefte om mij te keren tegen de term ‘dogmatiek’. Ik vind het een beperkt bruikbare term en verantwoord dat in mijn artikel (Kamphuis 2004: 63) – ook iets wat Wierenga passeert. Dat laat wel zien dat het hele idee van “cosmetische make-over” niet aan mij besteed is. Maar ik zie geen reden om een term die slechts gedurende een beperkte tijd (vanaf de zeventiende eeuw), in een beperkt gebied (voornamelijk continentaal West-Europa) en vooral binnen een bepaalde geloofsovertuiging (protestants) voor mijn vak gebruikt is, het alleenrecht te verlenen.

Het bepaalde lidwoord

Wierenga heeft zijn rode potlood gepakt en een heleboel bepaalde lidwoorden onderstreept in mijn definitie. Deze zouden “de claim” uitstralen “dat het om vastomlijnde, evidente en statische concepten gaat”. Zo verbaasd als hij was bij het lezen van mijn definitie, zo verbaasd ben ik bij het lezen van dit verwijt. Misschien had het feit dat hij ook bij een neutrale definitie bepaalde lidwoorden aantrof hem voorzichtiger moeten maken.

Een vluchtige blik in mijn uitgave (de achtste) van de Grote Winkler Prins Encyclopedie leert mij dat ook bij definities van ook niet-theologische vakgebieden het bepaalde lidwoord prominent aanwezig is. Zo is filologie “de wetenschap die zich bezighoudt met de studie van teksten … met als doel het vaststellen van de juiste vorm van de tekst enerzijds en het interpreteren van de inhoud van de tekst in het licht van de culturele context waarbinnen deze is ontstaan anderzijds” (Dik 1980; cursivering van mij, BK).

Ik ben geen filoloog zoals Wierenga, maar is hier niet iets aan de hand als een categoriaal of generiek gebruik van het lidwoord? In ieder geval raken de vergaande conclusies die hij eruit trekt kant noch wal.

Theologie

Een volgend verwijt is dat ik het begrip ‘theologie’ niet zou definiëren. Nu is mijn artikel een onderdeel van de publicatie Gereformeerde theologie vandaag waaraan de docenten aan onze Universiteit blijkens de introductie samen hebben gewerkt (De Bruijne 2004: 7-9). In het fundamentele artikel van A.L.Th. de Bruijne aan het begin van de bundel wordt uitvoerig gehandeld over de omschrijving van theologie (De Bruijne 2004). Die omschrijving wordt in het vervolg door ieder van de docenten voor zijn eigen vakgebied uitgewerkt. En uitwerken is iets anders dan herhalen. Het was een kleine moeite geweest om met deze structuur van het boek rekening te houden.

Nog een kleinigheidje: in hetzelfde verband beschuldigt Wierenga mij van een circulaire definitie, omdat ‘systematisch’ in het definiendum en in de definitie voorkomt. Ook deze beschuldiging heeft een retorische functie, want circulariteit blijkt verderop in zijn essay kenmerkend voor de gereformeerde systematische theologie in haar geheel. Er moet zelfs een Duits citaat aan te pas komen om duidelijk te maken hoe ernstig de fout is die ik hier bega. Maar natuurlijk definieer ik niet de term ‘systematisch’, maar ‘systematische theologie’. Om duidelijk te maken waarom het adjectief ‘systematische’ gebruikt wordt, komt het terug in de definitie. In de toelichting erop verantwoord ik dat, door te betogen dat ‘systematisch’ hier geen betrekking heeft op de aanpak, maar op de aard van het vak zelf (Kamphuis 2004: 62). Ook dat laat Wierenga liggen.

Inhoud

Systematische theologie gaat volgens mij over de inhoud van het christelijk geloof. Volgens Wierenga wekt de metaforiek ‘inhoud - verpakking’ de indruk dat de bijbeltekst een “nogal omslachtige en duistere vorm van dogmatiek is”.

Nu gebruik ik nergens deze metaforiek. Ik zou dat ook niet kunnen want het gaat mij niet om ‘inhoud’ tegenover ‘verpakking’ als restmateriaal. In het begin van mijn artikel probeer ik duidelijk te maken dat geloof altijd een inhoud heeft. Daar zit de vanouds bekende onderscheiding achter tussen de daad van het geloof en de inhoud van het geloof, fides qua en fides quae. Er is vast veel misgegaan in de geschiedenis van de systematische theologie, maar niemand heeft ooit bij mijn weten fides qua als verpakking beschouwd.

Omdat Wierenga theologie alleen maar als tekstwetenschap ziet zitten (Wierenga 1996: 23-25), denkt hij dat ‘inhoud’ hier tegenover ‘de bijbeltekst’ staat. Maar systematische theologie houdt zich nu eenmaal niet alleen bezig met wat uit de bijbeltekst is af te leiden, maar ook met de kerkelijke traditie en de actuele context. (Uit de definitie van filologie hierboven valt al af te leiden, dat ‘context’ een bredere betekenis kan hebben dan Wierenga stelt.)

Er zit in mijn definitie een kleine verschuiving ten opzichte van vorige definities van de gereformeerde dogmatiek, doordat ik niet meer het begrip ‘leer’ centraal stel, maar ‘de inhoud van het christelijk geloof’. Daarmee probeer ik recht te doen aan de definitie die De Bruijne in hetzelfde boek van theologie geeft: “Theologie houdt zich bezig met:

a. God in de werkelijkheid van zijn openbaring,

b. Het leven van de christelijke gemeente in de wereld,

c. De schepping

in hun onderlinge betrekking” (De Bruijne 2004: 17). Het mooie van deze definitie is onder andere dat ze ruimte geeft voor empirisch onderzoek in de theologie. Dat betekent voor mijn vak dat je niet alleen normatief (vanuit openbaring en leer) maar ook historisch en empirisch (wat werd en wordt er nu eigenlijk werkelijk geloofd?) naar de inhoud van het geloof moet kijken. Ook daaraan gaat Wierenga geheel voorbij.

Methode

“Hoe gaat een systematische theologie methodisch nu eigenlijk te werk?”, vraagt Wierenga. De vraag is retorisch bedoeld, want hij had al beweerd: “Tenslotte ontbreekt elke verwijzing naar (…) methodologie”. Nu bevat mijn artikel een paragraaf ‘Methode’ (Kamphuis 2004: 66-69). Daarin bespreek ik kort zes verschillende methoden voor het vak, orden ze door drie dimensies aan te geven waarop de methoden betrekking hebben (Schift, traditie, context), en bespreek vervolgens de relatie tussen die drie en de consequenties daarvan voor de methode van de gereformeerde systematische theologie. Wierenga mag het daar allemaal mee oneens zijn, maar hij mag niet doen alsof het er niet staat. Ik denk dat hij het over het hoofd ziet, omdat hij maar één methode voor heel de theologie kent, die van de tekstwetenschap.

Kennelijk sluit voor Wierenga bezinning methode uit. Bezinning is meer meditatief. Nu bestaat er natuurlijk zeer methodische meditatie. Maar ik moet zeggen dat dit het enige punt is waarop ik zijn kritiek enig hout vind snijden. Aanvankelijk had ik in plaats van ‘bezinning op’ ‘behandeling van’ staan. In de bespreking met de collega’s binnen onze sectie aan de Universiteit kwam daartegen als bezwaar dat dat suggereert dat er al een vaststaand geheel is, dat je alleen nog maar hoeft te behandelen. Kennelijk heeft de wijziging die ik toen aanbracht Wierenga toch niet van dit misverstand afgeholpen. Integendeel, juist uit de term ‘bezinning’ leidt hij af “dat over het (…) vaststaande nog eens wordt nagedacht”. Nu is hij niet de meest welwillende lezer, maar achteraf ben ik met die term ‘bezinning’ toch niet zo gelukkig. De term roept een wat esoterische sfeer op. Misschien dat ‘behandeling van’ of eventueel ‘bestudering van’ toch beter is. Op dit punt dank ik Wierenga voor zijn kritiek.

Drie-eenheid

In mijn definitie zeg ik dat gereformeerde systematische theologie beoefend wordt met het oog op de lof van God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Wierenga maakt daarvan dat ik zeg dat ze is gericht op “lof aan de drie-eenheid”.1 De aanhalingstekens en de cursivering suggereren dat ik dat zo letterlijk zeg. Ik heb mijn artikel een paar keer doorgelezen en digitaal doorzocht, maar ik heb deze aanhaling niet terug kunnen vinden. Ik zeg niet dat ik dat niet gezegd zou kunnen hebben, al vind ik ‘de drie-eenheid’ een lelijke, abstracte omschrijving van God als Vader, Zoon en Heilige Geest. In ieder geval zeg ik het niet zo in mijn definitie.

Waarom suggereert Wierenga dat dan wel? Omdat hij daarmee wil bewijzen dat ik het dogma van de drie-eenheid leg als bodem onder de gereformeerde systematische theologie. Alsof God een dogma zou zijn, in plaats van een Persoon.

Wonderlijk is de bewering dat ‘gereformeerd’ aan het begin van de definitie verwijst naar ‘triniteit’ aan het eind ervan en omgekeerd. Want ook de term ‘triniteit’ gebruik ik niet in de definitie. Toch heeft deze bewering mij ook een diepe vreugde gegeven. Want ik begreep nu dat niet alleen Abraham gereformeerd was, maar ook Athanasius, Augustinus, Thomas, Pannenberg, Zizioulas, Jenson en zelfs Ratzinger.

Waarom eindig ik mijn definitie zo? In Gereformeerde theologie vandaag verwoorden wij de overtuiging dat theologie zich thuis moet weten in de praktijk van het leven van de kerk met haar belijdenis (De Bruijne 2004: 13). In de kerk wordt God als Vader, Zoon en Geest aanbeden en verheerlijkt. Daar stelt de systematische theologie zich niet buiten. Dat betekent niet, zo stelde ik al, dat het dogma van de drie-eenheid buiten schot moet blijven. Waarom zou dat moeten? Maar in de context van de kerk, waar God bezongen wordt, wil ook de gereformeerde systematische theologie beoefend worden. Leer die niet uitmondt in en dienstbaar is aan de lofprijzing is een abstractie.

Theologie tussen geloof en wetenschap

Dat brengt mij tot de eigenlijke kwestie in geding. Ik weet dat ik niet alle punten van Wierenga’s kritiek behandeld heb, maar het meeste puin is nu toch wel geruimd. De eigenlijke kwestie is of er een plek is voor de theologie tussen geloof en wetenschap. Want ik kan niet ontkennen dat wij die plek claimen in Gereformeerde theologie vandaag. Wij willen een voluit wetenschappelijke theologie, die zich haar hypothetisch en voorlopig karakter bewust is. En wij willen een theologie die zich voor haar en voor haar plaats in de kerk niet schaamt. Wij willen geen theologie als alleen maar bevestiging van allang bekende standpunten. Maar wij willen ook geen neutrale theologie, waarin geloof en ongeloof een gelijke plaats hebben. De vraag is gerechtvaardigd of theologie tussen geloof en wetenschap mogelijk is. Die vraagt raakt niet alleen de gereformeerde systematische theologie, maar alle gereformeerde theologische disciplines. Die vraag betreft zelfs rechtstreeks het bestaansrecht van de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Wij zijn erkend en zullen naar het zich laat aanzien accreditatie ontvangen. Daar zijn we dankbaar voor. Maar kan dat eigenlijk wel, een confessioneel- gereformeerde wetenschappelijke instelling?

Ik heb de indruk dat daarvoor bij Wierenga geen ruimte is. In zijn wetenschapsideaal gaat het om “publieke blootstelling aan externe contra-instanties” en om “methodologische stringentie waarin het genereren van externe tegenspraak een essentiële plaats inneemt”. Hij suggereert daarmee (zonder het in zijn essay verder uit te werken) een wetenschapsbegrip waarin neutraliteit en objectiviteit de beslissende waarden zijn.

Bij dat wetenschapsbegrip is er voor theologie inderdaad alleen plaats als tekstwetenschap of hoogstens als godsdienstwetenschap. Dat is een honorabel standpunt, waarin Wierenga bepaald niet alleen staat. De vraag is wel wie er nu werkelijk met zulke theologie gediend is. De recente opschudding rond het zogenaamde ‘Evangelie van Judas’ gaf al aan hoe groot de discrepantie is tussen dit soort theologie en de verwachtingen ervan uit de samenleving. De wetenschappers hadden een interessante tekst ontcijferd en vertaald en daar wat godsdiensthistorische lijnen bij getrokken, maar het publiek wilde weten of het nu al of niet waar was. Echter, daar gingen de wetenschappers weer niet over. Bij dit positivistische wetenschapsbegrip is er voor de waarheidsvraag geen plaats. In ieder geval: als je dit wetenschapsbegrip aanhangt, is er voor onze vorm van theologiebeoefening geen plaats.

De vraag is wel of het noodzakelijk is dit wetenschapsbegrip aan te hangen. Vorig jaar heb ik in dit blad de studie van G. van den Brink besproken, die tot heel andere resultaten komt (Kamphuis: 2005b). Van den Brink laat zien dat het positivistische wetenschapsbegrip in feite achterhaald is, door de ontdekking van de perspectiviteit en het paradigmatisch karakter van de wetenschap. Daarmee is de ‘Theorie van de Fatsoenlijke Scheidslijn’ vervallen. Volgens deze theorie staat geloof tegenover denken, engagement tegenover neutraliteit en waardenvrijheid, traditie tegenover rede, openbaring tegenover ervaring, subjectiviteit tegenover objectiviteit, vermoedens tegenover waarheid, normen tegenover feiten, levensbeschouwing tegenover wetenschap (Van den Brink 2004: 147). Wierenga’s wetenschapsbegrip bevindt zich steeds aan de rechterkant van deze begrippenparen en hij ziet mij aan de linkerkant staan. Zijn dwingende conclusie is: systematische theologie is geen wetenschap. Maar als je deze ‘Theorie van de Fatsoenlijke Scheidslijn’ niet langer aanhangt, is deze conclusie helemaal niet meer zo dwingend. Dan komt er ruimte voor een beschouwing waarin het christelijk geloof fungeert als het paradigma, waarbinnen de theologie haar wetenschappelijk werk doet (Van den Brink 2004: 260-262). Dat paradigma maakt de theologie niet onaantastbaar. Er is alle ruimte voor kritiek, tot en met op het dogma van de drieeenheid. Maar je kunt van de theologie niet vragen om buiten haar paradigma te gaan staan. Dan zou je (binnen deze wetenschapsopvatting) van de theologie meer vragen dan je van andere wetenschappen vraagt.

Misschien kan een discussie over de wetenschappelijkheid van de systematische theologie boven het niveau van spijkers op laag water en rode potloden komen, als de achterliggende wetenschapsopvattingen ter discussie komen. Dan heeft dit wat moeizame gesprek tussen Wierenga en mij toch enig nut gehad.

Post Scriptum

In een email-wisseling tussen dr. Wierenga en mij ontkende hij dat hij neutraliteit en waardenvrijheid zou willen bepleiten. Dit toont te meer aan dat het nodig is dat de achterliggende wetenschapsopvattingen ter discussie komen.

Noten

1 “Dr. L. Wierenga heeft, na lezing van de reactie van Dr. B. Kamphuis op zijn artikel, de redactie verzocht hier alsnog te melden dat inderdaad de woordgroep ‘lof van de drie-eenheid’ (p. 94) door hem ten onrechte als citaat is gemarkeerd, in plaats van het enkele woord ‘lof’. Hij stelt er prijs op zich bij de Heer Kamphuis en bij de redactie van Radix te verontschuldigen voor z’n vergissing. Voor de in z’n artikel ontwikkelde argumentatie en bereikte conclusies maakt deze vervelende vergissing echter geen verschil.”

Literatuur

Brink, G. van den. 2004. Een publieke zaak: theologie tussen geloof en wetenschap. Zoetermeer: Boekencentrum.

Bruijne, A.L.Th. de. (red.) 2004. Gereformeerde theologie vandaag: oriëntatie en verantwoording (TU-Bezinningsreeks 4). Barneveld: De Vuurbaak.

Dik, S.C. 1980. ‘Filologie’. In: Caenegem, R.C. van e.a. (red.). Grote Winkler Prins Encyclopedie, deel 8, 8e druk. Amsterdam/Brussel: Elsevier.

Kamphuis, B. 2000. ‘Geloofszekerheid en de binding aan de belijdenis’. In: Bekkum, K. van e.a. (red.). Geloven in zekerheid? Gereformeerd geloven in een postmoderne tijd (TU-Bezinningsreeks 1). Barneveld: De Vuurbaak.

Kamphuis, B. 2004. ‘Systematische theologie’. In: Bruijne, A.L.Th. de (red.). Gereformeerde theologie vandaag: oriëntatie en verantwoording (TU-Bezinningsreeks 4). Barneveld: De Vuurbaak.

Kamphuis, B. 2005a. ‘Chalcedon in Kampen’. Theologia Reformata 48 (1): 27-40.

Kamphuis. B. 2005b. Bespreking van Van den Brink (2004). Radix 31 (2): 131-133.

Wierenga, L. 1996. De macht van de taal, de taal van de macht: over literatuurwetenschap en bijbelgebruik. Kampen: Kok Voorhoeve.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2006

Radix | 78 Pagina's

Openheid gevraaagd - maar welke openheid?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2006

Radix | 78 Pagina's