Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Economie en samenleving

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Economie en samenleving

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

Het patroon en de ontwikkeling van onze maatschappij staan in belangrijke mate onder invloed van beslissingen en handelingen van verantwoordelijke individuen en groepen. Het handelen van de mens heeft verstrekkende consequenties voor onze maatschappij en onze cultuur. Deze vormgeving vindt mede plaats via de wetenschap, die volgens sommigen de twintigste-eeuwse mens een zekerheid van religieus gehalte pretendeert te kunnen geven. Niet ontkend kan worden dat in elk geval - ondanks perioden van twijfels en kritiek - de wetenschap belangrijke bouwstenen levert voor het patroon van èn veranderingen in onze samenleving en als zodanig een machtsfactor van groot gewicht is. Alleen daarom al is het belangrijk de wetenschap door te lichten op haar ethische en religieuze vooronderstellingen. Een dergelijke kritische reflectie is eens te meer van belang, omdat door de macht van het kwade een evenwichtige ontplooiing van de maatschappij belemmerd wordt. Sterker nog: de macht van het kwade werkt ook door in de wetenschapsbeoefening, waardoor ook de wetenschap ertoe kan bijdragen om een maatschappij een volledig verkeerde koers te doen varen. Voorzover de huidige wetenschapsbeoefening mede de toekomst van onze maatschappij helpt invullen, is een Schriftuurlijke bezinning op uitgangspunten en consequenties van wetenschappelijk denken onvoorwaardelijk nodig. In het artikel van J. Borgdorff is reeds aangeduid dat een goed verstaan van de betekenis van het Koninkrijk Gods een noodzakelijke voorwaarde is voor christelijk wetenschappelijk denken en toekomstdenken. De bijdrage van deze auteur kiest het uitgangspunt in de schepping van hemel en aarde als het Koninkrijk van God, geschapen tot Zijn eer. Gods scepter reikt over al het menselijk doen en laten, ook wat betreft de omgang met zaken die aan de mens zijn toevertrouwd. Ondanks leed, armoede en kwaad blijft de positie van de mens als compagnon in Gods Koninkrijk bestaan. Gehoorzame taakvervulling is voor de mens als partner in Gods verbond nodig om de ontwikkeling van de aarde in goede banen te leiden en is eveneens nodig om het kwade en het satanische te bestrijden. Het Oude Testament leert ons onder meer zien dat we daarbij nog niet onmiddellijk aan wereldomspannende acties hoeven te denken, maar dat Gods volk ook in concrete dagelijkse zaken moest laten zien dat het de Here toebehoorde. Ook het Nieuwe Testament maakt ons erop attent dat de strijd vóór het goede en tégen het kwade alle facetten en verhoudingen van het leven omspant. De Koning wil in heerlijkheid terugkomen: het 'soli Deo gloria' dient dan ook een centraal motief voor ons bezig-zijn te vormen. Pas dan zullen recht, vrede,altruïsme en gerechtigheid de reële symbolen en merktekenen van het Koninkrijk Gods zijn.

2. De Economische Wetenschap

Reeds sinds de dagen waarin de vader van de economische wetenschap, Adam Smith, zijn bekende 'Wealth of Nations' schreef (meer dan twee eeuwen geleden), richt de economische wetenschap zich op vraagstukken die verband houden met een doelmatige aanwending en verdeling van hulpbronnen, goederen en geld. Een wezenskenmerk van economische verschijnselen is altijd geweest de aanwezigheid van schaarste, in absolute of relatieve zin. De na-oorlogse groei-idealen en de tot stand gebrachte hoorn des overvloeds hebben echter de economische wetenschap in een moeilijk parket gebracht. Deze 'dismal science' werd ineens geconfronteerd met een succesvolle poging om de traditionele schaarste te boven te komen: de economie leek - zeker in onze westerse samenleving - eerder een wetenschap van de overvloed dan van de schaarste te worden. In deze nieuwe ontwikkeling poogden de economen hun bestaansrecht te bewijzen door zich onder meer te wijden aan verfijnde modelbouw, vèr doorgevoerde specialisaties en interne controverses (bijv. het kapitaaldebat). Bij dit alles bleef het traditionele postulaat van de oneindige behoeften gehandhaafd. De ziel van de 'homo economicus' bleef gevuld met hedonistische gevoelens; de 'homo economicus' bleef ondanks alle welvaart een verwoed inkomens-, nuts- of winstmaximeerder. Het is niet verwonderlijk dat de economie zich danig in verlegenheid gebracht zag, toen duidelijk werd dat de 'hoorn des overvloeds' om ging slaan in een 'toorn des overvloeds'. Woorden als 'doomsday' en 'ecospasme' deden hun intree, toen bleek dat de overvloed een reeks nadelen opleverde die met het traditionele economische 'efficiency'- en groeidenken niet te vangen waren. Met name dienen hierbij genoemd te worden de vraagstukken van de verdeling ('equity') in zowel nationaal als internationaal opzicht èn van de externe effecten die als sociale kosten (bijv. milieubederf) verbonden zijn aan de expansie-idealen (zie Nijkamp [1979]). Met 'slogans' als 'crisis in de economie' trachtten economen vervolgens hun eigen falen te camoufleren, maar uiteraard levert het gebruik van versleten woorden voor nieuwe vraagstukken geen zinvolle bijdrage aan een wezenlijke oplossing van deze vraagstukken. Dóérvoor zal toch dieper doorgestoten moeten worden naar de achtergronden van deze vraagstukken en naar de redenen waarom de economie zo moeilijk kan inspelen op eigentijdse vragen. Noodzakelijke voorwaarden daarvoor zijn: (a) een verbreding van het veld van de economische wetenschap, zodat alle schaarstevraagstukken, voorzover direct of indirect verband houdend met een verantwoord gebruik en beheer van materiële goederen en hulpbronnen in de beschouwing worden betrokken; (b) een verdieping van het veld van de economische wetenschap, zodat ook de religieus-ethische en ideologische vooronderstellingen en implicaties van de economische wetenschap niet weggepoetst worden, maar juist in hun volle waarde worden meegenomen. Het streven naar een waardevolle opstelling bij fundamentele economische analyses is in het algemeen dan ook als illusoir te betitelen, en voorzover dit gelukt, betekent dit streven onherroepelijk een verdonkeremaning van belangrijke gedragsparameters. Inmiddels dient wel opgemerkt te worden dat de relatie tussen economische wetenschap enerzijds en ethiek, religie en ideologie anderzijds niet altijd even doorzichtig is. Meer aandacht voor deze wederzijdse relatie is dan ook zonder meer op zijn plaats.

3. Economiebeoefening en Waarde-opvatting

Elk menselijk handelen - en dus ook de beoefening van de economische wetenschap - staat onder invloed van ethische keuzeparameters, religieuze en ideologische uitgangspunten, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, enz. Wetenschapsbeoefening vindt nooit plaats in een luchtledig a priori (zie Nijkamp [1980a, 1980b]). Ethische waarde-oordelen zijn een reflectie op menselijk denken en handelen alsmede een uitgangspunt daarvoor. Men kan verschillende terreinen in de wetenschapsbeoefening opsporen en aanwijzen waar waarde-oordelen optreden, zoals: de keuze van het probleemveld en de gehanteerde methode, de invloed van vigerende paradigma's, de gehanteerde terminologie, de keuze van historische feiten, de selectie van causale relaties uit interdependenties, de keuze van de 'datakrans', de mensopvatting, de selectieve abstractie van een concrete realiteit, de toetsing van hypothesen, de impliciete toekomstvisie bij voorstellingen, etc. Overigens is de relatie tussen economie enerzijds en mens-, maatschappijen religieopvatting anderzijds wederkerig. Vanuit de wetenschapsbeoefening gaan ook belangrijke impulsen uit op het religieus en ethisch denken. De twintigste-eeuwse wetenschappelijke macht heeft grote invloed uigeoefend op het ethisch denken over bijv. euthanasie, bewapening en vooruitgang. Evenzo is het ontstaan van de politieke theologie onlosmakelijk verbonden met de wetenschappelijke analyse en bewustwording van mondiale ongelijkheden. Met het voorgaande is evenwel nog geenszins aangegeven op welke wijze het bijbelse denken vanuit de zin van Gods Koninkrijk een plaats kan krijgen in het economisch denken. De historie geeft ons ook weinig reden om hierover optimistisch te zijn, zodat enige bescheidenheid wel op zijn plaats is. Wel zijn er enige aanzetten geweest voor een christelijke visie op de economie (bijv. Nederbragt, Smeenk, Diepenhorst en Van der Kooy), maar over het geheel genomen is het waar wanneer De Jong [1974] constateert: 'Opmerkelijk is ook dat niemand van zijn collegae (d.i. Van der Kooy, P.N.) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam of aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg een confessionele economische theorie heeft ontwikkeld, noch ook hun collegae elders in de wereld'. Hij voegt er echter aan toe: 'Dat is ook geen wonder, want getuigenis afleggen en toetsen van doeleinden en middelen van het economisch handelen aan ethische beginselen (of zoals Van der Kooy het stelt: aan de Wet Gods) is essentieel wat anders dan het analyseren van de economische samenhangen tussen verschijnselen'. Met deze laatste uitspraak wordt evenwel al te gemakkelijk een scheiding tussen pure wetenschap en ethische reflectie gesanctioneerd. Overigens doet dit vraagstuk zich niet alleen in protestantse, maar ook in rooms-katholieke kring voor. Vanuit rooms-katholieke invalshoek schreef Smulders [1979] bijv. onlangs dat zijns inziens het geloof een functie heeft bij het aanwijzen en het stellen van doelen voor de wetenschapsbeoefening en voor de economische politiek en dat ook de kerk een bijdrage kan leveren aan de gewetensvorming ten aanzien van een aantal belangrijke (economische) vraagstukken van deze tijd. Het is in katholieke kring met name Cobbenhagen [1957] geweest die een economie-beoefening op katholieke grondslag heeft nagestreefd. Hij kon nog wel instemmen met het onderscheid tussen de economie als theoretische of zijnswetenschap en de ethica als normatieve wetenschap, maar hij verzette zich tegen de idee dat de ethiek als wetenschap zich van het opstellen van normen zou dienen te onthouden. Volgens hem is - in navolging van de scholastieke wijsbegeerte - naast de bestudering van het zijn ook een normatieve wetenschap nodig. Het is uitermate leerzaam om te zien dat niet alleen in protestantse hoek, maar ook in katholieke hoek de vraag naar het waarde-oordeel in de wetenschap een zaak van groot gewicht is en dat in wezen daarbij dezelfde knelpunten naar voren komen. In dit opzicht kunnen christenen soms met enige afgunst kijken naar liberalen en socialisten die er vaak veel duidelijker in geslaagd zijn om hun waarde-oordelen en beginselen te vertalen in geïntegreerde economische programma's. Helaas blijken deze laatste stromingen in de praktijk een veel grotere aantrekkingskracht te hebben uitgeoefend op economisten van christelijke huize dan de opdracht die besloten ligt in het onderdaan-zijn in het Koninkrijk Gods. Wel zij hierbij aangetekend dat onder invloed van een geseculariseerd tijdperk en van een op het kapitalisme gebaseerde samenlevingsvorm de mogelijkheden van het ontwikkelen van een christelijk economische visie veel geringer waren. Bovendien is bij (geseculariseerde) stromingen als het liberalisme en het socialisme de aandacht voor de mens in het economisch 'hier en nu' veel intenser en meer religieus gefundeerd: de zekerheid van de mens ligt bij deze ideologieën overwegend op deze aarde, en de aandacht voor het economisch handelen en het zoeken naar een sluitend economisch kader is een levensvoorwaarde voor deze stromingen.

Onzes inziens zal de economische wetenschap slechts op straffe van steriliteit ethische en normatieve principes buiten beschouwing kunnen laten. Uiteraard gaat het niet aan om zijns- en waarde-oordelen volledig te vermengen, maar een normatieve fundering en een explicitering van waarde- opvattingen in de economiebeoefening is van groot belang om een eigen identiteit te vinden. Daarbij zal er wel voor gezorgd moeten worden dat algemeen-wetenschappelijke eisen (logica, consistentie, objectiveerbaarheid etc.) niet geschonden worden. In het voorgaande is reeds aangegeven dat economiebeoefening - zeker in de huidige maatschappelijke context-zich momenteel vooral concentreert op een drietal hoofdvelden: groei en efficiency1, verdeling en externe effecten. Voor elk van deze velden zullen in de volgende paragrafen een aantal normatieve overwegingen worden aangeboden. Daarna zullen de consequenties van deze stellingname voor de ontwikkeling van de samenleving en voor het denken over de toekomst geschetst worden.

4. Groei en Efficiency

De economie bestudeert de wijze waarop produktie, consumptie en verdeling tot stand komen en de welvaart en het welzijn van mens en samenleving beïnvloeden, met name waar het gaat over goederen en middelen die schaars zijn en waaruit een keus gemaakt moet worden. In onze beschouwing staat het Koninkrijk Gods, waar de heerlijkheid van de Heer, de erkenning van Zijn eer en de zorg voor het door Hem geschapene uitgangspunt vormen, centraal. Daartoe behoort ook het zorgvuldig en doelmatig omgaan met alles wat ons is toevertrouwd: een goed beheer en een tegengaan van verspilling is een voorwaarde voor een verantwoord rentmeesterschap. Helaas heeft zich in het economisch denken een verwisseling van middelen en doelen voorgedaan: het middel van een goed rentmeesterschap nl. doelmatigheid, is geworden tot een antropocentrische doelstelling. Daardoor is het streven naar winst en inkomen niet meer een voorwaarde voor een goed functioneren van mens en samenleving, maar is het doel in zichzelf geworden. Mede daardoor verdween ook in het economisch denken het diepere reliëf van ethiek en religie: het efficiency- en groeistreven werd een vrijwel onaantastbaar postulaat. Wil de economie als mens- en maatschappijwetenschap het gedrag van individuen en groepen in hun maatschappelijk-economische context adequaat bestuderen, dan is het nodig om een normatief referentiepatroon te hebben dat kan dienen als een beoordelingspatroon voor allerhande economische keuze- en welvaartsvraagstukken. De volgende overwegingen kunnen onder meer een rol spelen in zo'n referentiepatroon dat niet alleen een academische zaak is, maar ook duidelijke consequenties heeft:
- De voorziening in materiële aardse behoeften is nauw verbonden met een goede taakvervulling in het Koninkrijk Gods. Daarbij behoort evenwel ook ontspanning en genieten van het goede op deze aarde. In dit opzicht is het postulaat van oneindige behoeften ethisch gezien echter een verkeerde zaak, aangezien dit in wezen een legitimatie betekent van hedonisme, egoïsme of utilitarianisme. Een dergelijk gesloten wereldbeeld zal nooit een verantwoord economisch analyse-instrumentarium opleveren.
- Economisch handelen vindt plaats in een maatschappelijke context en oefent invloed uit op de samenleving. Atomistische economische visies zijn ten diepste gebaseerd op individualistisch-liberalistische principes, waarin in wezen de normen van christelijke naastenliefde en altruïsme weggesneden zijn. Deze laatste normen die - in tegenstelling tot het laissez-faire principe - de economie tot een sociale wetenschap maken, vormen juist de herkenningspunten van een christelijke visie op economie en maatschappij (zie 1 Cor. 13 : 5)2. Deze normen dienen niet alleen een gedragscode te vormen voor individueel of groepshandelen, maar zullen ook consequenties moeten hebben voor de economische structuur van een samenleving. Een economische orde die onrecht, uitbuiting of conflicten bevordert is verwerpelijk. Daarom zal ook niet geschroomd mogen worden om te zoeken naar een economische structuur waarin de normen van gerechtigheid, harmonie en goed rentmeesterschap beter tot hun recht kunnen komen (cf. Nijkamp en Vogelaar [1977]).
- Het streven naar winst in een bedrijf is nodig om werkgelegenheid te scheppen, om de welvaart te bevorderen en om ook efficient te werken. Aangezien een bedrijf direct en indirect veel invloed uitoefent op de ontwikkeling van de maatschappij, dient het bedrijfshandelen echter ook mede op maatschappelijke criteria (selectieve groei, zinvolle produktie, bevordering van de kwaliteit van de arbeid etc.) beoordeeld te worden. Bedrijven dienen voor deze laatste criteria expliciet verantwoordelijkheid te aanvaarden.
- De arbeidende mens (al dan niet in loondienst) dient ruimte te hebben om aan zijn normatieve verantwoordelijkheid gestalte te geven. Dit impliceert onder meer dat bij het vaststellen van taakstructuren, organisatiepatronen en zeggenschapsverhoudingen in een bedrijf het uitgangspunt dient te zijn dat de mens - weerspiegelend de heerlijkheid van de Heer - geroepen is in bijbelse zin verantwoordelijkheid te dragen en de gelegenheid moet hebben zijn gaven te ontwikkelen. Eisen van efficiency hoeven daarbij niet altijd in mindering te komen op deze normen van een organisatie als samenwerkingsverband van verantwoordelijke mensen. De mens is geen produktiemiddel of een dood stuk gereedschap: een stimulering van creativiteit en initiatief is ook vanuit bedrijfsoogpunt een goede zaak.
- Het ongebreideld winststreven leidt vaak tot een ongewenste samenballing van economische macht (bijv. van 'multinationals'), waarbij vaak de normen van een goed rentmeesterschap overtreden worden. De uitoefening van een grote economische macht zal het niet in het algemeen kunnen stellen zonder een democratische legitimatie. De roep om een nieuwe economische orde (in nationaal en internationaal verband) valt, gegeven de huidige scheve verdeling van economische macht en het verkeerd gebruik ervan, toe te juichen. Doelmatigheidseisen alleen zijn niet voldoende om monopolieposities te rechtvaardigen, zeker niet wanneer hieruit een ongewenste scheve verdeling en ongewenste externe effecten voortvloeien. Een 'vermaatschappelijking' van de onderneming is een noodzakelijke ontwikkeling, wanneer de normen van goed rentmeesterschap vervangen worden door die van macht en geld.
- De overheid heeft een belangrijke positieve taak bij de ontplooiing van de samenleving. In onze georiënteerde markteconomie dient de overheid kader scheppend, normen stellend en voorwaarden scheppend op te treden en aldus invloed uit te oefenen op de richting van onze op ondernemingsgewijze produktie gebaseerde maatschappij. De overheidsinvloed vormt dus een belangrijk en onontbeerlijk complement op het vrije markthandelen3; zij dient de eigen verantwoordelijkheid van mondige burgers te stimuleren. Naarmate met de normen van rentmeesterschap minder ernst wordt gemaakt en naarmate de verwevenheid in onze samenleving groter wordt, zal echter de overheid - wellicht tegen wil en dank - in toenemende mate naast haar taak als de beschermster van de zwakken in een sociale rechtsstaat ook de taak van hoedster van het algemeen belang in onze verzorgingsstaat op zich dienen te nemen.

Onze conclusie is dat doelmatigheidsoverwegingen niet versmald mogen worden tot puur materialistische elementen waarin de diepte van Phil. 4 ontbreekt. Economisch handelen en denken zal bewust moeten kiezen voor een verdieping van individuele verantwoordelijkheid en een verbreding van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Uiteraard dient beseft te worden dat zo'n verdieping en verbreding - een strikte noodzaak vanuit de idee van rentmeesterschap - veelal zal inhouden een verminderde economische groei en efficiency. Dit zal inderdaad de prijs zijn die we moeten betalen voor onze overtuiging (zie voor meer concrete uitwerkingen Nijkamp [1980a]).

5. Verdeling

De economie heeft zich reeds van oudsher beziggehouden met verdelingsvraagstukken (vgl. Thomas van Aquino's 'iustitia distributiva'). Het is geen wonder dat vroegere economen vaak moraaltheologen waren: economen plachten wereldverbeteraars te zijn. Helaas is dit elan teloor gegaan; verdelingsvraagstukken worden nu vaak vanuit een formeel verdelingscriterium behandeld zonder erg veel aandacht voor inhoudelijke sociaal-economische aspecten. Bij de vulling van een referentiepatroon voor het beoordelen van verdelingsvraagstukken kunnen de volgende elementen een rol spelen (zie ook Van der Molen en Steen [1975]). - Alhoewel het begrip 'rechtvaardige verdeling' niet direct hard te maken valt, kunnen wel een aantal aspecten hiervan genoemd worden:
• Het inkomen dient ieder voldoende mogelijkheden te verschaffen tot een goede taakvervulling in het Koninkrijk Gods (men zie ook de voorschriften omtrent het jubeljaar en de zorg voor de armen in het Oude Testament): dit betekent zeker geen inkomensmaximering, al dient er wel een relatie te bestaan met iemands opdrachten en behoeften.
• Er dient een relatie tussen verdiend inkomen enerzijds en verantwoordelijkheid en inspanning anderzijds te zijn, waarbij deze relatie mede vanuit het liefdegebod geconcretiseerd dient te worden. Pas daarbinnen kan het schaarstebegrip een rol spelen.
• De verdeling dient geen extravagante welvaartsverschillen op te leveren, zoals ons ook de emotionele getuigenissen van de profeten in het Oude Testament leren. Een minimum drempel en een maximum plafond zijn daarom bij de verdeling gewenst (cf. Spr. 30 : 8).
- De verdeling van goederen en geld dient de voorwaarden te scheppen voor een betere maatschappij, waarin ieder zeker de minimum voorwaarden heeft om zijn verantwoordelijkheden waar te maken. De internationale arbeids- en welvaartsverdeling voldoet hieraan niet, zodat er dringend behoefte is aan een grondige herziening van de internationale economische structuur. Een exclusief beroep vanuit het christelijke Westen op persoonlijke vernieuwing en bekering in geval van een schrijnend welvaartstekort (bijv. in de Derde Wereld) is zeer eenzijdig. Vaak vormen sociale, politieke en economische machtsposities en structuren zulke grote knelpunten dat een verandering hierin een noodzakelijke voorwaarde vormt.4
- De verdeling van goederen en geld is geen abstract en onpersoonlijk proces, maar deze geschiedt door menselijke beslissingen. Daarom dient ook bij verdelingsvraagstukken de plaats van de mens als verantwoordelijk en voluntaristisch wezen geaccentueerd te worden. Het is dan ook een misvatting te menen dat de verdeling automatisch beheerst wordt door een conflictmodel of een harmoniemodel. De keuze voor een bepaalde verdeling en voor de daarbij gehanteerde middelen (bijv. marktsysteem, gedecentraliseerde verantwoordelijkheid) is een zaak van individuele en maatschappelijke verantwoordelijkheid (en als zodanig dus religieus en ideologisch bepaald). Onzes inziens dient bij de verdeling de idee van gezamenlijke verantwoordelijkheid op basis van een altruïstische visie (zie later) een centraal motief te vormen. De nuchterheid gebiedt wel om te zeggen dat de gebrokenheid van deze wereld nooit een ideale situatie zal opleveren, maar dit mag nooit een motief zijn voor een acceptatie van een onjuiste status quo. Onze conclusie is dat de verdeling van goederen en geld (en ook van economische macht) geen neutraal of anoniem proces is dat alleen aan een onpersoonlijke markt kan worden overgelaten. De overheid kan hierbij een belangrijke rol te vervullen hebben, al dient hierbij aangetekend dat een al te grote mate van overheidsingrijpen in de verdeling vaak averechtse effecten zal oproepen. Deze verdeling dient Phil. 4 te weerspiegelen: de verbetering van de samenleving als een groep mensen die coram Deo hun gezamenlijke verantwoordelijkheid willen realiseren is het hoofdmotief.

6. Externe effecten

De na-oorlogse westerse groei-idealen hebben naast veel welvaart ook vele sociale kosten (zgn. externe effecten) veroorzaakt: uitputting van grondstoffen, milieubederf, congestie, stress, gebrek aan rust, toename van de kloof tussen de rijke en arme wereld enz. De liefde tot God als de Schepper (en daarin tot Zijn schepping) is nauwelijks gehonoreerd in onze maatschappij en de Schriftgegevens over de zorg voor het geschapene zijn - tot ons eigen nadeel - schromelijk verwaarloosd. Ook ten aanzien van het optreden van externe effecten kan men trachten verschillende elementen van een normatief beoordelingspatroon te formuleren.
- In plaats van het maximeringsparadigma (bijv. ten aanzien van consumptie, produktie, inkomen en winst) zal de voluit Schriftuurlijke idee van het 'voldoende zijn' in onze westerse samenleving meer ingang moeten vinden. Dit zgn. 'satisficer' concept levert ook belangrijke bouwstenen voor een zinvolle economische analyse (men zie ook de ideeën van de Nobelprijswinnaar Herbert Simon [1957]). Dit idee van matigheid betekent ten aanzien van externe effecten een streven naar harmonie met onze omgeving. Het zal een grote uitdaging voor de westerse wereld - nu en in de toekomst - zijn om nieuwe mogelijkheden te scheppen voor een harmonieuze ontwikkeling op basis van een zgn. 'steady-state' gedachte (d.i. een samenleving die in langdurig evenwicht verkeert t.a.v. de voorraad grondstoffen, energiedragers en het milieu; zie ook Daly [1973]).
- De zorg voor het geschapene dient ten volle geïntegreerd te worden in het produktie- en consumptieproces. Het spreken over verbondsvernieuwing is steriel als het geen lijnen weet door te trekken naar maatschappij- en milieuvernieuwing. Ook al is de aardse bedeling betrekkelijk en eindig, onze taak als rentmeester van de levende Schepper vergt dat onze talenten gebruikt worden om de schepping te laten spreken van Zijn eer en om het kwade daarin tegen te gaan.
- In het kader van een altruïstische economie dienen de positieve externe effecten - leidend tot baten voor anderen - voorop te staan, terwijl de negatieve externe effecten - leidend tot ongewenste nadelen voor anderen (bijv. milieubederf) geminimeerd dienen te worden. Dit altruïsme betreft niet alleen onze huidige generatie, maar raakt ook de toekomstige generatie. Daarom mogen wij door onverantwoorde korte-termijn beslissingen niet het lange-termijn perspectief voor de toekomst blokkeren. Onze conclusie is dat externe effecten in onze samenleving niet als abnormale verschijnselen dienen te worden opgevat, maar dat ze geïntegreerd in economische analyses dienen te worden opgenomen. Dan pas kan ook het lichtend reliëf van Phil. 4 doorwerken in het economisch denken, zodat een egocentrische mens-ding relatie omgebouwd wordt tot een altruïstische mens-mens relatie.

7. Slotbeschouwing

Het primaat van de economische en technische vooruitgang en de gebiedende eis van onze prestatiemaatschappij hebben een geweldige scheefgroei in onze samenleving veroorzaakt. Veel normatieve uitgangspunten die hierboven geformuleerd zijn hebben in de praktijk van het economisch denken en handelen slechts een ondergeschikte rol gespeeld. De hooggeprezen souvereiniteit van het economisch subject blijkt bij nader inzien veelal de toets der normatieve kritiek niet te kunnen doorstaan. Uiteraard dient beseft te worden dat ethiek en rechtvaardigheid multidimensionale begrippen zijn, waarin ethische beginselen als rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid en vrijheid tegelijkertijd een plaats hebben. Een economische beslissing gemeten naar de ene dimensie (bijv. het vrijheidsideaal) zal anders gewaardeerd worden dan wanneer ze naar een andere dimensie (bijv. het verantwoordelijkheidsbeginsel) wordt beoordeeld. De economie zal juist moeten streven naar een 'simultane realisatie van alle normen' (Goudzwaard [1972]), waardoor de uiteindelijke beslissing - vanuit een ethische stellingname - een zin-volle en een op een sociaal-economische samenhang gerichte afweging weerspiegelt. De verantwoordelijkheid voor economische beslissingen zal zoveel mogelijk moeten worden toebedeeld aan het basisniveau waarop de verantwoordelijkheid het best tot zijn recht kan komen. Bij complexe beslissingen, bij externe effecten en bij gewichtige beslissingen van een grote reikwijdte zal een bredere maatschappelijke afweging onontbeerlijk zijn. Uiteraard biedt een democratische controle als zodanig nog geen garantie voor een weloverwogen beslissing; de hierboven geformuleerde uitgangspunten zullen evenwel ook dan in appellerende en directieve zin richting moeten geven. Belangrijke economische beslissingen worden in toenemende mate 'voorgekookt' in soms onduidelijke overlegfora tussen vakbeweging, werkgevers en overheid. Een institutionalisering van een dergelijke 'overlegeconomie' en 'overleg-planning' is zeker zinvol, mits de nodige openheid betracht wordt en de parlementaire verantwoordelijkheid en controle niet uitgeschakeld worden. Anders is het gevaar van een corporatieve staat niet geheel denkbeeldig. De overheid krijgt in onze complexe maatschappij een steeds grotere rol toebedeeld in het economische leven. Voorzover de collectieve sector niet dient om de eigen verantwoordelijkheid van de burger uit te hollen, is tegen de omvang van de collectieve sector weinig steekhoudends aan te voeren. Helaas heeft het er de laatste tijd veel van weg dat de collectieve uitgaven steeds meer een appèl op individuele verantwoordelijkheid in de weg staan, waardoor de normatieve vrijheid van de burgers belemmerd wordt. De overheid heeft in onze - op belangentegenstellingen gebaseerde - maatschappij geen gemakkelijke taak, met name niet als haar beleid niet aansluit bij de wensen van de meerderheid. Juist dan zal het van belang zijn om de geloofwaardigheid van haar appèl op de burger serieus inhoud te geven. In een samenleving die niet gedragen wordt door het christelijk geloof - vanuit het getuigenis van het Nieuwe Testament een 'normale zaak' - zal men toch ook de overheid de norm van het Koninkrijk Gods moeten voorhouden, dat zij in haar economisch en institutioneel optreden zo handelt, alsof de Heer hier regeert. Ook haar (economisch) gezag is naar haar zin een normatief gegeven, alhoewel de inkleuring daarvan in elke concrete situatie een zaak is van menselijke verantwoordelijkheid. Alhoewel ook de historie een wisselend beeld van gezagsrelaties laat zien, mag men vanuit de zin van het gezag ook een appèl doen op de gezagsdrager om zich te houden aan de normen van het Koninkrijk. Zoals gezegd, er zijn vele soorten gezagsrelaties (zie Pouwelse [1977]). Zo berust onze sociaal-economische structuur grotendeels op vrijwillig aangegane maatschappelijke overeenkomsten ('sociale contracten') tussen individuen of groepen onderling (bijv. tussen werkgevers en werknemers). Uiteraard is een dergelijke structuur niet onveranderbaar; in een goede overleg-economie zouden sociale partners in beginsel heel goed andere afspraken kunnen maken over gezagsverhoudingen in een onderneming, mits deze afspraken ook worden vastgelegd in een contract waarin wederzijdse rechten en verplichtingen worden vastgelegd. Het zou onzes inziens geweldig belangrijk zijn indien vanuit het christelijk denken gewerkt zou kunnen worden aan dergelijke 'laboratories of hope' (zie Kerkhofs [1978])5. Juist nu onze maatschappij de kans heeft om zich los te rukken uit de wurgende omklemming van het prestatie- en vooruitgangsstreven - een duidelijk voordeel van de huidige economische stagnatie - , zal het van belang zijn om in alle rust en bezonnenheid na te denken over een nieuwe inhoud en een nieuwe vorm voor onze maatschappij. Creatieve consumptieen produktiepatronen zullen daarbij de prestatiedrang moeten vervangen: in plaats van een rusteloze prestatiemaatschappij is er nu ruimte om te denken over een zin-volle en creatieve maatschappij! Een dergelijke zingeving is eens te meer van belang nu onze samenleving in de tachtiger jaren overspoeld dreigt te worden met nieuwe vraagstukken, zoals de rol van kernenergie, de invloed van de chips, de gevolgen van genetisch onderzoek, de toename van de vrije tijd, enz. Bij de confrontatie met dergelijke vraagstukken zal het eens te meer van belang zijn voor onze samenleving om terug te vragen naar de normen die de Schepper van hemel en aarde gegeven heeft voor de dienst in zijn Koninkrijk.

Literatuur

Cobbenhagen, M. J. H., 1957, De Economist Cobbenhagen, Economische Geschriften van Prof Dr. M. J. H. Cobbenhagen (Elsevier, Amsterdam/Brussel)
Daly, H. E. (red.), 1973, Toward a Steady-State Economy (Freeman, San Francisco)
Goudzwaard, B., 1972, Economie en Vooruitgangsidee (Bohn, Haarlem)
Jong, F. J. de, 1974, Over het Probleem van de Waardevrijheid van de Economische Wetenschap, in Model en Mogelijkheid (red. R. L. de Haan et al.) (J. Haan, Groningen), pp. 23-53.
Kerkhofs, J., 1978, Industrial Society in Service of the Individual - Utopia?, Uniapac, pp. 1-7.
Molen, H. W. B. van der, en J. Steen, 1975, Ethiek van de Inkomensverdeling, Radix 1 ,pp. 200-210.
Nijkamp, P., 1979, Naar een prijzenswaardig Milieu?! (Van Gorcum, Assen)
Nijkamp, P., 1980a, Herfsttij der Vooruitgang (De Vuurbaak, Groningen)
Nijkamp, P., 1980b, Waarden en Waarheid in het Ruimtelijk-Economisch Denken, Radix 6, pp. 2-19.
Nijkamp, P. en N. Vogelaar, 1977, Verlegenheid rond Werkgelegenheid (De Vuurbaak, Groningen)
Pouwelse, W., 1977, Kapitaal-Arbeid-Gezag, Ambt en Plicht 25, nr. 2, pp. 17-22.
Simon, H. A., 1957, Models of Man (Wiley, New York)
Smulders, A. A. J., 1979, Economie, Economische Politiek en Geloof, Intermediair 15, nr. 49, pp. 1-11.
Vries, J. P. de, 1964, Israëls Economisch Isolement, Lucerna 5, pp. 107-153.


Prof. Dr. P. Nijkamp (geboren in 1946) is hoogleraar ruimtelijke economie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Adres: Paulus Potterlaan 10, 1213 EX Hilversum

Noten:
1) Onder efficiënt handelen wordt hier verstaan het handelen volgens bepaalde strikt traditioneel- economische criteria (bijv. bijdrage aan winst, aan inkomen, aan nut etc.).

2) Zo had ook het renteverbod in het Oude Testament mede een sociale achtergrond (zie De Vries [1964]).

3) De idee van souvereiniteit in eigen kring kan niet gebruikt worden om (eventueel ver reikend) overheidshandelen af te keuren, wanneer door slecht economisch gedrag ('hardigheid des harten') de spelregels in het Koninkrijk Gods (bijv. gerechtigheid, vrede, harmonie en dienstbaarheid) geschonden worden. Accent op eigen normatieve verantwoordelijkheid zal ook hier centraal moeten staan.

4) Zo stelt de encycliek Quadragesimo Anno [1931] dat er een rechtsorde geschapen moet worden waarin allen die betrokken zijn bij het economisch leven hun eigen belang gemakkelijker m overeenstemming kunnen brengen met het algemeen belang.

5) Overigens kent men ook in Nederland reeds enige bedrijven die volledig gebaseerd zijn op een gelijkwaardig 'partnership' van alle bij het bedrijf betrokkenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Radix | 84 Pagina's

Economie en samenleving

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1981

Radix | 84 Pagina's