Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods heerlijke deugden (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods heerlijke deugden (1)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heere is goed. Hebt u dat al ontdekt en beleden? God is ALTIJD goed, al wordt het door Gods kind niet altijd beleefd. In dagen van druk zucht het hart en is neergebogen. Maar bij Geesteslicht gaan we belijden: ‘Gij zijt goed en goeddoende. Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt’ (Ps. 119:68.71.75). De Heere is verder ook goed tegenover ALLEN. Heeft de Heere Jezus immers niet gezegd dat God Zijn zon doet opgaan over bozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardige?

Maar Hij is in het bijzonder goed voor Zijn uitverkoren Kerk.

Zijn kinderen delen in Zijn bijzondere goedheid en gunst, als Hij hun zielen verlost van het verderf. Gods goedheid wordt voorwerp van aanbidding. Te meer als ze gaan ontdekken dat in hen, dat is in hun vlees, géén goed woont. Dan wordt ervaren dat de Heere goed is voor een slecht mens.

In een aantal artikelen willen we enige woorden wijden aan sommige van Gods deugden of eigenschappen. Moge de overdenking ervan zoet zijn voor allen die Gods Naam vrezen. Moge het ook tot bemoediging zijn voor hen die van verre staan. Moge het ook nog tot bekering van het onbekeerde zijn. Als de Heere werkt in het zondaarshart, wordt die zondaar op het allerdiepst vernederd. Maar Gods heerlijke deugden worden op het allerhoogst verheerlijkt. Door God Zelf. Maar ook door de mens.

Op catechisatie leren we onderscheid te maken tussen Gods mededeelbare en Zijn ónmededeelbare eigenschappen. Onmededeelbare eigenschappen wil zeggen, die deugden, welke God ALLEEN heeft; die Hij dus niet aan Zijn schepselen heeft ‘medegedeeld’. De uitdrukking médedeelbaar wil zeggen dat er van die eigenschappen óók iets gevonden wordt bij de mens. Dat woord houdt evenwel in, dat geen mens zich te beroemen heeft op wat hij heeft, want het is hem slechts gegeven, medegedeeld.

Welnu, we willen van zowel Gods mededeelbare, als onmededeelbare eigenschappen iets gaan zeggen. Zijn goedheid is ook één van Zijn mededeelbare eigenschappen.

In welke weg laat God Zich kennen? Door middel van het boek der natuur en door middel van de Schriftuur. Het licht van Gods Geest is echter nodig om onze blinde zielsogen te openen. Want hoewel het boek der natuur door velen gelezen wordt, nochtans wordt God niet verheerlijkt. Het oog moet open gaan voor Hem, Die het alles schiep. Zo is het ook met Gods Woord, de Bijbel. Daarin spreekt God; Hij openbaart Zich. Hij openbaart Zichzelf in het Boek der boeken in Zijn heerlijke deugden. Hij openbaart Zich ook in Zijn goedheid, Zijn onuitsprekelijke goedheid.

Maar de Heilige Geest doet het de mens zien. Dan wordt het hart verbroken vanwege die goedheid. Dan gaan we zien dat we tegen een goeddoend God zondigen. Dan leren we op die goedheid hopen, enzovoort. Dan gaan we ook leren dat God goed is om Christus’ wil. Zondaren delen in Gods goedheid als een vrucht van Zijn volbracht Middelaars werk. Zo krijgt ook Hij de eer. Het is echter niet zo dat Christus bij de Vader heeft opgewekt, wat er tevoren niet was. God IS goed, van nature. Vanwege die goedheid heeft Hij Zijn Zoon naar de wereld gezonden. Maar zondaren delen in Gods eeuwige goedheid als vrucht van Jezus’ werk.

Wanneer wij spreken over Gods goedheid spreken we over iets groots en veelomvattends. Dan spreken we over alle vormen van vriendelijkheid en goedheid jegens de mens. Als we spreken van Gods goedheid jegens de onbekeerden, hebben we het eigenlijk over Zijn verdraagzaamheid en taai geduld. Die aan de mens bewezen goedheid zal eens eenmaal tegen hem getuigen, als het niet tot bekering heeft geleid. Maar als we spreken over Gods goedheid jegens Zijn volk, hebben we het niet langer over Zijn algemene goedheid, maar over Zijn bijzondere genade, die Hij bewijst in het zaligen van de zondaar. En sprekend over de goedheid die Hij betoont in het doorhelpen en uithelpen in de moeiten van het leven, bedoelen we meer Zijn barmhartigheid.

Dit dienen we te onderscheiden. Als God Zijn goedheid bewijst in het leven van een mens, wil dat nog niet zeggen dat die mens een voorwerp van Zijn eeuwige liefde is. Toch is Hij volmaakt goed jegens die mens. Heeft hij immers niet de dood verdiend? Maar God geeft hem het levenslicht. De mens die verloren gaat zal nimmer kunnen zeggen dat God niet goed voor hem is geweest. Maar u voelt wel dat we het nu hebben over de goedheid die Hij ten toon spreidt in het verdragen van die mens; in het uitstellen van het oordeel; in het waarschuwen van die mens, enzovoort. God heeft gezworen dat Hij geen lust heeft in de dood van goddelozen. Dat is Zijn goedheid.

Wat erg is het toch dat een mens die goedheid des Heeren niet ziet. Daar is hij blind voor. Als het hem goed gaat in het leven houdt hij zich stil. Maar dankbaarheid is hem ten enen male vreemd. Als druk en moeite in het leven komen, houdt hij zich niet langer stil, maar gaat hij klagen. Zelfs klagen over en tegen God. Die mens is maar diep ongelukkig. Hij is blind voor Gods goedheid, welke hem nog verdraagt, omdat Hij blind is voor zijn schuld en onwaardigheid. Bij de natuurlijke mens zal het dan ook niet komen tot een aanbidden van Gods goedheid en verdraagzaamheid.

Wat is het groot als een mens door Woord en Geest gaat zien wie hij is, en Wie God is. Als we iets gaan zien van onze schuld en verlorenheid, wordt het een wonder dat we er nog zijn. Dat we nog zijn in het land der levenden, ja, nog onder de genademiddelen, ja, dat we nog zalig kunnen worden. Dan gaan we al iets zien van het onuitsprekelijke wonder van Gods goedheid en verdraagzaamheid. Dat verbreekt het hart. Maar het geeft ook vrijmoedigheid in het gebed. Heere, zo zegt men dan, wat is het toch nog een wonder dat ik nog ben die ik ben. Dat u nog geen afrekening hebt gehouden. Dat ik nog niet in de het lig. O, Heere, bekeer me toch. Red mijn ziel door Uw goedheid, Heere. Gods goedertierenheid en verdraagzaamheid worden als een wonder beleefd. En het leidt tot bekering, Rom. 2:4.

Maar de mens die God mag vrezen, zal al meer en al dieper in dit wonder worden ingeleid. Omdat hij zichzelf al meer en meer leert kennen. De zonde, bedreven in het ‘eertijds’ wordt smartelijk. Maar de zonde, bedreven na ontvangen genade, wordt nog smartelijker. Dat inwonend verderf wordt ons dan een kruis. Wat zondigen we toch tegen een goeddoend God! Psalm 51 is het boetelied van een mens, die al genade kende. De toon is diep, want het berouw is diep; Gods goedheid, ondervonden in de vergeving der zonden, om het bloed van Christus, leidt tot hernieuwde bekering; tot heiligmaking. Tot een waarachtige liefde tot God. Tot een groot verlangen om Gods goedheid eer te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1997

Bewaar het pand | 8 Pagina's

Gods heerlijke deugden (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1997

Bewaar het pand | 8 Pagina's