Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De letter doodt, de Geest maakt lebend.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De letter doodt, de Geest maakt lebend.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die, ons ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 2 Cor. 3 : 6.

Die tekst: »De letter doodt, de Geest maakt levend", was alle eeuwen door steeds een lievelingstekst van de vijanden der rechtzinnige kerk, en juist daarom voor de geloovigen minder aantrekkelijk.

De kerk sprak zich uit in een geschreven stuk. De kerk kon niet zonder geschreven belijdenis. De kerk had gescHreven formulieren. De kerk had geschreven liederen of psalmen. Ook had de kerk geschreven bepalingen en kerkenorden. En in al die geschreven stukken, formulieren en boeken, ditón school nu, naar men voorgaf, de letter. Een letter.^ die naar het eigen getuigenis van geen minder dan Paulus den apostel, u niet nut, maar doodk En daarom wilden deze vrome ongeloovigen yan uw belijdenis, van uw formulieren, van uw ordeningen niets weten. Zij waren de vrije vromen, de minnaars niet van de letter, maar van den Geest, en daarom waren zij de levende., de geestelijke, de bezielde vromen, die op de mannen der formulieren als op het dorre hout en de doode rechtzinnigheid neerzagen.

Zoo heeft men onder dit roepen van: »Tegen de letter en voor den Geest" zich eerst losgemaakt van de Formulieren van eenigheid, zeggende dat men aan zijn Bijbel genoeg had, en dat die Schrift »naar de meening des Geestes" moest uitgelegd.

En toen dit gelukt was, heeft men zich tegen die Schrift zelve gekeerd. Natuurlijk niet om Gods Woord aan te randen. Integendeel, dat Woord Gods in de Schrift was de Geest, en daaraan bleef men trouw zweren. Maar wat uit de Schriftvereering weg. moest, was de booze letterdienst. Boek na boek was onecht bevonden. Stuk na stuk was blijkbaar ingeschoven. Op geen enkel gezegde kon men letterlijk aan. Wat van de Schrift bleef, was alleen maar de algemeene Geest., die er ons uit tegenademde ; een ingeademde Geest, die dan meest als twee droppelen water geleek op den persoonlijken geest van hem, die den »adem der Schrift" opving. Jarenlang was 2 Cor. 3 : 6 dan ook een geliefkoosde tekst voor Moderne, Groninger, en soms ook voor enkele Ethische leeraars, om de rechtzinnige letterzifters en letterdienaren op de kaak te stellen, en hun eigen, hooge, geestelijke, levende vrijheid uit te stallen.

Vreemd klonk het bij zulke predikatiën alleen, dat deze vrije geesten de doodende letter ten deze zelf met een letter bestreden.

Immers, de uitspraak van Paulus, dat sde letter doodt en, de Geest levend maakt", is zelf een geschreven woord, een in vasten vorm vastliggende uitspraak, een getuigenis, die ons niet door den Geest aanwaait, maar overgeleverd is in de letter.

Nu is het intusschen voor deze formulierbestrijders en lettervijanden jammer, dat geheel deze uitspraak van Paulus hoegenaamd niets en niet het allerminst met het gebruik van een belijdenis, of van formulieren, of ook van het geschreven Woord, uitstaande heeft.

Wie den aanhef van 2 Cor. 3 inziet, ontwaart terstond, dat de letter hier terugslaat op de let-

ters die God zelf met eigen Goddelijken vinger op de Tafelen van den Sinaï heeft geschreven. Paulus wijst terug op wat staat in Ex. 31: i8:

En God gaf aan Mozes de twee tafelen der Getuigenis, tajelen, van sieen, beschreven met den 'Vinger Gods."

En daartegenover stelt de apostel nu een geheel ander schrijven van God. Een schrijven niet op tafelen van steen, maar op de tafelen van ons inenschelijh hart, waarvan hij gelezen had in Jeremia 31:33, in deze woorden: Ik zal mijne wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven."

Zoo werd de Wet Gods dus op tweeërlei manier, altoos door God zelven, geschreven: de ééne maal met zichtbare letterteekens op tafelen van steen, en de andere maal met trekken des Geestes op de tafelen van het hart.

En van die tweeërlei wijze, waarop God zijn Wet ons ten behoeve schreef, daarvan zegt nu de apostel, dat de Wet Gods, zoolang ze nog alleen op de steenen tafelen, in zichtbare letterteekens voor ons staat, ons doodt, en dat ze ons dan eerst levend maakt, als God de Heere datzelfde wat Hij eerst op steen, in letters, voor ons schreef, nu schrijven gaat door den Geest op de tafelen van ons hart.

De apostel had de waarheid van die tegenstelling aan zijn eigen hart en aan zijn eigen ziel ondervonden.

Hij had drie perioden doorleefd.

Zonder de Wet, leefde ik eertijds" (Rom. 7 : 9), dat was zijn eerste periode. En daarvan zegt hij, dat hij toen niet wist wat zonde was, en dat de zonde hem weinig prikkelde.

Maar toen maakte hij kennis met »de Wet op de tafelen van steen", en ging hiermede in zijn tweede periode over. Toen kende hij de Wet Gods, maar nog alleen in de letter. En gevolg van die kennis was, dat hij nu de zonde ontdekte, tot zonde geprikkeld werd, en feitelijk werd gedood.

Hij zegt er van: Zonder de Wet zoo leefde ik eertijds, maar toen de Wet gekomen is, is de'; slapende zonde in mij levend geworden, en ik ben gestorven. Natuurlijk was de Wetten leven, maar mij is ze ten doode bevonden. Want de zonde in mij, door de Wet geprikkeld, heeft mij verleid, en daardoor gedood."

En daarna kwam toen eindelijk de derde periode, toen God ook op de tafelen van Paulus' hart dezelfde Wet geestelijk inschreef. En toen kwam de vrijmaking. En hiermede de terugdringing der zonde. Door den Geest het leven.

Ge moogt dus niet zeggen: Omdat de letter doodt, wil ik met die letter niets van doen hebben, en moet die letter weg.

Integendeel, die letter moet beginnen met ook u te (iooden; en de verhinderende oorzaak, waardoor het komt, dat de Geest er zoo weinigen vrijmaakt, ligt juist daarin dat ze weigeren door de letter gedood te worden.

Paulus, zegt niet: Dat de letter mij doodde, was mijn ongeluk. Verre van dien, juist dat sterven door de Wet was ook hem Asdoorgavg tot het leven geweest.

De geschreven Wet m.oet ons dooden, en eerst wie door de Wet gedood is, komt voor de poorte des levens, ziet zich die ontsluiten, en gaat er door ten leven in.

Geen verlossing zonder kennis van ellende, en op de vraag: Hoe kent gij uwe ellende ? luidt het antwoord onveranderlijk alle eeuwen door, onder Oud, en Nieuw Verbond: Door de (iESCHREVEN Wet Gods.

En die kennisse van uw ellende begint wel als de Wet Gods u neerwerpt, en gaat wel door, als de Wet Gods u de knie op de borst zet en u pijn doet, maar volleerd wordt die kennisse uwer ellende eerst, als die Wet Gods u ook heeft gedood.

Zóó heeft gedood, dat er niets meer in u leeft, waaraan ge u kunt vastklemmen, en tot ge gansch hulpeloos en ontbloot en dood in uzelven, alsnu het oog ontsluit voor de reddende genade Gods.

Wil iemand dit nu niet, handhaaft hij tegenover die Wet Gods, die hem dooden wil en dooden moet, zijn eigen onheilig leven, zijn zondig ik, zijn spelenden vrijen wil, zijn willekeurige eigenzinnigheid, goed, dan doodt die Wet u hier op aarde niet.

Maar waan niet dat ge daarom den dood ontkomt.

Het verschil is maar, dat zoo iemand hier zich niet geestelijk door de Wet Gods wil laten dooden, hij dan na zijn dood door diezelfde Wet Gods voor eeuwig gedood wordt.

Alleen wie volkomenlijk opvolgt al wat inde Wet geschreven staat, zal leven. Al wie die Wet niet volkomenlijk volbrengt, op dien rust de vloek, en in dien vloek de eeuwige dood.

Wat bestreden moet worden, en wat Paulus bestrijdt is dus niet, dat de letter, d. i. de Wet Gods op de tafelen van steen ons doodt.

Dat toch kon niet anders, dat moest ze doen. Niet omdat de Wet zelve vermoordend is, maar omdat de zondaar voor die Wet Gods niet^a» bestaan.

Neen, het kwaad waar Paulus tegen ingaat, is, dat men waant aan die in letters geschreven Wet genoeg te hebben, en dat men deze Wet Gods op de steenen tafelen niet voor de voorloopige, maar voor de blijvende, afdoende, duurzame bedeeling aanziet.

Kort gezegd, dat men niet door de letter zich laat dooden, om dood zijnde het leven des Geestes te vinden.

De letter, de Wet op de tafelen van steen, doodt altijd en moet dooden.

Of hier geestelijk, opdat ge ten leven komt.

Of na uw sterven persoonlijk, om u voor altoos te werpen in den eeuwigen dood.

Eerst stond de Wtt, toen God den mensch schiep, geschreven in zijn hart. Hij kon die volbrengen. Het was de ordinantie van het Werkverbond. Omdat de mensch nog geen zondaar was, doodde de Wet niet, maar zou hem geleid hebben ten eeuwigen leven.

Toen viel de mensch, en werd het geestelijke schrift van de Wet op de tafelen zijns harten onleesbaar. Er bleef nog wel iets over, maar onduidelijk, niet scherp meer belijnd, bij den een anders dan bij den ander, dooreengemengd en verward. Al verflauwende en te niet gaande. Ten leste onleesbaar tot onherkenbaar wordens toe.

Om aan die ellende een einde te maken, heeft God toen in zijn genade, diezelfde wet die we binnenin ons hart niet meer lezen konden, ons van buiten laten lezen, en ze daarom op twee steenen tafelen geschreven, en hetgeen op die tafelen van steen stond, eerst aan heel Israël, straks aan heel de wereld laten bekend maken.

En toen eerst merkte wie God zocht, hoever hij was afgeweken, hoe diep verzondigd zijn wezen was, en toen hij zich aan die sWet op steen" poogde op te richten, sloeg hij voor die Wet neer, en ontdekte hij aan die jWet op steen" met eiken nieuwen dag al duidelijker zijn onmachtigheid, zijn verdorvenheid, zijn geestelijken dood.

En zoo kwam hij door dien Tuchtraeester tot Christus.

Hij lag nu hulpeloos, reddeloos, radeloos neer in zijn eigen doodsbanden.

Zoo had God hem toen bereid en ontvankelijk gemaakt voor de werkende genade, en die doorwerkende genade kwam nu hierin uit, dat diezelfde God, die eerst in Adams ziel zijn wil gegrift had, en daarna diezelfde Wet op Sinaï in steen buiten ons stelde, thans diezelfde Wet weer inschreef op de tafelen van hei hart van zijn kind, en dat schrift van zijn hart levend hield door de gestadige inwerking van den Heiligen Geest.

Zoo waS er een lijder, die eerst gezonde dagen kende, en toen vanzelf adem haalde, zonder haast te merken dat hij 't deed.

Maar toen sloop hem krankheid in de keel. De ademhaling werd hem belemmerd. En eindelijk dreigde ze op te houden. En hij was des stikkens nabij.

In dien nood kwam heelkundige hulp hem te stade. Een kunstmatige ademhaling werd_ aangebracht, die buiten hem omging.

Maar dat duurde slechts tot den tijd der genezing.

Want toen hij genezen was, toen nam de heelmeester zijn instrument weer weg, omdat nu de natuurlijke ademhaling was teruggekomen. En zoo nu doet God ook met den zondaar, want een zondaar die weer natuurlijk ademen kan, is een kind Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„De letter doodt, de Geest maakt lebend.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's