Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naarde katechisatie (140).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naarde katechisatie (140).

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het derde gebod. De eed.

Ook ten opzichte van het derde gebod van ’s Heeren Wet geldt des dichters opmerking in Ps. 119 : „Uw gebod is zeer wijd”.

De Heere eist de eerbied en hoogachting voor en van Zijn Naam op. Het gebruik van Gods heilige Naam mag nooit anders zijn dan een opheffen met eerbied en kinderlijke vrees.

Daarom is ook alle neutraliteit tegenover ’s Heeren Naam veroordeeld. Onze Heidelberger wijst er dan ook terecht op naar Gods Woord, dat men zich ter dege schuldig maakt aan de overtreding van dit gebod, wanneer men Gods Naam ijdellijk hoort misbruiken, dus hoort vloeken en zulks zwijgend aanhoort en niet met bewogenheid en ernst waarschuwt. Dit betreft ook het lezen van boeken, waarin het vloeken voorkomt. Zou dit ook met behoren tot het „zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken”, zoals Zondag 36 zegt?

Bij het derde gebod is ook zeer nauw verbonden het aanroepen van ’s Heeren Naam in het afleggen van de e e d ! Onze Katechismus wijdt hieraan een aparte Zondag, Zondag 37.

Een eed is een van God gegeven middel om „trouw en waarheid” onder aanroeping van Gods Naam te bevestigen, wanneer getuigen ontbreken. Men stelt zich dus in Gods tegenwoordigheid, ja, men roept God daarbij op tot Getuige.

Het afleggen van zulk een eed mag dan ook alleen plaats hebben met eerbied en vreze Gods. De Katechismus vraagt in Zondag 37: maar mag men ook GODZALIGLIJK bij de Naam Gods een eed zweren? En dan antwoordt zij „Ja, als het de overheid van haar onderdanen of anderszins ook de nood vordert.”

Welke nood? Wel, wanneer de zaak des Heeren of ook de eer van de naaste schade lijdt. Dus niet om allerlei persoonlijke kleinigheden.

In dit opzicht is er zoveel LICHTVAARDIG eedzweren. Zoals b.v. iemand zweert om uit de moeilijkheden te komen en men geen enkele moeite aanwendt om een onderzoek in te stellen. Wat worden er ook niet z.g.n. verkapte eden gedaan, door uitdrukkingen als: zo waar als ik hier sta, ja waarachtig en ... God hoort ’t me zeggen. Dan wordt Gods heilige Naam opgeheven tot het ijdele, tot het zinloze ! De bede van de dichter in psalm 141 : 3 (ber.) is hier wel op z’n plaats:


„Zet, Heer’ een wacht voor mijne lippen,
Behoed de deuren van mijn mond,
Opdat ik mij, tot genen stond,
Iets onbedachtzaams laat’ ontglippen.”

Bijzonder is de „meineed” een schrikkelijke zonde voor God „Mein” betekent hier „boos”, „slecht”. Zij is een opzettelijk liegen, tegen beter weten in, namelijk voor de overheid betuigen, wat waar is, niet waar is, of omgekeerd. Zulks is Gods Naas aanrandend! en daardoor ook zeer strafbaar.

„Als het de overheid van haar onderdanen vordert.”

De overheid is Gods dienares, zoals de Apostel verklaart in Rom. 13. Het is haar taak om „trouw en waarheid te doen bevestigen.

„Trouw en waarheid.”

Dit zijn de twee machtige grondzuilen, waarop ook heel onze samenleving dient te berusten zowel op maatschappelijk, politiek, als op kerkelijk terrein!

Zij zijn blijken van Gods algemene goedheid ná de zonde-val en dienen als een rem op de volle doorwerking van de vloek der zonde, zoals die in de leugen zich openbaart. Daarom is de eed een middel tot stuiting van de leugen. Anderzijds is zij in feite een aanklicht tegen de mens, die onbetrouwbaar is geworden en niet meer op zijn woord geloofd kan worden.

Nu is het de vraag of de eed Schriftuurlijk gegrond is. Want de Dopersen of Doopsgezinden verwerpen de eed. De overheid heeft toegestaan, dat dan voor de eed ook het afleggen van een „belofte” mag plaats hebben.

Waarom verwerpen de Dopersen de eed? Dit houdt verband met hun beschouwing over de overheid. Zij gaan er van uit, dat alles wat tot deze aarde behoort, gebied van de duivel is. Zij stellen imers een sterke tegenstelling tussen „natuur” en „genade”. Nu is er wel een groot onderscheid tussen beide, want we kunnen door de kennis van God uit de natuur niet zalig worden, omdat men Christus niet daaruit kan leren kennen, zoals het vragenboekje van Hellenbroek ook aangeeft. Maar anderzijds is het toch ook zó, dat, wanneer God een zondaar bekeert, zulk één zich niet afkeert van de natuur. Neen, hij krijgt daarin door Geesteslicht en het licht van Gods Woord juist Gods grote werken te zien. Hoeveel psalmen getuigen daarvan! Gods kind keert zich niet af van het aardse leven als zodanig, zoals de Dopersen deden door hun zgn „wereldmijding”. Christus bidt in Zijn volmaakte gebed: „Ik bid met, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze.” En Paulus schrijft in I Kor. 7 : 31 „En die deze wereld gebruiken als niet misbruikende.” En in I Tim. 4 : 4 „Want alle schepsel Gods is goed en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde.”

We zien hieruit duidelijk, dat er geen vijandige tegenstelling mag gesteld worden tussen „natuur” en „genade”. Wèl, dat er die grote tegenstelling is tussen „genade” en de ... „zonde”, de wereldse begeerlijkheden, het ijdele, het boze. In dit verband is niet overbodig met alle ernst en klem erop te wijzen, dat vandaag wèl zoveel als „cultuur” wordt aangediend, dat in feite door Gods Woord wordt veroordeeld als zonde. We dienen dit zeer wel te onderscheiden en onze jeugd daarop te wijzen.

Maar keren we terug tot onze behandeling van de „eed”.

Het verwerpen van de eed door de dopersen grondt men op het woord van Jezus tot de farizeërs in de tempel: „Maar Ik zeg u: zweert ganselijk niet.” (Matth. 5 : 34). En op Jakobus 5 : 12 „Doch voor alle dingen, mijne broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch enige andere eed; maar uw ja zij ja en het neen, opdat gij in geen oordeel valt.”

We willen D.V. in de volgende les nader op deze teksten en op hun verband terugkomen. Om dan tevens gelegenheid te vinden om elkander erop te wijzen, hoe we allen schuldig staan ook ten opzichte van de eed, al zouden we nooit een eed voor de overheid hebben afgelegd, of dat we dit wèl hebben moeten doen.

E.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1973

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Naarde katechisatie (140).

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1973

Bewaar het pand | 4 Pagina's