Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Invloeden van de nieuwe theologie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Invloeden van de nieuwe theologie

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Lezing gehouden door drs. K. Exalto voor de Afdeling Delft van de Vereniging „Protestants Nederland" op 11 mei 1979)

Het is een hachelijke onderneming te spreken over de 'nieuwe theologie', het is - dat ben ik mij bewust - een nog hachelijker onderneming te spreken over de invloeden van deze nieuwe theologie. Zodra over de 'nieuwe theologie' wordt gesproken, kan de vraag worden gesteld: aan wie denkt u? en kan geëist worden dat er namen worden genoemd. En als er dan een paar namen worden genoemd, kan er licht over getwist worden of die namen wel terecht genoemd worden. Nog gewaagder is het, zoals wij al opmerkten, om te spreken over de invloeden van de nieuwe theologie. Immers het opmerken van invloeden kan sterk subjectief bepaald zijn. Waar de een wel invloeden ziet van de nieuwe theologie zal een ander ze misschien niet zien. Ondanks al deze bedenkingen tegen ons onderwerp menen wij toch het te kunnen handhaven. Onweersprekelijk is immers dat er in ieder geval zoiets als een 'nieuwe theologie' bestaat -, zoals de vertegenwoordigers ervan ook zelf zeggen; en even onweersprekelijk is dat er invloeden van uitgaan. De nieuwe theologen beweren op een geheel nieuwe wijze te spreken over God, over de Openbaring, over de Schrift, kortom over alle mogelijke theologische onderwerpen. De invloeden hiervan zijn merkbaar. In de resultaten van deze nieuwe theologie. In de prediking. In de opinie-vorming. En in heel het leven, want de nieuwe theologie heeft handen en voeten gekregen in de praktijk van het leven in het gezin, in het huwelijk, in de maatschappij en in de politiek. Natuurlijk zal niet alles wat zich heden voordoet op kerkelijk erf, en zeker niet alles wat zich voordoet op het terrein van het maatschappelijke en politieke leven op rekening gezet mogen worden van invloeden die uitgaan van de nieuwe theologie; maar toch wel heel veel daarvan, zeker onder hen die de naam van christenen dragen.

Wij erkennen dat er allerlei krachten zijn in onze samenleving die een andere geestelijke wortel hebben dan de moderne theologie; maar zij worden in ieder geval vanuit de moderne theologie gestimuleerd en bevorderd. Ik noem twee voorbeelden. In de eerste plaats: de secularisatie. Zij heeft diepe wortels, tot in de heidense Oudheid toe. Wij kunnen haar niet zonder meer herleiden tot invloeden vanuit het moderne theologiseren. Het kan echter niemand onbekend zijn dat heden zeer veel theologen de secularisatie positief waarderen; en op deze wijze haar ook stimuleren. In de tweede plaats: het marxisme. Karl Marx was geen theoloog, hij was zelfs geen christen, hij was een atheïst. Het marxisme is in deze moderne wereld haar zegetocht onder de volken begonnen zonder direkte invloed van enige theologie, zelfs onder tegenwerking van kerk en theologie. Maar het is al weer geruime tijd geleden dat er in de kring der theologen een verandering heeft voorgedaan in de waardering van het marxisme. Velen hebben op zijn minst bepaalde ideeën van het marxisme overgenomen en verwerkt in hun theologie. Maar ook afgezien van secularisatie en marxisme kunnen wij krachtige invloeden vanuit het moderne theologische denken constateren in de kerk, onder het kerkvolk en verder ook in heel onze samenleving. _ De wijze waarop tegenwoordig door de massa van ons volk, en ook door een groot deel van het kerkvolk, geoordeeld wordt over ethische problemen, zoals de abortus provocatus, het samenleven van ongehuwden, de homofilie, de euthanasie, de zelfmoord en zovele andere onderwerpen meer, is mede bepaald door hetgeen geschreven en gezegd wordt door hen die de naam dragen van nieuwe theologen. Men heeft weieens beweerd dat in de tijd van de grote wijsgeer Kant, de tweede helft van de 18e eeuw, de eenvoudige voerman die, op zijn wagen gezeten, zijn vrachten van de ene plaats naar de andere bracht, en die zelfs de naam van Kant nooit had horen noemen, toch doordrenkt was van de ideeën van Kant. Met wijziging van naam en tijd zou men heden hetzelfde kunnen zeggen van de invloed die er uitgaat van de moderne filosofen en theologen, ook op hen die zelfs hun namen nooit hebben horen noemen - en dat zullen er niet eens zovelen meer zijn.

Er is een merkwaardige wisselwerking en onderlinge beïnvloeding tussen filosofie, theologie en de geest des tijds. Zij vormen onderling elkaar. De geest des tijds bepaalt in menig geval de aard der filosofie die bedreven wordt, en via deze filosofie ook de theologie, die maar al te vaak zich door de filosofie laat beïnvloeden; en omgekeerd, de filosofie vormt de geest des tijds, en de theologie staat er dan tussenin. Via de theologie komt de heersende filosofie onder het volk, met name het kerkvolk, en krijgt ze vat op het kerkvolk. Dat de filosofie van Sartre zijn duizenden verslagen heeft is niet alleen maar te wijten aan het feit dat hijzelf haar op allerlei wijze gepopulariseerd heeft, maar ook aan het feit dat ettelijke theologen zijn existentialisme in hun theologie hebben opgenomen en voortgeplant. In nog sterker mate geldt dat van de existentie-filosoof Heidegger, die altijd ontoegankelijk is gebleven voor het gewone volk, maar wiens denkbeelden onder het volk verbreid zijn door theologen als Bultmann, Rahner en Schillebeeckx, elk met een eigen accent. "Wij weten dat ook psychologen en sociologen, romanschrijvers en programma-makers via communicatiemiddelen daar het hunne toe hebben bijgedragen, maar laten dat nu verder buiten beschouwing. Wij willen het verdere van onze lezing ordenen rond drie begrippen; spreken in de eerste plaats over existentie, in de tweede plaats over ervaring, en in de derde plaats over praxis. Daarmee willen wij het geheel van het moderne theologische denken en spreken in het vizier krijgen, om er dan vervolgens ook de invloeden van aan te wijzen.

I. Existentie. Het moderne denken, ook in de theologie, is een uitgesproken existentieel denken. Dat wil allereerst zeggen dat het zeer geconcentreerd is op de mens. De existentiefilosofie wil de mens verstaan uit hemzelf; zij gaat bewust uit van het subject; daarin voltrekt zij, vergeleken met het traditionele wijsgerige denken een Copernicaanse wending (H. de Vos). Van de onder invloed van deze filosofie staande theologen kan hetzelfde gezegd worden. Hun theologiseren concentreert zich op 's mensen bestaan en leven in deze wereld, op zijn mogelijkheden, op zijn handelingen, op zijn toekomst. Het is antropocentrisch en subjectief. Er wordt nagedacht over de mens, wie hij is en over wat zijn mogelijkheden zijn. Niet dat daar vroeger nooit over nagedacht zou zijn, maar thans is het het uitgangspunt en vaak het enige thema. Menig existentiefilosoof denkt en filosofeert 'Deus non daretur', alsof er geen God is, en in vele gevallen ontkent hij Gods bestaan. Men wil dan niet weten van een objectieve openbaring Gods, een openbaring Gods die tégenover ons staat. Met als gevolg dat men ook geen objectieve normen kent. Geen heteronome wetten, wetten die met goddelijk gezag bekleed tot ons komen. Aangezien de existentiefilosofie bovenal een levensleer is, heeft zij een sterk ethische gerichtheid, is zij vooral gericht op wat de mensen dóen. Bijkans alle vragen waarmee men in onze tijd bezig is, zijn ethisch van aard. Bij voorkeur liggen zij op het terrein van het sexuele en het terrein van het politieke.

In de theologie die dit moderne denken in zich opgenomen heeft, is dit alles merkbaar. Daarom kunnen wij van de moderne theologie deze karaktertrekken noemen: 1. Zij is antropocentrisch. De méns is haar thema. Bij Bultmann en niet alleen bij hem maar ook bij anderen gaat de theologie op in de antropologie, in kennis aangaande de mens. Men bedenke, de fundamenten wankelen in onze tijd; alles is in beweging, alles verandert. Oude waarden, en waarheden, lijken afgedaan. Nu trekt de mens zich op zichzelf terug. De beide oorlogen die wij achter ons hebben, zijn daar mede debet aan. In de theologie is dat merkbaar. En haar invloed reikt ver. Alles beweegt zich om de mens. Bij alles wat ter sprake komt is steeds de eerste vraag: Wat zegt het de mens van nu? Men wil dat de theologie alleen maar antwoorden geeft op de vragen die de mens van deze tijd haar stelt. Men past zich in de theologie aan aan wat men noemt de 'verstaanshorizon' van de moderne mens. Zo kan Heinrich Ott, in zijn Die Antwort des Glaubens een radikale Umdeutung (herinterpretatie) bepleiten van alle christelijke geloofsstukken, en daarmee hun objectieve inhoud prijsgeven terwille van hetgeen door hem verstaanbaar wordt geacht voor de moderne mens. Kuiterts theologie heeft men terecht een 'aangepaste theologie' (W. H. Velema) genoemd. Het wijst alles in de richting van een humanisering van het christelijk geloof. Wie geen vreemdeling is in kerkelijk Nederland kan weten hoezeer dit doorwerkt in kerk en gemeente. 2. Zij is subjectivistisch. Het subject heeft overdreven veel aandacht. Men vraagt ieder, rijp en groen, naar eigen mening; ook hen die er nog lang niet aan toe zijn zich een eigen mening te vormen. Er wordt een waan van mondigheid gekweekt. Men wordt gedwongen te praten nog vóór men iets weet. U kunt het soms bemerken aan uw kinderen. Aan kerkelijk onderricht wordt in vele kringen weinig waarde meer toegekend. Het subjectief geloven is het een en het al. 3. Zij is vaak normloos. Wij drukken ons voorzichtig uit, om niet teveel te generaliseren. Onmiskenbaar is echter, dat alle normen zich in een geweldige crisis bevinden. Vandaar de vele botsingen in de politiek, in de maatschappij en ook in huwelijken en gezinnen. Men heeft niet meer een Wet om naar te leven. Men wil alles stellen in 's mensen vrijheid. Men spreekt van taboe's die verbroken moeten worden. Vandaar de vaak zedeloze praat in de uitzendingen van de VPRO. Vandaar de protestmars van de homofielen in Roermond voor het huis van bisschop Gijssen. 4. Zij is gericht op de toekomst. Doch die toekomst is niet die van Christus, maar die van de mens. Zij is gericht op de „Stad van de mens" (Harvey Cox). De invloed hiervan is niet voor het minst merkbaar in vele politieke activiteiten.

Nog één ding willen wij in dit verband noemen. Existentie, in de bovengenoemde zin, staat in de hedendaagse filosofie, en bijgevolg in het moderne denken, tegenover essentie. Het woord 'essentie' bepaalt ons bij het zijn, het wezen der dingen. En dat verwerpt men heden. Men vindt het te statisch, te weinig bewegelijk, te star. Men pleit voor een existentieel denken, dat bewegelijk, dat dynamisch, dat historisch is. Dit leidt er toe, dat alles in onze tijd ingesteld is op verandering. Men mag wel zeggen: op een permanente verandering. Er waait allerwege op deze wereld een wind van revolutie. Men breekt af wat men gebouwd, en men rukt uit wat men geplant heeft. De nieuwe plannen en ontwerpen tuimelen over elkaar heen. Alles, tot en met onze kleren en ons meubilair, is binnen de kortst mogelijke tijd verouderd, en aan vernieuwing of verwisseling toe. Het zijn niet alleen maar uitwendige processen die ons tot deze veranderingen dwingen, de veranderingen worden bewust gestimuleerd. De gevolgen ervan ondervinden wij dagelijks. Ook in de theologie is deze geestesgesteldheid doorgedrongen. Ook vroeger waren er al in de theologie anti-metafysische tendenzen, met als gevolg aanvallen op de oude dogma's, maar thans zijn die vrij algemeen. Eiolet sprak in dit verband van een 'Tweede Reformatie'; zowel Rome als de Reformatie zouden moeten afrekenen met het oude denken, dat metafysisch is. Heel concreet betekent dat, dat wij zouden moeten afrekenen met de oude dogma's van de Drieëenheid Gods en van de twee naturen van Christus; en verder ook met de oude voorstelling van een 'hierboven' en een 'hierbeneden'. Dit oude 'ruimtelijke' denken zou geen bestaansrecht meer hebben. Het is te stabiel, te statisch. De invloed van dit alles is waarlijk niet gering. Men vraagt via het NIPO aan christelijk Nederland of men nog gelooft aan het bestaan van een hemel en een hel, en velen antwoorden negatief, zeker wat de hel betreft. Via de prediking en allerlei literatuur, en via vormingsinstituten en cursussen dringt het tot het kerkvolk door dat er eens een Jezus van Nazareth was die men ten onrechte de wezenlijke Zoon van God heeft genoemd. Over het bestaan van God weet men soms niet veel beters te zeggen dan dat zijn naam een 'chiffre' (Jaspers) is, een ondoorgrondelijk raadsel; terwijl er ook al theologen geweest zijn die Hem dood verklaard hebben. Zo wordt de god-loosheid, zo wordt de secularisatie onder ons volk bevorderd.

II. Ervaring. De ervaring heeft tegenwoordig bij menig theoloog de plaats ingenomen van de openbaring. Er is geen sprake van dat men de ervaring, en met name de religieuze ervaring stelt onder de norm der openbaring; veeleer laat men de 'openbaring' opkomen uit de ervaring, en die ervaring dan zo breed mogelijk genomen. Het behoeft geen betoog dat men dan van een échte openbaring niet meer spreken kan. Labuschagne, lector aan de theologische faculteit van de universiteit te Groningen heeft meer dan menig ander sinds enige tijd populair gemaakt wat onder vakgenoten (en anderen) al sinds lang de gangbare gedachte was, n.1. dat de bijbel gezien moet worden als een verzameling van documenten die de neerslag bevatten van de geloofsvoorstellingen en theologische inzichten van de mensen die de basis hebben gelegd voor de joodse en christelijke godsdienst (Wat zegt de bijbel in Gods naam. Nieuwe bijbeluitleg en modern Godsgeloof, 's Gravenhage 1977, blz. 52). Men lette op het woord 'neerslag'. Labuschange laat de bijbel niet van boven komen, van de Zich openbarende God, maar van beneden, vanuit de gelovende mens. Hij weigert dan ook de Heilige Schrift Góds Woord te noemen. De Heilige Schrift bevat volgens hem woorden óver God, niet woorden van God. De Heilige Schrift biedt niet meer dan een verslag van de ervaring die oud-Israël opgedaan heeft met zijn God Jahwe en van de ervaring die de oergemeente opgedaan heeft met Jezus van Nazareth. Wij illustreren deze opvatting met een paar voorbeelden. Wat wij lezen in Genesis 1 tot en met 3 over de schepping en de zondeval, moet men volgens deze opvatting bepaald niet zien als een getrouwe weergave van hetgeen in werkelijkheid zo geschied is. He.t is dus niet zó dat enig bijbelschrijver, dank zij Gods openbaring, in kennis is gesteld van de wijze waarop Hij alle dingen geschapen heeft, of dat hij via overlevering - maar dan een overlevering die teruggaat op rechtstreekse openbaring - het te weten is gekomen. Er is volgens deze denkwijze geen goddelijke inspiratie van de Schrift ooit geweest. Neen, Israël, of beter gezegd: bepaalde, tot schrijven bekwame, Israelieten, uit de tijd van David of Salomo, hebben op een eigen wijze 'ingekleurd' de oude, mytische verhalen omtrent de wereldschepping die al sinds eeuwen in de wereld van het Midden- Oosten de ronde deden. Zij hebben in dit verhaal en ook in dat van de zondeval, iets weergegeven van wat zij en Israël als geheel aan ervaring met Jahwe, sinds de exodus (Uittocht) hadden opgedaan. Een ander voorbeeld. Volgens deze denkwijze heeft de opstanding van Christus uit de doden nooit werkelijk plaatsgevonden. Ook hier hebben wij te doen met een 'verhaal', opkomend in dit geval uit het geloof van de oudste christelijke gemeente. De ervaring met Jezus van Nazareth zette zich ook na zijn dood voort, en zo is toen het geloof in de opstanding ontstaan. Onbeschaamd bepleit men, dit alles voor ogen hebbend, een selectief omgaan met de Schrift. Bepaalde voorstellingen, ook bepaalde Godsvoorstellingen in de Schrift, zouden inmiddels achterhaald zijn; men kan ze laten voor wat zij zijn. Andere kan men behouden, zij hebben waarde voor de mens van nu. De ervaring met God is niet opgehouden na het vaststellen van de canon der Schrift, wij hebben ook onze ervaring; en in principe staat die gelijk aan die van de bijbelschrijvers; met andere woorden: wij zijn aan hetgeen deze bijbelschrijvers opgetekend hebben voor ons geloof en voor onze geloofsvoorstellingen niet gebonden.

Het is ons bekend dat niet ieder der nieuwe theologen zich zo radikaal zal uitdrukken als Labuschagne gedaan heeft; maar het zal moeilijk te ontkennen zijn dat het systeem van denken over de Heilige Schrift dat men bij hem aantreft toch vrij algemeen is. Zo kan het boek van M. de Jonge, hoogleraar te Leiden, bewerkt door H. M. J. van Duyne, Taal en Teken (Nijkerk 1978) de in dit verband sprekende ondertitel hebben: Ontmoetingen met Jezus in het evangelie van Johannes. Het Johannes-evangelie is voor deze scribenten niet een feitelijke weergave van wat Jezus gedaan en gezegd heeft maar een interpretatie daarvan. De historische juistheid of onjuistheid zou er in het geheel niets toe doen. Naar mijn gevoelen is in deze gedachtenconstructie aan de kerk het fundament ontnomen waarop zij alle eeuwen gebouwd is geweest. Te weten het gewisse getuigenis van de apostelen en profeten. Als Paulus zegt, dat hij zijn Evangelie niet van een mens maar van Gód heeft ontvangen, dan maakt de nieuwe theologie hem in feite tot een leugenaar. En toch is dat de kracht van Paulus' spreken en van zijn arbeid geweest. De nieuwe theologie laat ons voor ons geloof aangewezen zijn op een aantal onzekere ervaringen van mensen die allen even feilbaar zijn geweest als wij heden zijn. Een vast fundament ontbreekt in haar. Geen wonder dat de kerk, daar waar zij zich door deze theologie laat leiden zwak en onzeker wordt in haar spreken en getuigen. Geen wonder dat niet meer met innerlijke vrijmoedigheid gezegd kan worden: Alzo spreekt de Heere! Geen wonder dat er een algemene spraakverwarring heerst in de kerk (en in de kerken), en dat de stemmen tegen elkaar inklinken.

De ervaring nemen als basis voor het geloof is altijd al een gevaarlijke onderneming geweest. Ook al was het een ervaring van het wedergeboren subject. Op beslissende momenten van het leven laat deze ervaring ons in de steek. Het mag met name voor de Gereformeerde Gezindte een teken aan de wand zijn, dat er onder nieuwe theologen een zo opvallende interesse en waardering is voor het Piëtisme, als historisch verschijnsel. In Duitsland kon enkele jaren geleden een bundel verschijnen onder de titel: Pietismus und moderne Welt (Witten 1974), met daarin een uitvoerig opstel over het Piëtisme en het moderne denken (M. Schmidt). Zo afkerig de moderne theologie is van de Orthodoxie, zo vriendelijk is zij voor het Piëtisme. Al zullen wij voorzichtig moeten zijn met het trekken van conclusies uit dit gegeven, toch zal gezegd moeten worden, dat er een zekere overeenkomst bestaat in het spreken over 'ervaring' in piëtistische kringen én het spreken over ervaring in het moderne theologische denken. Wij zien daarin een reden om ook naar die kant op onze hoede te zijn. Hoe ver onder het kerkvolk de invloed reikt van dit uitgaan van 's mensen subjectieve ervaring, moge geïllustreerd worden door het feit, dat velen jongeren vaak als enig argument voor de waarheid van een bepaald geloofsinzicht naar voren brengen: Ik voel het zo! Wat hun gevoel hun zegt heeft voor hen gezag; dat alleen. Men kan hen voorhouden: Maar de Schrift zegt dit of dat, zij antwoorden met: Ik voel het zus of zo; en daarmee is het voor hen uit. Of zij wijken uit naar een beroep op hun geweten. Wordt door anderen, b.v. hun ouders, iets als kwaad, iets als zonde aangemerkt, dan is hun antwoord: Ik zie het zo niet, of: Ik voel het zo niet, of: Mijn geweten verbiedt het mij niet. In zulke gevallen kan men wel met zekerheid zeggen dat de jongeren via het onderwijs dat zij hebben ontvangen of via andere vormen van geestelijke vorming die zij hebben ondergaan, beïnvloed zijn door het denken van deze tijd, dat ook in de theologie en in het christelijk onderwijs is doorgedrongen. Men laat zich niet meer leiden en gezeggen door Gods openbaring, maar beroept zich op eigen ervaring.

III. Praxis. Men stelt in onze tijd het doen boven het weten. In de moderne theologie geeft men aan het handelen de voorrang boven het geloven, of men ziet zelfs in het handelen zélf het geloven. In dat laatste geval gaat het geloven in het handelen op. Herhaaldelijk komt men in de literatuur der moderne theologen tegen dat er een zwaar accent gelegd wordt op de orthopraxie, de juiste wijze van handelen; die stelt men ver boven de orthodoxie, de juiste wijze van geloven, ofwel het hebben van de waarheid en van het ware geloof. Ja dat laatste klinkt velen zelfs verdacht in de oren. Wie nog durft spreken over de waarheid en zeker wie nog durft spreken over het hébben van de waarheid heeft al bij voorbaat alle aandacht verloren. Men stelt het primaat van de praxis (A. J. Nijk). Het gaat in het christendom, zo wordt herhaaldelijk betoogd, geenszins om het overdragen van kennis. Er zijn ons geen 'waarheden' geopenbaard, die wij ons eigen hebben te maken, die wij kennen moeten. Men noemt dat intellectualisme. In de ontmoeting met christenen uit andere kerken, tot en met de r.k.-kerk, vindt men het dan ook helemaal niet belangrijk dat er dogma's zijn die grenzen markeren, en men zoekt ook niet naar eenheid in een objectief geloven, naar het hebben van een en dezelfde geloofsbelijdenis. De moderne oecumene begint niet met een worsteling om het verstaan van de waarheid; zij begint met samen wat te doen. Voorzover er nog sprake is van een geloofsbezinning, wordt haar een plaats aangewezen na iets samen te hebben gedaan. Er zijn theologen die dezelfde methode voorschrijven bij het samenstellen van een dogmatiek. Men gaat eerst wat doen, en dan denkt men vooral aan politieke en maatschappelijke activiteiten, dan komt, achteraf, de evaluatie, een reflectie op wat men gedaan heeft, en zo komt men tenslotte tot het formuleren van dogmatische inzichten. In de ethiek volgt men al sinds lang dezelfde weg. Zij past zich aan bij hetgeen gedaan wordt. Zij is situatie-ethiek.

Bij al wat over het geloof gezegd wordt, wordt onmiddellijk gevraagd naar de relevantie ervan voor de praktijk van het leven. Wat hééft men er aan? Wat kan men er mee dóen? Dogma's, ja alle geloofsuitspraken, moeten ergens op slaan. Doen zij dat niet, dan hebben zij geen bestaansrecht. En datgene waarop zij slaan moeten, moet iets algemeen ervaarbaars zijn. Niet innerlijk maar uiterlijk. Het moet niet liggen in de sfeer van de omgang met God, maar in de sfeer van de omgang met elkander, en liefst in de sfeer van het politieke handelen, wel te verstaan:
het links-politieke handelen. Vele theologen benadrukken dat het tweede gebod uit de Hoofdsom der Wet, het liefhebben van de naaste, in alle opzichten gelijk is aan het eerste gebod, het liefhebben van God of zelfs in betekenis daar bovenuit gaat. Zo stelt men geloof en werken op één lijn, ja in feite de werken boven het geloof. En dat is dan precies hetzelfde kwaad dat in de 16e eeuw een totale Reformatie der kerk nodig heeft gemaakt en waartegen de reformatoren, door de kracht des Geestes, zich gekeerd hebben, als tegen een complete verduistering van het Evangelie. In de lijn hiervan ligt dat er tegenwoordig, naar mijn weten voor het eerst in de geschiedenis der kerk, gesproken wordt van de 'ethische ketter', en daaronder verstaat men dan de man die niet ijvert tegen de zogenaamde rassendiscriminatie in Zuid- Afrika, de man die niet de NAVO verafschuwt, de man die niet 'links' wil zijn. Altijd in de geschiedenis van de kerk heeft men het woord 'ketter' gereserveerd voor hem die afwijkt van de waarheid, en iemand die afwijkt van het pad van Gods geboden heette een zondaar. Thans is een ketter iemand die zich niet houdt aan de ongeschreven wet van een links-politieke agitatie. Hiermee is opnieuw het Evangelie compleet verduisterd. De ethische ketter heeft de dogmatische ketter geheel en al verdrongen. Ten aanzien van de 'waarheid' kan alles erbij door, en kan iedereen meedoen, dan tellen geen belijdenissen, men doet zelfs of zij niet eens bestaan; men is zo tolerant dat ook vertegenwoordigers van buitenchristelijke religies en antichristelijke ideologieën aan de gesprekstafel worden genodigd; ten aanzien van de levensstijl geldt hetzelfde -, alles is aanvaardbaar, niets is zonde; maar ten aanzien van degenen die volharden bij een confessie is men in die mate intolerant dat men het liefst zich van hen zou ontdoen; en hetzelfde geldt ook van hen die metterdaad 'rechts' zijn in de politiek.

Wij behoeven u na dit alles niet te zegen, welk een machtige invloed er uitgaat van dit alles onder ons volk, ook onder het kérkvolk. En nu nog iets tot besluit. Wij hebben in den brede geschetst de invloeden die uitgaan van het moderne denken en ook van de moderne theologie onder ons volk. Dit op zichzelf achtten wij nuttig. Om de ogen te openen. Maar ook om tot waakzaamheid te manen. De kerk beleeft thans niet voor het eerst dat er 'nieuwe' theologieën, die zij doorgans, terecht, als ketterijen ontmaskerd heeft, in haar midden opkomen. Wat wij heden 'nieuwe theologie' noemen is het over een aantal jaren niet meer. Al moet er aan toegevoegd worden dat het wezen ervan niet verandert. Het modernisme van heden heeft heel veel gemeen met het modernisme van 100 jaar geleden. Ook toen sprak men al van een 'nieuwe theologie'. De betekenis ervan voor het leven van ons volk en voor de kerk moet men intussen niet onderschatten. De ontkerstening van ons volk gaat voor een zeer belangrijk deel terug op de prediking die onder invloed stond en staat van modieuze theologieën. Dat roept als vanzelf de vraag op of er wat tegen te doen is, en wat er eventueel tegen te doen is. Ik wil allereerst antwoorden dat wij nooit defaitistisch zullen mogen zijn. Christenen hebben te doen wat hun hand vindt om te doen. Wij dragen verantwoordelijkheid voor ons gezin, voor onze gemeente, voor onze kerk, en voor heel ons volk. Wij zullen ook niet te gauw mogen zeggen dat aan iets niets meer te doen is. Dan geven wij het terrein al prijs vóór er gestreden is. Een christen is geroepen tot de strijd des geloofs. Hij heeft, zoals onze Heid. Catechismus leert, drie vijanden tegenover zich: de duivel, de wereld en eigen vlees. Dus ook de wereld, nl. met haar eigen denkwijzen en levenspatronen. De strijd tegen allerlei dwalingen van de tijd is een gelóófsstrijd. Wij mogen die strijd niet ontwijken. Het beste wapen is nog altijd: zelf krachtig te zijn in den Heere, zelf toegerust te zijn met de kennis van Gods Woord en waarheid, zelf te leven naar Gods geboden. En daar moeten wij dan anderen in voorgaan. In het gezin, maar ook in het publieke leven. Wij zijn altijd geneigd te zien op het getal, de hoofden te tellen, ma-ar de kwaliteit is belangrijker dan de kwantiteit. Wat de wereld overwint is niet ons getal, maar ons geloof -, maar dan geloof in de zin van een levend en actief geloof. Wij zullen ootmoedig moeten belijden dat wij ook zelf, misschien meer onbewust dan bewust, deel hebben aan de dwalingen en zonden van onze tijd. Daarom ligt de strijd altijd eerst bij onszelf. Maar daar eindigt ze niet, mag ze niet eindigen. Er gaat van de moderne theologie een geweldige verleiding en uitdaging uit. De ketterij is trouwens altijd voor de kerk een uitdaging geweest. Zij dwingt ons ons te bezinnen op de fundamenten van ons geloof. Heel het moderne denken werpt ons, in hoge mate, terug op God, op Zijn Woord, dat eeuwig zeker is. En de activiteiten der 'modernisten' dwingen ons ook zelf actief te worden. Niet dat onze levenshouding enkel een negatieve en reactionaire zou mogen zijn. Christenen mogen, mét God, hun eigen weg gaan, en behoeven zich niet door hun tegenstanders de weg te laten voorschrijven.

Misschien zouden er door ons zelf meer initiatieven genomen moeten worden. Het is een te gemakkelijke methode om alleen maar tegen dit en tegen dat te zijn. Wij moeten meer ergens vóór zijn dan ergens tégen zijn. Het is goed dat men in EO-kring niet enkel spreekt van 'tegen abortus' maar ook van 'voor het ongeboren leven'. Zo zijn wij ook niet enkel tégen euthanasie, om slechts dit ene voorbeeld te noemen, maar wij nemen het op voor het heilig recht van God op elk mensenleven, en als gevolg daarvan zijn wij dan tegen euthanasie. Wij hebben nodig dat wij onszelf verloochenen. De natuurlijke mens, die in ons allen is, en die zo graag groot wil zijn, moet voor God het onderspit leren delven. Dan zeggen wij met de trotse, zelfbewuste Saulus van Tarzen, toen hij op de weg naar Damaskus voor Christus het hoofd moest buigen: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal!

In het moderne denken belichaamt zich 's mensen natuurlijke afkerigheid van God. De mens leeft er zijn paradijszonde in uit, nl. het willen wezen als God. En hij moet méns worden, ja zóndaar. Dan zegt hij het Johannes de Doper na: Christus moet meer worden en ik moet minder worden. Ten diepste komt alles aan, ook in ons theologisch denken, op de bekering tot God. In de bekering tot God ligt de genezing van alles wat ziek en verdorven is, in het hart, in het huwelijks- en gezinsleven, in het maatschappelijke en politieke leven, in heel het leven van de kerk en van ons volk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1979

Protestants Nederland | 8 Pagina's

Invloeden van de nieuwe theologie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1979

Protestants Nederland | 8 Pagina's