Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

1931 Bezinning op het genadeverbond (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1931 Bezinning op het genadeverbond (2)

Zeventig jaar geleden...

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De wijze waarop de Noordelijke Particuliere Synode van 21 februari I929 is gekomen tot de uitspraak over het verbond der genade, heeft onder de predikanten niet ieders instemming. Bovendien is het de vraag of de uitspraak niet te veel is afgestemd op de visie van Comrie en te weinig recht doet aan de benadering van anderen, zoals a Marck, Witsius, Brakel en Hellenbroek. Daarom schrijft de Dirkslandse predikant ds. A. de Blois (1887-1971) op 2 augustus I929 aan ds. Kersten een hartelijke brief met zijn bedenkingen. Terloops maakt hij de opmerking: 'Het kan wel eens nuttig zijn om over het Genadeverbond te spreken, maar dan in een kring van menschen die zich ingewerkt hebben'. Tegelijkertijd maakt Dirksland bij de classis Rotterdam ook duidelijk, dat men met de gevolgde benadering niet gelukkig is. Kersten begrijpt de wenken. Het één en ander leidt ertoe dat de zaak ruimschoots voor de Generale Synode van 1931 wordt besproken op een predikantenconferentie.

De predikantenconferentie

Op 27 januari 1931 komen dertien van de veertien predikanten bijeen. Alleen ds. W. C. Lamain is verhinderd. Men kent het belang van het onderwerp uit de recente discussie in de kerkelijke pers. Het verschil in visie op het verbond bij de oude schrijvers wordt grondig besproken. Men vindt elkaar in de erkenning, dat er ook rechtzinnige leraars geweest zijn, die behalve over het werkverbond spraken over het verbond der verlossing en het verbond der genade. Ze zagen énig onderscheid tussen die laatste twee verbonden, die beiden vielen onder de reikwijdte van Gods verkiezend handelen. Allen ontkenden dat het verbond der genade is opgericht met Abraham en zijn natuurlijk zaad. Ten diepste zijn er slechts twee verbonden. Het verbond der genade wortelt in de eeuwigheid en omvat alleen degenen, die de Vader aan Christus gaf in Zijn genadige verkiezing.

Er is ook een broeder, die bezwaar maakt tegen het spreken over Christus als het hoofd van het verbond. De Bijbel noemt Hem alleen het hoofd van de gemeente ondermeer in Kolossenzen 1:18 en Efeze 4:15. Ds. Kersten wijst in de discussie met klem op Romeinen 5:12-19, waar de tweede Adam voortdurend tegenover de eerste Adam wordt gesteld.

Tenslotte besluit men, dat de uitspraak zakelijk wordt gehandhaafd, maar dat de predikanten vrijheid hebben om de uitdrukking 'Christus, het Hoofd van het genadeverbond' al of niet te gebruiken.

Opvallend is het nemen van besluiten door deze predikantenconferentie. Dat zo'n benadering geen basis heeft in de kerkorde en blijk geeft van een onderschatting van het ambt van ouderling, dringt eigenlijk tot niemand door. In dat gevoelen weerspiegelt zich nog de bijzondere positie, die de weinige predikanten vöör I907 innamen in de kring van de Ledeboeriaanse gemeenten en de Kruisgemeenten. Als de predikanten het eens zijn, volgen de ouderlingen op de synode wel.

De samenstelling van de synode

Op 21 mei vergadert de Generale Synode te Rotterdam. De twee particuliere synoden hebben elk twaalf afgevaardigden gezonden. Daarvan zijn er elf predikant. De overige broeders dienen hun gemeente als ouderling.

Voor ons besef is de vergadering wel heel klein van omvang. Maar het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten is in het begin van de jaren dertig - er zijn 68 gemeenten - ook ruim de helft kleiner dan vandaag. Het is ook nog de periode, waarin er ten onrechte een zekere overwaardering bestaat voor predikanten als synodeleden. In het moderamen krijgen alleen dominees zitting! De broeders kiezen ds. G.H. Kersten tot preses. Ds. J. Fraanje wordt tweede voorzitter. Ds. D. J. Barth zal als scriba functioneren. Ds. R. Kok doet als assessor of bijzitter dienst, terwijl ds. M. Hofman als penningmeester optreedt.

Wezen en bediening van het verbond

Bij het achtste agendapunt volgt 'een breede en aangename bespreking' over de uitspraak over het genadeverbond. Daarvoor was de weg op de predikantenvergadering gebaand. Het geheel wordt besproken, opnieuw en wat uitvoeriger geformuleerd en tenslotte met algemene stemmen aanvaard. Het eerste en vierde punt luiden nu:

'Dat het verbond der genade staat onder de beheersing van de uitverkiezing ter zaligheid, dat het wezen des verbonds daarom alleen geldt de uitverkorenen Gods en nooit gelden kan

het natuurlijk zaad; dat aard en wezen van het verbond der verlossing en verbond der genade één zijn en niet twee. In wezen is het één verbond. Dat het verbond der genade van God een bediening heeft ontvangen, een openbaringsvorm, die wisselde en die meerderen omvat dan de uitverkorenen Gods. Deze laatsten echter alleen zijn wezenlijk in het verbond begrepen '.

Geheel nieuw in de formulering is het spreken over wezen en bediening van het verbond. In dat taalgebruik is heel duidelijk de invloed te onderkennen van het belangrijkste werk, dat Caspar Olevianus (1536 - 1587), één van de opstellers van de Catechismus, ons heeft nagelaten. Dat verscheen I584 in Genève. De lange titel luidde: Het wezen van het genadeverbond tussen God en de uitverkorenen alsook de middelen waardoor dat wezen ons wordt medegedeeld. Het verscheen in verschillende talen, ook in het Nederlands, en werd vele malen herdrukt. Het maakte ook deel uit van bekende editie van J. C. van Schenk Brill, die in 1862 te Doesburg een drietal geschriften van Olevianus uitgaf. Die uitgave werd later ook in de Gereformeerde Gemeenten nog veel gelezen. De meest recente herdruk is van 2000, toen uitgeverij Den Hertog te Houten het boek op de markt bracht onder de titel Een nieuw verbond. Je vindt daarin de geschriften waarom het bij ons onderwerp gaat: Het wezen van het verbonden De getuigenissen van het verbond.

De verwantschap met de oude theologie: Olevianus

Olevianus gaf in zijn werk een antwoord op een klemmende vraag. De Heere Jezus Christus biedt Zichzelf in het Evangelie aan allen aan tot vergeving van zonden en heiligmaking. Toch blijkt telkens, dat de beloofde zaken niet aan allen worden geschonken. Er is een spanningsveld: llen worden geroepen en genodigd - niet allen komen tot zaligmakend geloof. Wat zegt de Bijbel zelf van dit spanningsveld? Olevianus wijst dan op Jeremia 31:31 - 43 en Hebreeën 8:8-12. In die twee teksten wordt benadrukt, dat het genadeverbond een schenkend karakter heeft. Olevianus werkt daarbij een reeds door Calvijn in zijn Institutie (II, X, 2) gemaakte onderscheiding tussen wezen en bediening van het verbond verder uit.

In de bediening van het verbond (Genesis 17:10, 2 Korinthe 5:20-21) wordt Christus aan allen aangeboden tot wie het Woord komt (Handelingen 2:39, Handelingen 16:31). Olevianus beklemtoont daarbij de eis tot geloof, die in de aanbieding van het Evangelie tot ouders en kinderen komt. Velen verwerpen de aangeboden genade door moedwillige boosheid en weerspannigheid van het hart. Alleen de uitverkorenen ontvangen bij de uitwendige roeping door een inwendige kracht van Gods Geest de genade van het geloof en de bekering. Zij alleen omhelzen het wezen van het verbond: hristus en Zijn gerechtigheid. De vergeving van de zonde en de vernieuwing van naar Gods beeld is aan alle uitverkorenen en aan hen alleen beloofd (Deuteronmium 30:6, Johannes 6:44-45, 10:26, 11:52, Handelingen 13:47, 48, Romeinen 8:29, 30, 9:7-9, 11:15-16, Titus 1:1).

De onmiskenbare verwantschap tussen de uitspraak van 1931' en de gedachtegang van Olevianus is een onderstreping van de verbondenheid van de Gereformeerde Gemeenten met de oude gereformeerde theologie.

De plaats van Olevianus

Ten aanzien van de rechtvaardigmaking door het geloof en de avondmaalsleer hebben de reformatoren direct een welomlijnd en geheel afgerond standpunt ingenomen. Ten aanzien van de leer van de verbonden was er sprake van een groeiend inzicht, dat voordurend werd verdiept en nader onderbouwd. Dat gebeurde door Zwingli, Bullinger, Calvijn, Wolfgang Musculus, de bij ons minder bekende hervormer van Augsburg en door Ursinus, een van de opstellers van Heidelbergse Catechismus. Daarna volgt Olevianus, die als eerste de verbondsgedachte tot een ondersteunend, leidend motief in zijn theologie maakt Hij is een belangrijke, bemiddelende sleutelfiguur op de grens tussen de zestiende en de zeventiende eeuw. Hij heeft ondermeer invloed uitgeoefend op de bekende puritein William Perkins (1558-1602) en de Schotse verbondstheoloog Robert Rollock (1555-1598). Deze ontwikkeling werkte door in de Westminsterse Confessie van I646, het eerste gereformeerde belijdenisgeschrift met een uitvoerige verbonds

leer. De twee verbonden staan daarin centraal: het verbond der werken en het verbond der genade.

Leven onder de bediening van het verbond

Opvallend is de zorg van de synode voor de herformulering van het zesde punt van de uitspraak. Aanvankelijk werd daarin alleen verwezen naar Lukas 10:13-15. Daar lezen we het aangrijpende woord, dat allen die met de inwoners van Kapernaüm de woorden van de Heere Jezus in ongeloof verwerpen tot de hel toe zullen worden nedergestoten. Het was juist die verantwoordelijkheid van het leven onder de bediening van het verbond, die door ds. D. Overduin werd ontkend. Om die reden had hij een jaar geleden samen met zijn broer de Gereformeerde Gemeenten verlaten. Dat had velen aangegrepen. Geen wonder dat de synode behoefte heeft om het zesde punt veel breder te formuleren en te onderbouwen met meer Schriftplaatsen. De tekst, die wordt aanvaard, luidt:

'Dat de verantwoordelijkheid van elk mens wortelt in de schepping. Geschapen naar Gods beeld, eist God van de gevallen mens Zijn beeld terug. En die verantwoordelijkheid is groter, naarmate God met hem bemoeienissen maakt. In het bijzonder wordt die verantwoordelijkheid groter door de ernstige aanbieding van Christus en de verbondweldaden in het Evangelie, als blijkt uit de vele plaatsen als Ezechiël 33:11, 2 Korinthe 5:20, Mattheüs 23:37, Lukas 10:13-15, Johannes 3:36, 5:40, Openbaring 22:17, enz.'.

Waar ligt onze hoofdverantwoordelijkheid?

Vorig jaar stelde het Goudse gemeentelid J. Blaauwendraad in een boekje, dat het zesde punt van de leeruitspraak van '1931' de hoofdverantwoordelijkheid van de mens zou funderen in de schepping. Die opvatting is echter in het licht van de gebruikte Schriftplaatsen en de kerkhistorische achtergrond onhoudbaar. Dat kan de synode van 1931 na de confrontatie met het gevoelen van ds. Overduin eenvoudig niet bedoeld hebben! Het ging er immers om nu de verantwoordelijkheid van de mens, die onder prediking der verzoening verkeert, in het volle licht te plaatsen. De strekking is duidelijk, leder mens draagt een algemene verantwoordelijkheid tegenover God als Zijn schepsel.

Onze grootste verantwoordelijkheid - zo men wil onze hoofdverantwoordelijkheid - wordt gevormd door het leven onder de ernstige aanbieding van Christus en de verbondsweldaden in het Evangelie. Wie onder de roeping van dat Evangelie zich niet bekeert en niet in Christus gelooft, gaat verloren vanwege zijn ongeloof om eigen schuld (Dordtse Leerregels, hoofdstuk II , par. 6).

De tijd van de leeruitspraken

Een leeruitspraak als die van '1931' paste geheel in het kerkelijke klimaat van de eerste helft van de twintigste eeuw en was als zodanig niet opzienbarend. De Gereformeerde Kerken in Nederland hadden in I905 het voortouw genomen met een reeks uitspraken over de rechtvaardigmaking van eeuwigheid, de volgorde van roeping en wedergeboorte en de problematiek rondom de veronderstelde wedergeboorte. De synode van de Christian Reformed Church in de Verenigde Staten volgde in I924 met een uitspraak over het bestaan van Gods algemene genade. Het is kerkhistorisch gezien dan ook onjuist om de Gereformeerde Gemeenten te kapittelen over de euvele moed om een uitspraak te doen over het verbond der genade. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn overigens geen leeruitspraken meer gedaan. De kerkgeschiedenis leert, dat dergelijke uitspraken vaak tijdelijk rust brachten. Later werden ze echter juist door hun toespitsing en gelegenheidskarakter gemakkelijk breekpunten binnen kerlverbanden!

De betekenis van '1931'

De acta gebruiken steeds het woord 'uitspraak'. Meer moeten we er ook niet in lezen. Het gaat om een nadere verklaring van gevoelen over het verbond der genade, die in de Gereformeerde Gemeenten een bindend karakter heeft. Niemand heeft er aan gedacht om '1931' op één lijn met de belijdenis te plaatsen. Ook ds. G. H. Kersten niet. In zijn dogmatiek ontbreekt elke letterlijke verwijzing naar '1931'.

De uitspraak verduidelijkte het verschil in benadering van het verbond met de Christelijke Gereformeerde Kerken. De toelichting gaf aan dat men beducht was voor verbondsoptimisme: 'De kerk heeft te waken tegen de oppervlakkigheid van onzen tijd, die het wezen des Verbonds in den vorm doet opgaan'. Tegelijkertijd diende de uitspraak het ontstaan van meereenheid in eigen huis in de visie op het genadeverbond en de verantwoordelijkheid van de mens die onder de verbondsbediening leeft. Binnen de getrokken lijnen liet men elkaar echter wel een zekere ruimte! Tot nu toe had men elkaar altijd gevonden op grond van het gereformeerd belijden in de wederzijdse herkenning van Gods werk in het hart. '1931' gaf aan de Gereformeerde Gemeenten een eigen theologische gestalte die de onderlinge eenheid in de jaren dertig - dé bloeitijd van ons kerkverband - zeer zou bevorderen '1931' zegt enerzijds, dat het verbond wordt beheerst door de genadige verkiezing. Elke inbreng van de mens tot zijn zaligheid wordt afgewezen. Het verbond is een verbond van enkel genade.

De uitspraak zegt anderzijds, dat de verkondiging van het Evangelie als zodanig niet door de verkiezing wordt beheerst, maar door de bediening van de verzoening, al kan en mag de prediking niet over de verkiezing zwijgen. De bijzondere verantwoordelijkheid van ieder mens wordt beklemtoond. In de prediking moet het Woord der zaligheid met bevel van bekering en geloof aan het hart van alle hoorders worden gelegd. Het gaat om twee bijbelse sporen, die naast elkaar lopen. Ze moeten ook vandaag beide worden gehandhaafd.

Gonnchem, ds. M. Golverdingen

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 2001

Daniel | 32 Pagina's

1931 Bezinning op het genadeverbond (2)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 2001

Daniel | 32 Pagina's