Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

M. te R. vraagt enige nadere toelichting inzake de vervulling van het diakseschap door vrouwen, in verband met artikel X van het Convent van Wezel, alsook over het actief kiesrecht der vrouwelijke gemeenteleden. Antwoord: In artikel X van de Synode van Wezel lezen wij: „Daar het ook bekwamelijk kan geschieden, oordelen wij, dat vrouwen van vermaarde proeve en vroomheid, en bejaard, tot dit ambt (diakenschap) naar het voorbeeld der apostelen wel mogen worden aangenomen . 

Hier wordt er dus van gesproken, dat naar het voorbeeld der apostelen vrouwen tot het diakenschap zouden kunnen worden aangenomen. Dit diakenschap is echter niet het zelfde als ons diakenambt. De apostelen hebben ons er toch voorbeelden van gegeven, dat vrouwen werkzaam kunnen zijn als diaconessen, als werksters op het gebied der barmhartigheid, in enigszins uitgebreidere zin zoals bij ons kerkelijke gezinsverzorgsters of sociale werksters in kerkelijk verband. Van deze hulpdiensten op het gebied der barmhartigheid lezen wij in Rom. 16 : 2, Phil. 4 : 2, 3 en 1 Tim. 5 : 9. Hiervan wordt ook nader gesproken in de particuliere vragen van de Synode van Middelburg van 1581, vr. 56, waar gevraagd wordt of het raadzaam zou zijn het ambt der diaconessen weer in te voeren, en het antwoord dan luidt: „Neen, om verscheidene inconveniënten wille, die daaruit zouden mogen volgen. Maar in tijden van pestilentie of andere krankheden, zo daar enige dienst bij kranke vrouwen te doen is, de diakenen niet betamelijk, zo zullen zij die bezorgen door hun huisvrouwen, of anderen, daartoe bekwaam zijnde". Ruimte wordt hier dus gelaten voor arbeid der vrouwen als hulpdiensten op het .terrein der barmhartigheid in dienst der kerk. Van de bediening van een kerkelijk ambt wordt in de Schrift echter nergens gesproken.

Aangaande het tweede deel van de vraag inzake de toekenning van het recht aan vrouwen mede te stemmen in de verkiezing van de ambtsdragers der gemeente, willen wij het volgende opmerken. De toekenning van het kiesrecht aan vrouwen hangt samen met de doorwerking van de revolutionnaire beginselen op staatkundig terrein. Onder invloed van de hedendaagse vrouwenbeweging willen velen niet rusten voor zij alle functies en rechten, ook op kerkelijk gebied, voor de vrouw zien opengesteld. Men beroept zich daarbij veelal op het volgende:

Dat de uitoefening van het stemrecht in de kerk niet in de Schrift is verboden. Dat wel aan de vrouw in de Schrift het recht ontzegd wordt om in de gemeente te profeteren en te leren, maar dat daaruit geen argument te ontlenen is tegen haar medewerking in de verkiezing der ambtsdragers. Verder beroept men zich op Gal. 3 : 28, waar de apostel zegt, dat in Christus man noch vrouw is.

Wij stellen daar tegenover, dat bij de verkiezing van Matthias (Hand. 1) en de diakenen in Hand. 6 alleen de mannen tot het verkiezingswerk werden opgeroepen. Verder dat het deelnemen aan de verkiezing der ambtsdragers niet slechts het geven van advies is aan de kerkeraad, zoals de voorstanders van het vrouwenkiesrecht menen, maar een medewerken aan de regering der kerk zoals Voetius terecht heeft geleerd, en dit moet toch op grond van Gods Woord absoluut aan de vrouw ontzegd worden. Paulus spreekt zich in deze duidelijk uit in 1 Cor. 11 : 1—16. Hier wordt toch niet alleen over de gehuwde vrouw gesproken, maar blijkens vers 4, 8 en 13 ook over de ongehuwde vrouw, de vrouw in het algemeen. De bedoeling van de apostel in 1 Cor. 11 : 1—16 is aan te tonen, dat de vrouw in de gemeentevergaderingen haar afhankelijkheid van de man naar scheppingsordening zal eerbiedigen. Zie ook 1 Cor. 14 : 34, 35. „Dat uw vrouwen in de gemeente zwijgen, want het is haar niet toegestaan te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt. En zo zij iets willen leren, laat haar tehuis haar eigen mannen vragen, want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de gemeente spreken", alsook 1 Tim. 2 : 11—14: Een vrouw late zich leren in stilheid, in alle onderdanigheid. Doch ik laat de vrouw niet toe, dat zij lere, noch over de man heerse, maar wil, dat zij in stilheid zij. Want Adam is eerst gemaakt, - daarna Eva. En Adam is niet verleid geworden, maar de vrouw, verleid zijnde, is in overtreding geweest". Het openlijk optreden van de vrouw is dus onverenigbaar met de gehoorzaamheid, welke zij naar scheppingsordinantie aan de man schuldig is. Eva is Adam tot hulp gegeven- Wanneer man en vrouw als gelijken naast elkander staan kon even goed gezegd zijn dat Adam aan Eva ter hulp is gegeven. De apostel wijst er op, dat Eva het eerst in de zonde

is gevallen en de man trachtte te verleiden, hoewel hij zelfstandig handelde. Aldus mag zij geen leiding meer geven. „De vrouw zal zalig worden in kinderen te baren, zo zij blijft in geloof, hoop en liefde". Zij mag het volk voortbrengen, dat als uitverkorenen in de volzalige gemeenschap Gods in Christus eeuwig mag delen. Hier wordt dus haar nederige plaats, waarin zij vooral onder het Oude Testament verkeerde, verhoogd tot een verheven taak om als middel dienstbaar te zijn in het Koninkrijk Gods.

De apostel keurt beslist af, op grond van de scheppingsorde, het deelnemen van de vrouw aan de discussies in de gemeentevergaderingen, het optreden om te leren en om vragen te doen, en zou de vrouw dan wel deel mogen nemen aan de verkiezing van ambtsdragers, dus deelnemen aan de regering der kerk?

Ook het beroep op Galaten 3 : 28 faalt. Als de apostel hier uitdrukt, dat in Christus man noch vrouw is, doelt hij-er op, dat de vrouw even goed als de man erfgenaam is der genade des levens, dat de vrouw inzake de geloofsgemeenschap met Christus niet ten achter staat bij de man. Het gaat hier echter alleen over de gelijkheid in het deelhebben aan de genadeweldaden des Verbonds in Christus, maar inzake het gewone leven, ook het leven in de gemeente, blijft het onderscheid gehandhaafd, getuige de boven aangehaalde teksten. Trouwens, in Galaten 3 : 28 zegt de apostel, dat in Christus niet alleen man noch vrouw is, maar ook Jood noch Griek, dienstknecht noch vrije. En niemand zal de apostel er toch van willen beschuldigen, dat hij in het gewone leven het onderscheid der rassen en de gezagsverhoudingen heeft willen opheffen. Daartoe leze men slechts Rom. 13 : 1, 2.

Wanneer de vrouw optreedt op het terrein van de man, handelt zij in strijd met de door God gestelde verhouding tussen man en vrouw en wordt zij ontrouw aan haar eigen bestaanswijze of natuur.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 april 1953

De Saambinder | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 april 1953

De Saambinder | 4 Pagina's