Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE TAAK VAN DE KERK TEN OPZICHTE VAN DE WERELD VOLGENS DE REFORMATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TAAK VAN DE KERK TEN OPZICHTE VAN DE WERELD VOLGENS DE REFORMATIE

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

De opmerkingen die in de twee voorafgaande artikelen gemaakt werden over de taak van de kerk in de wereld, waren hoofdzakelijk van historische aard. We hebben getracht na te gaan, wat de fundamentele houding van de Reformatie ten opzichte van de wereld was, en daarna gezien hoe twee belangrijke reformatoren een en ander onder woorden gebracht hebben. Bucer heeft Calvijn bei’nvloed en deze laatste hervormer kon, ofschoon nog maar op beperkte schaal, iets van zijn ideaal in Genève verwezenlijken. Wat we vooral niet mogen vergeten is, dat zij hunbeschouwingen niet alleen ontleenden aan de Heilige Schrift, maar dat zij deze vooral naar de mogelijkheden van hun eigen tijd zochten te verwerkelijken. In die zin is er in hun doen iets waarvan wij zeggen: het was tijdgebonden. Zij leefden nog in de tijd waarin de restanten van het „corpus christianum” nog niet zo radicaal werden uitgewist als in de onze. Wie vandaag vraagt naar de plaats van de kerk ten opzichte van de wereld volgens de Reformatie, dient met deze verandering wel rekening te houden. Wat dit voor ons betekent dient in dit laatste artikel kort aangeduid te worden.

In de eerste plaats moet overwogen worden in hoeverre wij vandaag kunnen blijven spreken van een theocratisch ideaal. Dit laatste is de zienswijze, die het rijk van God verwerkelijkt ziet in de wereld of, wanneer dit te sterk gezegd is, het is de visie die vanuit de kerk een lijn ziet lopen naar de gehele samenleving, waardoor deze gechristianiseerd wordt of, nog weer anders gezegd, het is de overtuiging, dat binnen deze wereld de gestalte van het rijk Gods zichtbaar moet worden.

Wat dit laatste betreft, men zegt daarmee heel geweidige dingen en het is de vraag of het niet te groots is. Is het koninkrijk Gods niet een „eschatologische” grootheid? Dat wil zeggen, is het niet een belofte, ja dé belofte van de toekomst van Christus? Is niet het rijk van vrede en gerechtigheid een rijk dat nog steeds moet komen en waarvan nog steeds het oude profetenwoord geldt: dan zullen de volken optrekken naar Sion, waarvan de wet zal uitgaan? Was het niet een kolossale vergissing van Eusebius in zijn tijd, toen Constantijn het Christendom tot de eigenlijke staatsgodsdienst maakte, dat hij meende dit rijk Gods hier en nu reeds verwerkelijkt te zien?

Wij staan achter de Constantijnse wending in de geschiedenis. Wij staan er ook heel ver vandaan op alle mogelijke manieren. En wij hebben daarom de mogelijkheid om wat nuchterder te oordelen en op te merken dat de lofzangen van Eusebius wat al te hoog gestemd waren. Maar wanneer men dit toegeeft, dient men zich dan niet tevens voor dezelfde fout van Eusebius te wachten? Moet men dan niet vaststellen, dat een rijk Gods dat zich hier en nu verwerkelijkt, niet hét Rijk van God kan zijn waarop de Volkeren wachten, waarnaar de gelovigen uitzien en waarop heel de schepping met reikhalzend verlangen hoopt? De eigenlijke theocratie is toekomstbelofte. Christus zal het rijk aan de Vader overgeven en God zal zijn alles en in allen. Inderdaad - zo moet men stellen - is het Rijk reeds gekomen. Het is midden onder ons. Maar het is gekomen in Christus. En de gestalte waarin het onder ons is, is de gestalte van het kruis van Christus. Geen ander teken zal ons gegeven worden dan het teken van het kruis. Daarom dient men vandaag ook wat voorzichtig te zijn met een al te gemakkelijk spreken over de tekenen van het Rijk, tekenen die wij oprichten. Zulk spreken kan een vooruitgrijpen zijn naar de grote toekomst, een vooruitgrijpen in ongeduld. Als we zoeken naar een taakomschrijving van de kerk in de wereld moeten we altijd deze manier van presentie van het Koninkrijk Gods in het oog houden. Het is present, inderdaad, maar op een wijze die slechts één symbool toelaat, omdat het méér is dan een symbool: het kruis van Christus. Daardoor is de wereld voor mij gekruisigd en ik voor de wereld, zegt Paulus. Een anticipatie van het komende rijk betekent of een terugval in de geschiedenis, terug in het Jodendom. Of het is een vooruitgrijpen op de geschiedenis in hoogmoed en zelfoverschatting. Het Koninkrijk is er: aan de voet van het kruis, waar de wereld dobbelt en zelfs de discipelen van verre staan. Maar het is er, present in Hem, die in de Geest de opgestane gekruiste blijft!

De tijd van de verchristelijkte wereld is voorgoed voorbij. Het enige theologische standpunt dat daarbij past is het oorspronkelijk-christelijke: ik moge er voor bewaard blijven in iets anders te roemen dan in het kruis van Christus.

Mocht iemand opmerken dat dit niet de houding van de Reformatie was, omdat deze immers getracht heeft in deze wereld iets te laten zien van het rijk van God, getuige Genève en vele andere plaatsen, dan zou men dienen te bedenken dat in Genève alles niet verliep zoals Calvijn het begeerde. Maar dit is niet het belangrijkste. Men mag vooral niet vergeten dat de kracht van de Reformatie heeft gelegen in de verkondiging van het Woord als de prediking van de belofte van God.

Dát heeft men unaniem gezien als de eigenlijke taak van de kerk in de wereld en als de eigenlijke roeping ten aanzien van de wereld. Ik meen dat alle reformatoren daarin met elkander overeenstemmen. De grootste schat van de kerk is het Woord Gods. Zij is uit het Woord geboren. Zij wordt ook door het Woord in stand gehouden. Dat Woord moet gepredikt worden. Soms ging men zelfs zo ver dat men eenvoudig weg het gepredikte Woord met het Woord zelf gelijk stelde. Men mag er over twisten of men dit zo ongecompliceerd kan doen, maar men heeft het gedaan, niet om het mensenwoord in de prediking te verheffen, doch om toe te zien dat het Godswoord niet veronachtzaamd zou worden. Het gepredikte Woord is het Woord Gods.

Dit is de geweidige kracht geweest van de Reformatie. Zij is aan te merken niet slechts als een beweging random het Woord, maar als de machtige en effectieve beweging van het Woord. En wie dat zegt, zegt geweldig veel. Hij zegt niets meer of minder dan dat het de Geest is geweest, door wiens kracht het Woord ingang vond in de harten van duizenden.

Daarom mag men staande houden dat de meest eigenlijke taak die de Kerk ten opzichte van de wereld heeft de prediking van het Woord is. Hün tot een getuigenis, Staat er. Dit getuigenis van de Kerk is een nimmer aflatende roeping. Het is de taak van Gods gemeente. Ga heen, verkondig het evangelie aan alle creaturen.

We moeten daarbij wel bedenken dat deze roeping om het evangelie te verkondigen niet gelijk staat met het ontvouwen van programma’s of zelfs ook maar met de verbreiding van beginselen. De idealogisering van het evangelie is een van de meest venijnige verzoekingen waaraan de Kerk kan worden blootgesteld.

De roeping om het evangelie te verkondigen betekent inhoudelijk niets anders dan dat het kruis wordt opgericht, in de prairie, bij de asfaltjeugd, temidden van de betonbunkers, in een wereld die overloopt van cultuur en onder Volkeren waarvan wij zeggen dat ze nog gecultiveerd moeten worden. Ik bedoel, dat wij dit zeggen, dit laatste. Zou God het zeggen? Wat is cultuur zonder God? De Kerk verkondigt niet alleen het heil aan de wereld, zij verkondigt het heil der wereld. Die prediking is primair een oordeel, over die wereld. Zij gaat uit van de radicaliteit van het oordeel Gods over de wereld. Zij zoekt niet de mogelijkheden, waarbinnen een aanknopingspunt te vinden zou zijn voor haar prediking. Calvijn heeft het Woord Gods als woord van oordeel en genade geëerbiedigd. Kuyper heeft in de illusie geleefd dat hij, Calvijn in zijn eigen tijd vertolkend, mocht uitgaan van de algemene genade, de gemene gratie. Bij Kuyper waren althans degelijke aanzetten aanwezig.die de particulariteit van de genade niet geheel en al tot een vergeten categorie maakten. Zodoende was er bij Kuyper van een zeker evenwicht sprake. Nu echter de particulariteit van de genade binnen de gereformeerde wereld hoe langer hoe meer een zeldzaam goed is geworden, slechts weinig nog gekend en als noodzakelijk beleden, nu blijkt ook hoezeer de gemene gratie tot pure en eenvoudige humaniteit is geworden. Van Ruler heeft ten aanzien van Kuyper een vlijmscherpe opmerking gemaakt: „Zijn levenswerk is vastgeloopen in een ernstig gebrek aan respect voor het verborgen geheim Gods in het bestaan van deze wereld. Maar daar komt nog bij, dat hij zijn gemeene-gratie-leer ook breed heeft uitgewerkt in een grandioos opgezette leer van het aanknoopingspunt, waarin het werk der gemeene gratie verschijnt als mogelijkmaking van het bovennatuurlijke werk der particuliere genade, in wedergeboorte, geboorte uit de maagd, stichting van de kerk, uitbreiding en opbouw van de kerk en ten slotte in de christelijke cultuur” (Religie en politiek, 45).

Zo wordt de wereld het terrein, waar de kerk door de gemene gratie een plek vindt voor het hoi van haar voet, zoals Van Ruler typeerde. Maar de Zoon des mensen heeft niets om zijn hoofd neer te leggen. Wanneer de Kerk Hem wil volgen zal zij moeten bedenken dat zij minder rustplaats zal kennen dan de vossen en de vogels. De Kerk heeft een onrustig bestaan in de wereld, wanneer zij het Koninkrijk Gods verkondigt. Daarin ligt de zin van haar zijn in de wereld: gij zult mijn getuigen zijn.

Dit getuigenis van de Kerk is niets anders dan de verkondiging van het evangelie. En het evangelie is een boodschap die veroordeelt én vrijspreekt. Er zal in het evangelie geen spiertje blijdschap wezen, wanneer het niet de vreugde is om het vreemde wonder van de vrijspraak in het oordeel Gods.

Wanneer we de Reformatie ter sprake brengen in onze verhouding met de wereld, dan zou het oneigenlijk zijn, wanneer deze vrijspraak werd verzwegen. Zij behoort tot de meest wezenlijke elementen die de reformatoren uit de Schrift hebben ontvangen. Dit vandaag te verzwijgen of voor verouderd te verklaren betekent een verloochenen van de Reformatie. Op zichzelf is dit niet het ergste. Maar het istevens een verloochening van het evangelie. En daarom zou zulk een handelwijze, zulk een verwaterd, verhumaniseerd getuigenis de meest onbarmhartige daad ten opzichte van de wereld zijn, die zich laat denken. Het is hetzelfde als wanneer men de drenkeling spreekt over de warmte van de haard en hem intussen de reddingsboei onthoudt. Een getuigenis in de wereld, dat niet het oordeel over de wereld inhoudt, behoort tot de barmhartigheden der goddelozen. Deze zijn wreed!

Toch is met de verwijzing naar het getuigenis in de wereld beslist niet alles gezegd wat over de Reformatie te zeggen valt in haar betekenis voor ons staan in de wereld van vandaag. Vooral in de gereformeerde traditie, die wij voluit respecteren en hogelijk waarderen, heeft men oog gehad voor de Kerk.

Wanneer men over de Kerk spreekt volgens de zin van de Reformatie dient men wel te bedenken wat men te berde brengt. Men spreekt niet over een vereniging, niet over een groep of partij, niet over een gezelschap van gelijkgezinden, doch over niets meer of minder dan over het Lichaam van Christus. Dat is wel het heerlijkste en tegelijk het meest indringende wat in het Nieuwe Testament over de Kerk gezegd wordt. Zij is het Lichaam van Christus.

Meestal oordelen wij dat de Reformatie over het „corpus christianum” té gemakkelijk heeft gedacht: té vanzelfsprekend hebben de reformatoren aangenomen, dat de wereld een verchristelijkte wereld, of een verchristelijkte stad (Genève) was. De bezwaren van deze reformatorische „lichtvaardigheid”, van deze illusie, doen zich vandaag aan ons in alle hevigheid gelden. We weten met de theocratie niet voldoende raad. Het zij zo. Maar één ding is zeker: het kerkbegrip van de Reformatie blijkt nog niets aan betekenis te hebben ingeboet. De Kerk is het Lichaam van Christus. En dit maar niet bedacht in de zin van een schone vergelijking, maar als uitdrukking van een werkelijkheid die haar bestand heeft in de Heilige Geest. De Kerk! Niemand kan God als Vader hebben die niet de Kerk als moeder heeft. Dat oud-kerkelijke woord is voluit reformatorisch. Daarbij is de Kerk niet slechts op te vatten als een onzichtbare grootheid. Zij is het Lichaam van Christus indezewereld, verlost door Zijn bloed, geheiligd door Zijn Geest. Eén van de eerste dingen die we ons hebben te herinneren in een zoeken van reformatorische waarden voor ons kerk-zijn vandaag in deze wereld, is de eenvoudige realisatie van deze Kerk: Lichaam van Christus.

Wij weten met de wereld van vandaag geen raad. Nog minder hebben we een werkelijke voorstelling van het Kerk-zijn. Onze confessie zegt de schoonste dingen er over. Maar de werkelijkheid van de kerkelijke verdeeldheid druist tegen die werkelijkheid in. Zo is onze verlegenheid met de wereld nog maar kinderspel vergeleken met onze verlegenheid ten opzichte van de Kerk. Toch is de wereld, juist wanneer zij wereld is, het meest gebaat met een volledig Kerk-zijn van de Kerk. Deze bewijst aan de wereld de grootste dienst, wanneer ze werkelijk zichzelf is of, liever gezegd: zichzelf wordt.

Dan moet ze wel elke vorm van wereldgelijkvormigheid in haar Kerk-zijn uitbannen. Een pure vorm van wereldgelijkvormigheid is het, wanneer de Kerk door partijschappen wordt verdeeld. Paulus heeft daartegen gewaarschuwd: ge zijt onveranderde mensen d.w.z. puur wereld, wanneer ge in partijschappen u laat meesleuren. Het is de wereld in de kerk, wanneer deze in partijen, in fracties, in groepen ondergaat. De moderne democratie is zonder partijen eenvoudig niet te denken. In de politiek scherpt men ijzer met ijzer. In de Kerk wordt het hart veranderd door de liefde. In de politiek zoekt men leiders en partijsymbolen, lijstaanvoerders. In de Kerk is de meeste degene die dient. En dienen is hier primair het evangelie verkondigen en er uit leven.

Een van de grootste aanvechtingen in een tijd die bol Staat van democratie en democratieë’n, is dat de Kerk verdemocratiseert in uitgebalanceerd partij-evenwicht. Het is de wereld binnen de Kerk. En daarom het is de meest grove verloochening van de wereld buiten de Kerk, die niet kan zien waarin de Kerk zich principieel van haar zelf onderscheidt. Een Kerk heeft te getuigen in deze wereld. Niet alleen echter door getuigenissen, maar door het evangelie. Ook niet door een presentatie naar buiten door middel van een synode met een eigen boodschap. Een synode is de meest binnen-kerkelijke aangelegenheid die er is. Zij bepaalt niet de image van de Kerk. Zij heeft kerkelijke zaken op een kerkelijke manier te behandelen. En het meest kerkelijke is de macht om te zorgen dat het evangelie binnen de Kerk zijn vrije loop heeft. De sleutelmacht moet bediend worden, zodat mensen op aarde te weten komen waar zij met het oog op de eeuwigheid staan.

Daarom horen partijschappen in de gemeente geen plaats te hebben. Men kan van de kerkelijke verenigingen en van de christelijke verenigingen niet hetzelfde zeggen. De gedachte van de christelijke en later ook de kerkelijke vereniging is ontstaan in de negentiende eeuw. Kuyper heeft veel kerkelijke activiteiten via de verenigingen laten verlopen. De kerk als instituut bemoeide zich daar niet mee. De kerk als organisme, eigenlijk veel hoger aangeslagen dan de eerste, was vooral het lichaam der gelovigen die in vrij initiatief zich gaven voor de zaak van Gods Koninkrijk.

Zo hebben christelijke verenigingen heel veel betekend in het verleden voor een eigen ontplooiing van christelijke politiek en christelijke barmhartigheid. Maar de gedachte van de onderlinge vereniging, hoe waardevol ook, is op zichzelf genomen niet absoluut onmisbaar. Onmisbaar is, kerkelijk gedacht, de gemeenschap der heiligen. Eeuwen lang heeft de Kerk het zonder christelijke verenigingen moeten stellen. Maar de gemeenschap der heiligen was er wel. Nu langzamerhand blijkt, dat het verschijnsel van de vereniging weer terugebt in de geschiedenis, zal de Kerk voor het verrichten van haar taak in de wereld zich uit alle macht moeten toeleggen op de gemeenschap der heiligen.

Zij belijdt die telkenmale als een zaak van het geloof. Maar dit geloofwil ook ervaren worden. En het zal noodzakelijk zijn. Indien de kerken in het Westen niet een intensieve training ontvangen in het beleven van de gemeenschap der heiligen in deze wereld dan zal, wanneer eens de wereld volkomen het masker afwerpt, blijken dat de Kerk zich staande hield in de wereld met schijnvormen van Kerk-zijn. Dat zal erg zijn voor de Kerk. Maar zij kan ook dan in die uiterst moeilijke tijd haar roeping van Godswege ten opzichte van de wereld niet vervullen. En we zullen elkander zo nodig hebben. Een reformatorische visie op de Kerk in de wereld zal vandaag meer dan ooit de nadruk moeten leggen op de betekenis van het gemeente zijn.

Waar de Kerk zó Lichaam van Christus is, rieht zij niet maar tekenen op, maar is zij in haar zelf, dat is in haar verbondenheid met haar Hoofd Jezus Christus een teken in de wereld. En wat in de wereld vooruitgrijpen zou zijn, anticipatie op het kornende Rijk, dat wordt „in beginsel” in de Kerk tot een werkelijkheid hier en nu, een werkelijkheid die geboren wordt uit de vergeving der zonden en gestalte krijgt in de vernieuwing van het leven. Gij geheel anders! Dat impliceert een andere kennis, een andere verwachting en ook een andere ethiek dan die van de wereld. Wanneer zo de Kerk getuigt in de wereld, is haar getuigenis waarachtig.

Wordt dit een individuele ethiek? Staat hier de vrijheid van een christenmens in deze wereld dan op dezelfde hoogte, of in dezelfde diepte, als wat de verklaring van de rechten van de mens bedoelt? Kan ieder gelovige hier dan maar voor zichzelf handelen? Men zal moeten antwoorden dat meer dan voorheen onze verantwoordelijkheid een zeer persoonlijke verantwoordelijkheid is in elke beslissing die elke dag weer opnieuw in de wereld genomen zal moeten worden. Maar de christelijke persoon wortelt in de christelijke gemeente. Gij geheel anders: dat zal gedragen moeten worden door een brede diep religieuze en ethische contekst van het leven in de gemeente.

Constateren wij hier geen zwakke stee?

Dan zal hier de bezinning, de vernieuwing en bekering moeten inzetten. Wij hebben nog niet verstaan wat het betekent Kerk te zijn, klaagde Bucer. We zijn nog niet veel verder gekomen dan deze klacht. Laten we haar klagen, „als een levend mens”, in het besef van onze zonde en schuld, in een zoeken van vergeving en van vernieuwing ook van wat gemeenschap der heiligen heet. Om zo onze taak te vervullen ten opzichte van de wereld van vandaag, door Kerk te zijn in het getuigenis van het evangelie in deze wereld. En door het vóór-leven van wat het wil zeggen, niet ons eigendom te zijn, maar dat van onze Here Jezus Christus (Zondag 1).

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1979

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

DE TAAK VAN DE KERK TEN OPZICHTE VAN DE WERELD VOLGENS DE REFORMATIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1979

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's