Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Bijbelse imperatief voor  opvoeding en onderwijs *

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Bijbelse imperatief voor opvoeding en onderwijs *

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ruim twee maanden geleden aanvaardde Prof. Dr. S. Miedema het ambt van bijzonder hoogleraar aan de V.U. te Amsterdam op de Hendrik Pierson leerstoel voor het christelijk onderwijs. De strekking van zijn inaugurele rede, onderbouwd met een indrukwekkend notenapparaat, moet ook ons stof tot denken geven. In zijn visie is de tijd voor een christelijke beginselpedagogiek voorgoed voorbij. Zo'n benadering steunde immers op bepaalde theologische vooronderstellingen. Een dergelijke theologische visie kan in zijn optiek geen uitgangspunt voor het christelijk onderwijs zijn.

Een christelijke schooi zonder grondslag

H et vertrekpunt van professor Miedema is niet de theologie, maar de pedagogiek.^ Het christelijk

onderwijs moet uitgaan van het gegeven, dat de school een vormingsgemeenschap is. Het gaat om "de vormende kracht van situaties en relaties in de school" en niet zozeer om "het bedoelde, planmatige inwerken op kinderen".^ Daarom staat in zijn benadering niet de levensbeschouwelijke fundering van het onderwijs centraal. In de school als vormingsinstituut zijn drie samenstellende delen te bespeuren, die als volstrekt gelijkwaardig moeten worden gezien, n.l. de christelijke levensbeschouwing, het aanreiken van kennis en het leren van vaardigheden, en een organisatorische vormgeving.^ De christelijke school is dan die school, die zich plaatst in de traditie van het omgaan met de Bijbel, het zich geïnspireerd weten door het evangelisch verhaal en door de traditie van het christelijk onderwijs." De levensbeschouwelijke component moet wél heel duidelijk worden ingevuld, maar mag zeker niet worden opgevat als het dragende vlak voor de school als vormingsinstituut. Van enige binding aan de belijdenis in termen van fundering of grondslag wil Miedema dan ook niet weten. Dat doet tekort aan de relatieve zelfstandigheid van de christelijke school als vormingsinstituut. Om dezelfde reden wijst de nieuwe hoogleraar een vorm van vertegenwoordiging van een kerk^ in het schoolbestuur af.

De oecumenische school

Het is én uit de rede én uit het notenmateriaal duidelijk dat Miedema het begrip "christelijk onderwijs" nadrukkelijk opvat in oecumenische zin^, waarbij het heil vooral hier en nu moet worden gerealiseerd. Het gaat om de bevrijdende en heelmakende kracht van het evangelie voor heel de bewoonde wereld, "belichaamd in Jezus Messias". Het gaat om mensen, die "dynamisch" tot activititeit worden gebracht door "de adem van God, de Geest die waait waarheen Hij wil".'' Als zodanig heeft de school een maatschappij-omvormende functie. Er moet tegenwicht geboden worden "aan de koloniseringsmacht van het systeem". De school moet daartoe vorm geven aan het "broodnodige politiek-emancipatorische engagement".^ In de visie van prof. Miedema verenigen zich inzichten uit de moderne theologie met een neo-marxistisch element. Zo is het duidelijk, dat hij zich zeer verwant weet met de kerngedachten van het Conciliaire Proces in Nederland en met het gedachtengoed van een neomarxist als Jürgen Habermas. De messiaanse ontwikkelingstheorie van C.M. Wigmans, die zich heeft laten inspireren door theologen als Miskotte en Ter Schegget, spreekt hem bijzonder aan.^ Hoewel Miedema in het begin van zijn rede met een beroep op de zelfstandigheid van de pedagogiek van een theologisch uitgangspunt niets wil weten, is zijn vormingsconcept doortrokken van moderne theologische gedachten. Over horigheid van pedagogisch denken aan een theologie gesproken! Zijn zeer idealistische boodschap is duidelijk. In de oecumenische school, die hem voor ogen staat, is alleen plaats voor de geloofsbeleving van de enkeling. Christelijk onderwijs in deze zin is onderwijs zónder een vaste grondslag, zónder binding aan een welomschreven en algemeen aanvaarde belijdenis, zónder binding aan een geloofsgemeenschap en vooral gericht op maatschappijvernieuwing.

De imperatief van Efeze 6

Naar onze diepste overtuiging wijst de apostel Paulus ons in Efeze 6 : 4 een uitnemender weg: "En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op de lering en vermaning des Heeren". Dit woord maakt deel uit van een gedeelte, waarin én de kinde-

ren én de ouders worden vermaand. Waarom handelt de apostel Paulus op deze wijze? Ouders en kinderen leven beiden als voor Gods aangezicht. Opvoeders en jeugdigen zijn beide verantwoording schuldig aan de Heere. Wij staan hier bij het hart van het bijbelse mens- en kindbeeld. De verhouding tot God is het werkelijke centrum van het menselijk bestaan.^" Ouders en kinderen worden geroepen om tot Gods eer te leven.

"Gij kinderen, zijt uw ouderen gehoorzaam in den Heere; want dat is recht". Elk kind heeft die vermaning nodig. Wij en onze kinderen hebben een door de zonde verdorven natuur en zijn tot ongehoorzaamheid geneigd. Het gezag van de ouders is hen echter van Godswege verleend en wordt gedragen door het vierde gebod. De opdracht om de opvoeders te gehoorzamen in de vreze des Heeren houdt een volstrekte afwijzing in van elke pedagogische stroming, die de zelfontwikkeling van het kind en de zelfregulatie in volstrekte vrijheid predikt. Vervolgens geeft de apostel aan hoe de gezagsoefening van ouders en opvoeders behoort te zijn: "Gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn..." Voor autoritairheid of machtswellustig handelen is in de christelijke opvoeding geen plaats. Opvoeders zijn gevallen mensen, die in hun opvoeding dikwijls struikelen. Ook zij kunnen niet zonder vermaan. Bijbelse gezagsoefening kenmerkt zich immers door normering vanuit het Woord des Heeren, wordt gedragen door liefde en vriendelijkheid en mag geen verwijdering of verbittering bewerken door tirannieke uitingen." Wij, zondige opvoeders, hebben altijd weer dat bijbelse vermaan nodig, opdat we én de kruisiging van onze vleselijke neigingen én wijsheid en liefde bij de Heere zouden begeren. Dan komt Paulus van het negatieve tot het positieve: "Maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren". In deze kerntekst over opvoeding en onden/vijs vat de apostel, geleid door de Geest van Christus, nog eenmaal alle oudtestamentische aanwijzingen voor opvoeding en onderwijs samen. De gebiedende wijs is van bijzonder belang. De gerichtheid van ons pedagogisch bezig zijn wordt niet aan óns inzicht overgelaten. Er is sprake van een bijbels imperatief, die ons ook in het ondenwijs voortdurend voor ogen behoort te staan: "Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren".

Het woord "lering" kan ook worden weergegeven met tuchtiging (Hebr. 12 : 7) of discipline. Hierbij gaat het allereerst om het handelen van de opvoeder ten aanzien van het kind, om het daadwerkelijke leiding geven door middel van regels, voorschriften, beloningen en indien nodig bestraffingen. Bij "vermaning" gaat het om het geven van onderwijs door middel van het woord. De Schrift beklemtoont hier vooral het spreken van de opvoeder tot het kind ter aansporing, bemoediging of waarschuwing. Het wordt geroepen tot wedergeboorte, bekering en geloof. Het wordt geroepen om door de genade van Chhstus het gehele leven in te rich­ ten naar het Woord van God, om het te besteden in Zijn dienst en tot heil van de naaste. Het wordt geroepen om de aarde te bebouwen en te onderwerpen als een pelgrim die hier een wachtpost heeft betrokken, '2 maar op doorreis is naar een beter vaderland.

Gereformeerde antropologie en opvoeding

"Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren..." De kanttekening bij deze tekst is treffend. Bedoeld wordt het ondenwijs dat tot de vreze des Heeren kan leiden en uit het Woord genomen is. Het vol eerbied en liefde hoogachten van de Heere betekent ook

het onvoorwaardelijk aanvaarden van de Schrift. De gezonde leer daarin geopenbaard (1 Tim. 1 : 10, 2 Tim. 4 : 3) wordt door ons samenvattend beleden in de gereformeerde confessies. De kloof die ons van het oecumenischmaatschappelijk ideaal van Miedema scheidt is groot, omdat bij hem het gereformeerde mens- en kindbeeld ontbreekt. Willem Teellinck, de vader van de Nadere Reformatie, heeft dit bijbelsgereformeerde mensbeeld eens kernachtig venwoord in de titel van zijn antropologisch werk: "Adam rechtschapen, wanschapen, herschapen".^^

Dit mens- en kindbeeld heeft een groot aantal pedagogische consequenties, die Paulus alle samenvat in de grote, blijvende opdracht: "Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren". Wij staan hier bij het fundament van het opvoedingsdoel, dat wij in onze gezinnen en op onze scholen in diepe afhankelijkheid van Gods gunst, hulp en zegen voorstaan. Het gereformeerde mensbeeld vormt de onopgeefbare vooronderstelling van al ons pedagogisch denken en handelen. Natuurlijk is de bijdrage van menswetenschappen als de leer- en ontwikkelingspsychologie niet overbodig, maar zij kunnen nooit het laatste woord hebben. Op het gereformeerde erf wordt de antropologie, naar het rake woord van S. van der Linde, nooit zelfstandig op eigen voeten gezet.'" De mens kan en mag niet verzelfstandigd worden. Hij moet altijd gezien worden in zijn verhouding tot God. De inhoud van onze opvoeding en ons ondenwijs wordt dan ook in hoofdlijnen door het gereformeerde mens- en kindbeeld bepaald.'^ Enkele trefwoorden maken dat reeds duidelijk: de centrale plaats van de gezinsopvoeding, het opvoeden in de vreze des Heeren, de oefening van het gezag in liefde, de persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God en de naaste, de betekenis van het rentmeesterschap over de schepping, het vreemdelingschap van de christen en zijn taak in deze wereld, de vorming van het geweten, de betekenis van het voorbeeld, het appèl op de opvoedeling om God te zoeken; het beklemtonen van éénheid van de mens en de daarbij behorende vorming van de gehele persoonlijkheid, de aandacht voor het individuele kind in de schoolsituatie, het beschermde en ontsluitende karakter van de opvoeding, het voortdurende gebed voor de opvoedeling.

Een pedagogische totaalvisie

Wie de gereformeerde antropologie kwijt raakt, kan niet meer in klassiek gereformeerde zin over opvoeding en onderwijs denken. Dan moet men inderdaad Professor Miedema bijvallen en de ontwikkeling van een gereformeerde pedagogiek tot een onmogelijkheid verklaren.'^ Wie die mening zondermeer binnen het reformatorisch onderwijs meent te moeten uitdragen''', mag zijn pedagogische denken toch wel eens nadrukkelijk onderzoeken op de innerlijke samenhang met het gereformeerde mens- en kindbeeld. Wij delen de zorg voor een Kuyperiaans triomfantalisme geheel. Aan grootste bouwwerken hebben we geen behoefte. Dat betekent echter niet dat nadere bezinning op een pedagogische totaalvisie overbodig of onmogelijk zou zijn. Nu wordt soms de indruk gevestigd, dat de praktijk het een en het al is. De Bijbelse opdracht, die Paulus heeft verwoord, moet echter óók onze pedagogische theorievorming dragen. Het rijke gereformeerde opvoedkundige erfgoed moet daarin ook voor de situatie van vandaag worden verwoord. Onderzoeksgegevens van heden moeten in een samenhangende conceptie worden verwerkt en geduid. Wellicht is gereformeerde pedagogiek daarvoor een te groot woord. Laat dit zo zijn, dan nog komt het ons voor, dat wetenschappelijke arbeid ten diepste van reformatorische opvoeding en onderwijs niet om de gereformeerde antropologie heen kan. Een dergelijke arbeid mist anders fundering, samenhang en spits.

De bezinning op een algemene pedagogische visie hebben wij meer dan nodig in een ver ontkerstende samenleving, waarin een opvoeding naar Schrift en belijdenis allesbehalve vanzelfsprekend is. Laten wij ons toch realiseren, dat secularisatie een geesteshouding is, die geleidelijk aan het gereformeerde denken kan aantasten. Die aantasting zou wel eens kunnen beginnen met het geruisloos wegvallen van het gereformeerde zicht op het geheel van opvoeding en onderwijs om vervolgens na enige tijd uit te monden in een praktische en een theoretische ontkenning van de gereformeerde leer over mens en kind.

Het stemt daarom tot bijzondere dankbaarheid, dat de bezinning in eigen kring over de basisvorming vorig jaar heeft geleid tot een "Reformatorisch schoolconcept", dat een samenvattende visie biedt op de volle breedte van de school, waarbij de opvoedkundige benadering centraal staat.'^ De Stichting Dienstverlening Gereformeerd Schoolonden/vijs te Ridderkerk en de Themawerkgroep I en II, die uitgangspunten heeft geformuleerd voor de beoordeling van de kerndoelen in de basisvorming, hebben de kring met dit concept werkelijk een uitnemende dienst verleend. Het stuk is voor iedere belangstellende verkrijgbaar bij het D.G.S. Ik zou er met klem op willen aandringen, dat élk schoolbestuur en élke personeelsvergadering tijd uittrekt voor een grondige bespreking van de samenhangende visie, die in dit schoolconcept is neergelegd. Het is ook een goede zaak als dit stuk in een inleiding op een ouderavond in eenvoudige vorm wordt doorgegeven aan de ouders. Met dit concept kunnen we aan het werk. Wij moeten immers weten waar we als scholen staan óf we zullen ondergaan in de vloed van de secularisatie. We worden geroepen om ons voortdurend bij het licht van de Schrift te bezinnen op de vraag wie we zijn en wat we beogen óf de moderne algemeenheid zal ook ons in de greep krijgen. Met perfecte lesschema's alléén houdt niemand het reformatorisch ondenwijs inhoudelijk in stand. Met het vertalen van wetenschappelijke onderzoeksresultaten voor de pedagogische praktijk alléén komen we er evenmin. Mijn grote vrees is, dat een dergelijk eenzijdig accentueren van de praktijk in een vrij snel tempo zal leiden tot de lege doos van het functionele denken.'^

"Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren". In het licht van deze bijbelse imperatief is onderwijs altijd een vorm van pedagogisch bezig zijn en kan het zich principieel nooit beperken tot kennisoverdracht in intellectuele zin. Het gaat om het middellijkenwijs vormen van kinderen en jeugdigen in de vreze des Heeren. Dat is het vormingsideaal, waaruit onze kring altijd heeft mogen leven en handelen, al is het met veel zonde en gebrek. Als dat ideaal ons niet meer voor ogen staat, hebben we ons bestaansrecht verloren. Wij vertrouwen, gelet op de vele bouwstenen die de laatste jaren in studies en artikelen zijn aangedragen^^, dat het mogelijk zal blijken binnen niet al te lange tijd een reformatorisch pedagogisch concept te ontwikkelen, waarin een samenhangende visie wordt gebo-

den op de opvoeding in gereformeerde zin.

De tweede naamval

"Voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren". De tel< st eindigt met een tweede naamval, die betrel< king heeft én op "lering" én op "vermaning". Alle daadwerkelijk leiding geven en alle onderwijs door middel van het woord moet "van de Heere" zijn. Daarbij gaat het niet alleen om het inhoudelijke. De naamval geeft ook aan hoe de kwaliteit van de gezinsopvoeding en van ons onderwijs dient te zijn. Daarin moet de gerichtheid op Christus tot uitdrukking komen. Elke opvoeder wordt geroepen om aan kind en jeugdige een voorbeeld te geven van een werkelijk christelijk leven door de bediening uit de opgestane levensvorst. De gehele sfeer, waarin opvoeding en onderwijs zich voltrekken moet een zodanige zijn, dat de Heere goedkeuring daaraan kan hechten.

Deze tweede naamval heeft een zeer ontdekkende functie. Wie is tot christelijke opvoeding bekwaam van zichzelf? Ons pedagogisch en onderwijskundig bezig zijn is zo met zonden bevlekt, dat er van ons als opvoeders als zodanig geen verwachting kan zijn. Gód zegende ons ondanks ons. De God des verbonds is de Getrouwe! Als mensen van het reformatorisch onderwijs hebben wij geen reden om ons op de borst te slaan. Wij hebben ook schuld, gróte schuld aan de massale ontkerstening2\ die zich baanbreekt in ons land. Er is te weinig van ons uitgegaan in ons volksleven. Wij hebben bij het vervullen van onze roeping in het dagelijkse leven te weinig het vreemdelingschap uitgedragen. Kennelijk is onze werfkracht gering geweest. Hebben wij wel voldoende visie ontwikkeld? Is ons onderwijskundig handelen niet te pragmatisch geweest? Hoe dikwijls ontbrak de praktijk van de tere vreze des Heeren? Heeft het ons niet te zeer aan gebed ontbroken? Wij hebben ons voor God te verootmoedigen vanwege ónze zonden.

Nooit zullen wij vanuit ons zelf kunnen beantwoorden aan de hoge en heilige opdracht, die het Woord ons verkondigt. Maar de Heere brengt op Zijn opdracht niets in mindering, opdat wij met onze zonden, met onze tekorten, met onze onbekwaamheid zouden vluchten tot Hem, die gezegd heeft: "Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet..." (Markus 10 : 14). Het christelijk ondenwijs heeft allereerst gebed nodig om het werk van de Geest van Christus. Mogen wij elkaar vandaag daartoe vooral opwekken? Wat is ons deskundig bestuursbeleid en onze ondenwijservaring zónder schuldbelijdenis en zonder smeekgebed om de genade, de wijsheid én de liefde van Christus? De geestelijke wapenrusting kan ook in het reformatorisch onderwijs alleen maar aangedaan en gehanteerd worden in de weg van het ootmoedige gebed. "En neemt de helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord, met alle bidding en smeking, biddende te allen tijd in den Geest..." (Ef. 6 : 18).

M. Golverdingen v.d.m.

Noten

Enigszins uitgewerkte tekst van het openingswoord, gehouden op de Algemene Vergadering van de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs op 16 april 1994 te Rotterdam. 1. S. Miedema, Identiteit tussen inspiratie en engagement, Inaugurele rede 9-2-94, V.U., Amsterdam, biz. 4. 2. Idem, bIz. 5. 3. Idem, bIz. 6, 7. 4. Idem, bIz. 7, 8-9. 5. Idem, bIz. 7, 12. 6. Idem, bIz. 14 ("de brede evangelisch geïnspireerde traditie"). Op bIz. 22, noot 21, zegt de schrijver, dat hij afwijkt van de in het prot. chr. ondenA/ijs bestaande gewoonte om christelijk onderwijs gelijk te stellen met protestants-christelijk onderwijs: "De bedding van de traditie van het christelijk onderwijs wordt in principe breed getrokken langs de lijnen van de unica catholica".

7. Idem, bIz. 12. Vergelijk ook de duidelijke positiekeuze van deze hoogleraar in noot 54: "Wanneer mensen zich aangesproken weten door Jezus Messias, de gestalte van de messiaanse mens die het Rijk van vrede en recht zichbaar gemaakt heeft, kunnen er door hen in navolging en anticiperend op dat rijk tekenen van bevrijding opgericht worden".

8. Idem, bIz. 16, 17.

9. Idem, vergelijk bIz. 14, 15, 17.

10. D. Vogelaar en C. Bregman, Mens- en kindbeeld in bijbels-reformatorische zin. Bijdrage tot de bezinning op het mensen kindbeeld ten dienste van de schoolwerkplanontwikkeling op de reformatorische school, Hendrik Ido Ambacht, 1983, bIz. 70.

11. M. Golverdingen, Op weg naar een vaderloze samenleving? In: C. Bregman en I.A. Kole, Visie op het onderwijs II, Kampen, 1987, bIz. 90.

12. J. Calvijn, Institutie, III, 9, 4.

13. W. Teellinck, Adam rechtschapen, wanschapen, herschapen. Dat is: Een naeckte ontdeckinghe vande ghelegentheyt des Mensches in zijn driederley staet; namelijck der onnooselheyt, der verdorventheyt ende der weder-oprechtinghe, Utrecht, 1659.

14. S. v.d. Linde, De anthropologie der Nadere Reformatie, in: Waarheid, wijsheid en leven. Een bundel studiën opgedragen aan Prof. Dr. J. Severijn ter gelegenheid van zijn zilveren ambtsjubileum op 19 October 1956, Kampen, bIz. 62.

15. Vergelijk voor de pedagogische betekenis van het mens- en kindbeeld: F. Beugelsdijk en S. Miedema, Pedagogiek in Meervoud. Wegen in het denken over opvoeding en ondenwijs, Deventer, 1984, bIz. 29, 30.

17. Het artikel, op basis van inten/iews, van E. van Dijkhuizen, Waterink en zijn mislukte missie. Reformatorisch Dagblad, 28 januari 1994 bevat uitspraken, die in deze richting tenderen.

18. Project Basisvorming, Werkdocument Themagroep Uitgangspunten, Ridderkerk, 1993, bIz. 16-19, alsmede Bijlage 1 (Reformatorisch Schoolconcept).

19. B. Stam, Het functionele denken als bevrijding? In: De Reformatorische School, 12e jrg., 1984, nr. 8, bIz. 416.

20. Zie voor een overzicht A. de Muynck en B. Stam, Pedagogische ontwikkelingen binnen het reformatorisch onderwijs, in "Een ondenA/ijsbestel met toekomst..." 75 jaar ondenwijspacificatie 1917-1992, Amersfoort, 1992, bIz. 99 e.v.

21. Ik herinner aan de uiterst schokkende cijfers van de studie Secularisatie in Nederland 1966-1991, Rijswijk, 1994. Zie voor een goede samenvatting en analyse I.A. Kole, Kritisch volgen van ontwikkelingen, in De Reformatonsche School, april 1994, 22 jrg. nr. 4.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Reformatorische School

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1994

De Reformatorische School | 36 Pagina's

De Bijbelse imperatief voor  opvoeding en onderwijs *

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juni 1994

De Reformatorische School | 36 Pagina's