Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Opgravingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opgravingen

LACHIS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als het heir des konings van Babel streed tegen Jeruzalem; en tegen al de overgeblevene steden van Juda, tegen Lachis en tegen Azéka; want deze, zijnde vaste steden, waren overgebleven onder de steden van Juda. (Jer. 34 : 7).

De stad Lachis, die in deze en op meer plaatsen in de Bijbel genoemd wordt, is een zeer oude stad en zoals dat meer het geval is met oude steden, ook deze stad heeft een rijke historie, een historie — ook al weer niet vreemd voor een oude stad — die zich zeer sterk beweegt op het militaire terrein.

Lange tijd is Lachis verborgen geweest onder het stoï der eeuwen en er is zeer veel moeite gedaan haar op te graven. Steeds weer bleek echter, dat men aan een verkeerde ruïneheuvel begonnen was, want men wist wel zo ongeveer, waar de stad gelegen moet heb-, ben, maar niet precies. De reeds meer genoemde Flinders Petri zocht eerst in de heuvel Oem Lagis, enigszins afgaande op deze naam. Dit bleek echter verkeerd gezien, want de potscherven, die men hier vond, gingen niet verder terug dan tot de Romeinse tijd. Toen probeerde hij het in de heuvel Teil el Hesi en lange tijd verkeerde hij in de waan, hier werkelijk de vesting uit de dagen van Hizkia te hebben gevonden. Evenwel, hoe verder men arbeidde, hoe meer het bleek, dat hij zich ook hier vergist had. Steeds meer voorwerpen kwamen er tevoorschijn, en steeds meer gebouwen werden er blootgelegd, waarvan men helemaal niets in de Bijbel vond. Eindelijk viel het oog op Teil ed Doewer, hierop opmerkzaam gemaakt door geschriften van een bisschop uit de 3e eeuw, n.1. Eusebius. Die had in zijn dagen een onomasticon (rr: plaatsnamenlijst) geschreven.

Daarin vertelt hij, dat Lachis lag zeven Romeinse mijlen van Eleutheropolis (thans Beth Dsjibrin) op de weg naar Daroma. Dat klopte met de ligging van Teil ed Doewer en inderdaad vond men hier het oude Lachis. Het was één van de mooiste tells uit Palestina, een heuvel, die aan alle zijden vrij lag en dus zeer geschikt om er een stad op te bouwen, omdat het dan een natuurlijke sterkte wordt en bovendien heeft men een ruim en vrij uitzicht naar alle zijden, zodat men waken kan over de akkers en de oogst in de lagere valleien. En veroorzaakt de regen niet minder schade aan een huis, dat op een steenrots gebouwd is dan aan een huis, dat in het dal op losse aarde werd gebouwd? „En er is slagregen nedergevallen en de waterstromen zijn gekomen en de winden hebben gewaaid en zijn tegen dat huis aangevallen en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond." (Matth. 7 : 25.)

Reeds bij de aanvang zeiden we, dat Lachis zeer oud was. Dat weet men, omdat men een Egyptische papyrus gevonden heeft, uit omstreeks 2000 j. v. Chr. en daarin wordt Lachis reeds genoemd, alsmede in de Amarnabrieven (correspondentie aan de farao's van 1410—1360 v. Chr.) Door Jozua veroverd werd ze versterkt door Rehabeam. Later werd Lachis ingenomen door Sanherib (2 Kon. 18), terwijl in Jeremia's dagen Nebukadnezar de kracht van zijn legers tegen haar muren beproefde (Jer. 34) in 597 v. Chr. Toen is de burcht verbi*and en verwoest, waarbij de bovenbouw in een onontwarbare massa tegen de oostelijke paleismuur is neergestort. Op deze puinhopen waren in Zedekia's tijd een aantal armzalige huizen gebouwd.

Bij de opgravingen nu vond men een dubbele muur om de stad, een binnenmuur en een buitenmuur, net zoals we dat gezien hebben bij Jericho. Deze muur wordt beschouwd als te zijn gebouwd door Rehabeam, toen die de stad versterkte (2 Kron. 11) „Rehabeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vastigheden in Juda, Adaraïm en Lachis en Azéka. En hij sterkte deze vastigheden en leide oversten daarin en schatten van spijs en olie en wijn en in elke stad rondassen en spiesen en sterkte ze gans zeer; zo was Juda en Benjamin zijne."

Beide muren stonden op de heuvelrand, enkele meters van elkaar af. Eén poort in de buiten — en één poort in de binnenmuur gaf slechts toegang tot de stad. Was men tussen deze poorten in, dan „zat men tussen de twee poorten." Dezelfde situatie heeft ook bestaan in Mahanaïm, waar David naar toe vluchtte voor zijn zoon Absalom: David nu zat tussen de twee poorten; en de wachter ging op het dak der poort aan de muur en hief zijn ogen op en zag, en ziet, er liep een man alleen." (2 Sam. 18 : 24). Nu, men kan er zeker van zijn, dat de wachter van Lachis tijdens Jeremia een bewogen tijd meegemaakt heeft.

Verder vond men bij de opgravingen in Lachis midden in de stad een kunstmatig opgeworpen platform; in de bovenste puinlaag hiervan ontdekte men overblijfselen van een gebouw uit de tijd van de Pei'zische overheersing over Palestina (5e eeuw v. Chr.) De bouwwijze hiervan was helemaal Perzisch. Klaarblijkelijk hebben we hier te doen met het paleis van de st& dsgouverneur. Onder dit paleis vond men de ruïnes van een paleis uit de tijd der koningen van Juda, eigenlijk een burchtpaleis. Dit is dan de burcht, die door Nebukadnezar verwoest werd.

Bij dit paleis vond men een oudere trap, waarvan enkele treden zijn blootgelegd. Hierop heeft een schooljongensheld de eerste vijf letters van het alfabet in zijn tegenwoordige volgorde gekrast (natuurlijk met Hebreeuwse lettertekens). Dat is het oudste ooit gevonden document van het abc, dat thans in geheel de westerse wereld gebruikt wordt. Uit deze vondst heeft men wel de conclusie willen trekken, dat Lachis een school gehad moet hebben tijdens het bloeitijdperk van het rijk van Juda.

Een grote sensatie bracht de opgraving in Lachis in 1935. Bij een opgegraven poortgebouw uit de Joodse tijd vond men een aantal potscherven, beschreven met oudhebreeuws schrift, geschreven met inkt. Deze inkt heeft men scheikundig onderzocht en die bleek toen te zijn samengesteld uit een extract van galnoten en roet.

De taal van deze brieven is dezelfde als die van het Oude Testament. Dat moet dus ook de taal geweest zijn van Juda, kort voor de ballingschap, want de brieven zijn uit de tijd kort vóór de ondergang van het rijk van Juda, in de dagen toen Nebucadnezar oprukte naar Lachis, kort voor de val van Jeruzalem. De teksten van de brieven tonen duidelijk de onrust en de militaire desorganisatie, die de ondergang van een rijk voorafgaan. We laten hier uit curiositeit de vertaling volgen van één zo'n scherf. Het is een brief aan de vestingcommandant van Lachis uit het jaar 588 v. Chr. De taal is kruiperig:

„Aan mijn heer Jaoesj. Moge doen horen Jahweh aan mijn heer goede berichten.

Nu, juist nu! Wat is uw knecht, die een hond is, dat mijn heer heeft gedacht aan zijn knecht? Moge Jahweh degenen ten verderve voeren, die op iets ingaan, waarvan gij niet weet."

Voor zover men heeft kunnen nagaan komen op al de gevonden brieven geen namen van Bijbelse personen voor. Wel wordt in één er van gesproken over de zoon van Jirmejahoe, maar dit kan Jeremia niet zijn, omdat die geen vrouw en geen kinderen had.

En tenslotte, om niet te uitvoerig te worden, heeft

men nog een Israëlietisch zegel in Lachis gevonden. Het is van rose kalksteen, eivormig, 15 mm lang, 13 mm breed en 5 mm dik. Een dubbele lijn verdeelt het in twee gedeelten. Op de bovenste helft staat: „behorende aan Sebna" en op de onderste „Achab." Het schrift is van het Fenicische type, dat van 800—600 v. Chr. in gebruik was en onderzoekingen hebben uitgewezen, dat het zegel ook die ouderdom heeft.

Nu weet men, dat beide namen in de Bijbel voorkomen. Vast staat wel, gezien het schrift en de ouderdom van het zegelsteentje, dat het niet heeft te maken met koning Achab. Met Sebna, de schrijver, is het anders Men weet uit de Bijbel, dat tijdens de oorlog tussen Assyrië en Juda Hizkia een gezantschap heeft gestuurd naar Lachis, waar Sanherib, de koning van Assyrië, toen zijn hoofdkwartier had. Nu is het mogelijk, maar we kunnen het nergens uit bewijzen, dat Sebna, de schrijver, deel heeft uitgemaakt van dat gezantschap. Bij die gelegenheid zal Sebna zijn zegel, waar hij zijn brieven mee verzegelde bij zich gehad hebben en dat kan hij in Lachis kwijt zijn geraakt. Dan zou het gevonden steentje aan Sebna hebben kunnen toebehoord. Maar nogmaals, het is niet meer dan een veronderstelling. Zeker weten doen we hier niets.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1953

Daniel | 8 Pagina's

Opgravingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1953

Daniel | 8 Pagina's