Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DE MACHT NAAR DE MARGE Christenen in de Nederlandse samenleving (1913-2013)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DE MACHT NAAR DE MARGE Christenen in de Nederlandse samenleving (1913-2013)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

INLEIDING

In welke opzichten is de positie van christenen de afgelopen eeuw veranderd? In de serie ‘Als christenen een minderheid vormen’ ging de eerste aflevering over de ontwikkeling van minderheid naar meerderheid in de eerste eeuwen na Christus. Als werktitel voor dit tweede artikel kreeg ik van de redactie ‘Van meerderheid naar minderheid in de twintigste eeuw’ mee. Om een beeld te schetsen begin ik met een paar vergelijkingen tussen 1913 en 2013:

• In 1913 staat Nederland onder leiding van het kabinet-Heemskerk, exclusief samengesteld uit gereformeerde, hervormde en rooms-katholieke politici. Het steunt op een riante meerderheid van 60 van de 100 zetels in de Tweede Kamer. In 2013 regeert het kabinet-Rutte II, bestaande uit VVD’ers en PvdA’ers waarvan slechts enkelen affiniteit hebben met het christelijk geloof. Het aantal vertegenwoordigers van de confessionele partijen in de Kamer is ineengeschrompeld tot 21 van de 150.

• In 1913 zijn er op een bevolking van 5 miljoen mensen zo’n 300.000, 6 procent, die ‘tot geen kerkelijke gezindte behoren’, zoals de bevolkingsregisters dat noemen.

In 2013 rekent volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek ca. 50 procent van de bevolking zich wèl tot een kerk, onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau komt uit op 40 procent. Vermoedelijk is dit laatste een reëler getal.

PARADE VAN MANNENBROEDERS?

Het contrast tussen 2013 en de situatie van een eeuw eerder is groot. Het heeft er alle schijn van dat de christenheid er in 1913 goed voorstaat. De kerken zijn dan vol. Het kerkvolk kan met voldoening de voormannen op alle mogelijke verantwoordelijke posities gadeslaan. Bestaande eigen organisaties doen het goed, nieuwe zijn volop in opbouw. Bij de inrichting van het verzuilde bestel is er allerminst gebrek aan bestuursleden en een meelevende achterban.

Zeker, er zijn ook landgenoten die niet zoveel meer hebben met het christelijk geloof. Maar daar lijken de gereformeerden wel raad mee te weten. In 1913 organiseren zij het Congres voor gereformeerde evangelisatie. Alles wat daar wordt verhandeld, is gebundeld in een kloek en fraai gebonden boekwerk. De bijlagen bevatten een complete lijst met deelnemers: professoren, dominees, afgevaardigden van organisaties, bonden en kerkenraden. Allen lid van de Gereformeerde Kerken, want het congres is alleen voor hen toegankelijk. Hoogleraren in de theologie houden in de algemene vergaderingen lange redevoeringen over onder meer de roeping van de kerk. In sectievergaderingen buigen de 400 deelnemers zich over categorieën landgenoten die object van evangelisatie heten: fabrieksmeisjes, landlopers, militairen, studenten en niet te vergeten ‘Roomschen’.

Zomaar een indruk die je krijgt als je de Handelingen van het Congres voor gereformeerde evangelisatie doorbladert. Het was ‘een uitnemend geslaagd congres’, luidde het oordeel van veel christelijke media.

SCHIJN BEDRIEGT

Wie zou denken dat gereformeerden in 1913 zich genoeglijk koesterden in hun zuil, zich verzekerd voelden van hun positie en van daaruit hun landgenoten beschouwden, heeft het echter goed mis.

Hoewel ze de macht in handen hebben, betekent dat niet dat christenen het beleid naar hun hand kunnen zetten. De weerstand in het ambtenarenapparaat, de bestuurslagen en grote bevolkingsgroepen is taai, en zodra er een ingrijpende maatregel op de agenda staat, hebben de katholieke, antirevolutionaire en christelijk-historische coalitiepartners moeite om de neuzen dezelfde kant op te krijgen. Nederland is ook aan het begin van de twintigste eeuw allerminst een eiland, zodat bijvoorbeeld het economisch verkeer op zondag moeilijk valt in te dammen. De onvrede in de rechterflank van de Antirevolutionaire Partij over de resultaten van de confessionele coalitiekabinetten leidt meermalen tot bestuursvergaderingen die eindigen in verlegenheid: zonder draagvlak valt er niet méér te realiseren. De ogenschijnlijke krachtige meerderheid van 1913 is wankel. Liberale en confessionele kabinetten volgen elkaar sinds de eeuwwisseling telkens op. Bij de Tweede Kamerverkiezing van 1913 bundelen liberalen en socialisten hun krachten, waardoor de confessionele partijen weer hun meerderheid kwijtraken. Allerlei factoren spelen daarin een rol. Een daarvan is het feit dat christenen - ook toen al - bij de stembus belangen zwaarder laten wegen dan hun beginselen.

De cijfers tonen bovendien een ontwikkeling die christenen zich destijds aantrokken. Veel geregistreerde onkerkelijken zijn er niet. Hun aantal is echter sinds de eeuwwisseling al verdrievoudigd. Iedereen weet bovendien dat de statistieken de werkelijkheid camoufleren, omdat het nog als onfatsoenlijk geldt zich onkerkelijk te noemen. Een proefschrift over Het arbeidsterrein der kerk in de groote steden uit 1913 noemt alarmerend lage percentages kerkbezoek. De Hervormde Kerk in Amsterdam heeft 13 kerkgebouwen voor 200.000 (doop)leden. Maximaal 10 procent gaat op zondag naar de kerk. Ligt het kerkbezoek in dorpsgemeenten van de Gereformeerde Kerken ’s ochtends op maximaal 67 procent, in Amsterdam komt het niet hoger dan 37 procent. In Rotterdam is het zelfs nog een paar procent minder.

VAN INVLOED BEROOFD

Veel congresgangers uit 1913 zijn zich van deze ontwikkelingen heel goed bewust. Wie zich niet beperkt tot bladeren in de Handelingen van het congres, wordt getroffen door de situatieschetsen. Zo zegt Herman Bavinck, de schrijver van de Gereformeerde Dogmatiek die nog in 1998 werd herdrukt:

Thans wordt de kerk van Christus, tusschen ongeloof en bijgeloof in het nauw gebracht, hoe langer hoe meer van haar aanzien en invloed beroofd. […] Er zijn gansche buurten in de steden en op het platteland, die om den godsdienst in het minst zich niet bekommeren en, zooals Paulus van het eertijds der Efezische christenen zeide, zonder God en zonder hope leven in de wereld. De godsdienstige en zedelijke verwildering van ons volk neemt hand over hand toe. Met de kennis van den Bijbel wordt het in vele kringen hoe langer hoe droever gesteld. Dominees hebben afgedaan en gelden bij velen nog maar als een antiquiteit. Zon- en feestdagen dienen nog slechts voor verveling of voor vermoeiend en uitputtend genot.

Bavinck heeft het vooral over de steden. Evangelist P. Koster uit Valthermond typeert de situatie op het platteland. Ook daar is veel terrein verloren gegaan. De massa is er eveneens ‘met den stroom des ongeloofs meegevoerd’. De Friese predikant W.A. van Es deelt mee dat de volkstelling van 1909 heeft uitgewezen dat in sommige dorpen in zijn provincie de onkerkelijkheid meer dan dubbel zo hoog is als de 10 tot 15 procent in Amsterdam. De samenleving is in 1913 volop aan het seculariseren, en veel christenen weten dat maar al te goed.

TERUGWINNEN

Vandaar dat zij zich op het congres bezinnen op hoe het tij gekeerd kan worden, zoals er ook in 2013 bezinning gaande is hoe de medemens bereikt kan worden met het Evangelie. Een groot verschil is dat Bavinck op het congres spreekt van de roeping van de kerk om school, wetenschap, kunst enz. te reformeren naar het Woord van God. Meermalen noemt hij als doel ‘de gedoopte, maar van het geloof min of meer vervreemde christenen’ weer voor het Evangelie te winnen. Stadspredikant B. Wielenga wil blijven spreken van evangelisatie, ‘daar toch moet worden toegestemd, dat er tusschen het werk onder Kaffers en Chinezen, en het werk onder de paganisten in de stadsachterbuurten meer dan een gradueel verschil is’. Nadere toelichting acht hij overbodig. Veel sprekers en congresgangers zijn zich wel bewust van de geestelijke ontwikkelingen, maar van een postchristelijk land weten zij niet. Evangelisatiedoel is voor hen veelal terugkeer naar het geloof dat velen achter zich hebben gelaten of dreigen te laten, geen toewending naar een onbekende God.

EEN POSTCHRISTELIJK LAND

Een eeuw na 1913 bestaan de Gereformeerde Kerken niet meer. Ze zijn opgegaan in de Protestantse Kerk, die jaarlijks 50.000 leden verliest. De Protestantse Kerk telt in Amsterdam momenteel 20.000 zielen, waarvan een fractie kerkelijk betrokken is. Het zijn geen categorieën die evangelisatie behoeven, een evangelist zou in de gemiddelde straat misschien één adres over kunnen slaan. In de kleinere steden en veel plattelandsgemeenten is de situatie weinig beter. In bijvoorbeeld Geert Maks De eeuw van mijn vader is te lezen hoe in een familie van generatie op generatie de golven van secularisatie zijn uitgerold.

Christenen zijn in 2013 op alle fronten naar de marge gedrukt. Hun marginalisering in de politiek leidt tot een vloed van wetsvoorstellen die de ruimte voor de christelijke minderheid steeds verder beperken. Te denken valt aan het afsluiten van de overheidsdienst voor nieuwe trouwambtenaren met gewetensbezwaren tegen het zelf sluiten van homohuwelijken en de intrekking van de Zondagswet. Begin 2013 spreekt CU-senator Roel Kuiper van een soort kruistocht om alle resten van het christelijk geloof in de publieke ruimte op te ruimen.

Getalsmatig een minderheid vormen en daarvan de consequenties beleven is één. Wat de situatie nog ernstiger maakt is de innerlijke verzwakking van het christendom. De voorbeelden liggen voor het grijpen. Christelijke organisaties en kerken hebben moeite om leidinggevenden te vinden en hun ledentallen dalen door verminderde binding. Principieel denken is vaak ver te zoeken. Bij de Kamerverkiezingen in 2012 kwam in het behoudende Veluwse dorp Putten de VVD bijvoorbeeld als grootste partij uit de bus, terwijl deze partij slechts met één zetel is vertegenwoordigd in de gemeenteraad. Niet beginselen, maar belangen gaven de doorslag in het stemhokje.

De indruk dat christenen een eeuw geleden een meerderheid vormden is alleen nominaal correct. De macht die zij bezaten was betrekkelijk. In ieder geval namen zij wel posities in die in de toekomst nauwelijks nog denkbaar zijn. Uiteindelijk is de cruciale vraag echter niet of christenen macht bezitten of in de marge verkeren, maar of zij christenen zijn en blijven.

dr. C.M. (Niels) van Driel (1975) is historicus en theoloog, woont met zijn gezin in Apeldoorn en publiceert geregeld over Nederlandse kerkgeschiedenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2013

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

VAN DE MACHT NAAR DE MARGE Christenen in de Nederlandse samenleving (1913-2013)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2013

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's