Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WINTER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WINTER

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat lente en herfst worden bezongen, is alleszins verklaarbaar: de lente is het begin van het nieuwe leven in de natuur, na de verkilling en versterving van de wintertijd; dan wordt weer nieuwe moed geput uit het overal opbottend leven en uit het gezang van de weergekeerde vogels, die de tijd van hun vertrek en terugkomst zo goed waarnemen. De herfst is het afscheid nemen van het schone leven, dat zo rijk bloeide met zon en zang en rijping der vruchten; de herfst is de inkeer tot de dood en stemt ernstig.

Zo moeten die twee seizoenen op ontvankelijke gemoeden wel indruk maken, zodat er uitdrukking volgen moet in loflied en treurzang.

De zomer en winter, getijden van opgebreideld leven en verstilde dood, worden niet zo vaak bezongen: pas na de zomer wordt het grootste gevoeld, nu we het missen gaan; pas na de winter wordt verstaan het donkere en doodse, wanneer dc dagen gaan lengen.

We zitten nu midden in wintertijd. En wonderlijk, als de winter wordt bezongen, dan troost men zich met, het nut van dit sombere seizoen, of men voorvoelt al het weerkeren van het licht.

Th. van Ameide schrijft in „Winterstilte" (Verzamelde Gedichten 1906—1912), dat het lichaam der aarde zich samentrekt met haar zaden voor de greep van de dood, om straks weer nieuwe bloei te kunnen geven:

De vorst verstijft het lichaam onzer aarde en doet den lach van uit haar wezen slinken, zij krimpt en barst, in starre pijnen blinken haar ogen, die een laten glans bewaarden.

Haar zwierge tooi verstoof op alle winden zij huivert in haar schamele gewaan,

maar trekt zich krachtig in zich zelf te saam, opdat de dood haar innigst hart niet vinde.

Zoovele lenten zijn met zang en klang vreugdevol ingekeerd na langen winter, dat zij wel weet: wie 't leven hield, die vindt er eindelijk de ruimte weer na nauw bedwang.

Zoo leeft zij stil en bergt de kostbre zaden in koestring, van haar zorgenvollen schoot: het leven, krachten zaamlend tot de dood van buiten aflaat, dan ten groei beraden.

Hélène Swarth beschrijft de winter op een heel andere manier. Zij gebruikt mooiere woorden en beelden en drukt uit, dat de sneeuw van de winter profijtelijk is, maar dat dit door velen niet wordt opgemerkt. Zo, zegt ze, verdwijnen dappere mensen, die groot nut deden, maar die tijdens hun leven vergeten leefden. Zij doet dat in het gedicht „Besneeuwde velden" (Het laat seizoen).

Laat wijd en zijd uw zuivre gaven stuiven, O stille sneeuw! en dek de grijze paden, waar w' eens kniediep in wilde bloemen waadden, met zachte vlokken, blank als dons van duiven.

Weef bosch en akker witfluwelen waden, Laat hermelijn de heuvels overhuiven. De woudwind zingt uw lof, de boomen wuiven U welkom toe, u zegenen de zaden.

Laat weer liet woud zijn groenen mantel wappren, Laat weer het graan zijn gouden lokken golven, Uw winterweldaad zal geen mensch herdenken. Zoo sterven, roemloos strijdend, vele dappren, In d' aard, die zij verdedigen, bedolven. Doch zonder hen, zou d' aarde ons bloemen schenken?

Een dichter van de laatste tijd, Hans Warren, tekent de winter als volgt:

De jagers zijn al voor de zon gekomen; Kreten van drijvers joelen over t land, Weerkaatst tussen de rood berijpte bomen die dicht de lage horizon omzomen. Honden doen hun bezeten janken horen, Goudveren schuift een stortende fazant, Hazen bijten hun tanden in de voren, Snippen vliegen in het moeras verloren. De aarde geeft cle wind een vorstgeur mee. Door de bevroren mist krijten de ganzen, Dolend boven een witbeslagen zee; Rondom de stal dampt het ruigbehaard vee.

Het weinige leven dat in cle wintertijd op het veld zichtbaar is, wordt door de jagers gedood en die buit wordt meegebracht naar huis, waar de jagers het gedode betasten en strelen. Er zit iets wrangs in het slot van het gedicht, clat luidt:

's Avonds bij de bijtende blokkengloed Streel ik de stugge grauwe hazenvachten, Het groene goud der duiven, en hun bloed, Dat langzaam dooit, zuigt in mijn wollen goed.

INDEX

Hans Warren, Eiland in de stroom.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1957

Daniel | 8 Pagina's

WINTER

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1957

Daniel | 8 Pagina's