Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE DIEPTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE DIEPTEN

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een lied Hammaaloth. Uit de diepten roep ik tot U, o Heere! Heere, hoor naar mijne stem; laat Uwe oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen!

Psalm 130 : 1 en 2.

Door de goedertierenheid Gods mogen wij hier op aarde nog vaak verkeren op de hoogte, op de zonnige, blijde hoogte. De zegeningen, die ons van de Heere God toekomen, zijn vele. Iedere dag zijn ze nieuw. Niet zonder reden, en met grote ernst vraagt de apostel Paulus u en mij: Of veracht gij de rijkdom Zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende, dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? " (Rom. 2:4).

Dit geldt niet alleen degenen, die de Heere vrezen, neen, het wordt ook gezien in het leven van de wandelaars op de brede weg. God doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

O, dat wij toch leren op te merken!' Wat zal het niet zijn, na door Gods goedheid zo menigmaal geleid te zijn naar zonnige hoogten, als wij desondanks ten slotte onbekeerd komen te sterven, 'en neergestort worden in de diepste diepte, in de diepte van de hel!

Op de zonnige hoogten van ons leven klein gemaakt, vertederd, zondaar ge^ maakt, tot bekering geleid te worden, voor het eerst of in de dagelijkse bekering, dat is een onwaardeerbaar gebeuren. Al grijpt de waarachtige bekering meestal, plaats op de weg van druk en beproeving, het kan toch ook, en het gebeurt (want God heeft duizend middelen en duizend wegen) door de rijkdom van Zijn goedertierenheid, op de hoogten van goedheid en zegen. Rom. 2 : 4 herinnert ons daaraan met grote ernst.

Op de hoogte, — zo is het voor degenen, die door God gezocht, naar Hem leerden zoeken, ook keer op keer in het strijdperk van dit leven in geestelijk opzicht. Petrus, Jacobus en Johannes werden door de Heere Jezus meegenomen op de berg der verheerlijking. En zij hadden het daar zó goed, dat zij bij monde van Petrus zeiden: Heere, het is goed, dat wij hier zijn; zo Gij wilt, laat ons hier drie taber-nakelen maken, voor U een, voor Mozes een, en een voor Elia" (Matth. 17:4). En de psalmisten hebben zo vaak ge-zóngen, vertoevend op de hoogte van hulp en heil. Dan was het:

Gezegend zij de grote Koning, Die tot ons komt in 's Heeren naam. Wij zeeg'nen U uit 's Heeren woning; Wij zegenen U al tezaam.

Of ook:

Looft den Heer', want Hij is goed; Looft Hem met een blij gemoed; Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.

Op zulke zonnige hoogten, met zulke schone vergezichten, met zulk een goed gezelschap van kinderen Gods, en vooral van de Heere Jezus Christus Zelf, zoudt gij wel willen blijven.

De Heere leidt de Zijnen in Zijn diepe, liefdevolle wijsheid anders. Hoogte en diepte wisselen elkander af. Dat zien wij ook in Psalm 130, waarover wij nu met elkander hopen te mediteren. Wij beginnen met vers 1 en 2:

Een lied Hammaaloth. Uit de diepten roep ik tot U, o Heere! Heere! hoor naar mijne stem; laat Uwe oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.

Psalm 130 is de zesde van de zeven boetepsalmen. Deze zijn, zoals gij wel zult weten: Psalm 6, 32, 38, 51, 102, 130 en 143.

Gelukkig acht ik degenen, die als ongelukkigen, als boetelingen, deze psalmen leren zingen!

Psalm 130 is niet alleen een van de 7 boetepsalmen, hij is ook een van de 15 liederen Hammaaloth, die de Heilige Geest Zelf ons heeft gegeven door de Goddelijke inspiratie van de dichters van de Psalmen 120 tot en met 134.

„Liederen Hammaaloth!" — Joodse schriftverklaarders menen, dat deze naam daarin zijn oorsprong vindt, dat deze 15 Psalmen gezongen werden op de avond van de eerste feestdag van het Loofhuttenfeest, op de 15 treden van de tempeltrap, die voert uit het voorhof der vrouwen naar dat der mannen.

„Een lied Hammaaloth!" — dat heeft Luther aldus vertaald: „een lied in hoger koor". Hij veronderstelt, dat deze psalmen door de Levieten zijn gezongen op een verhoogde plaats in de tempel, — dus als van een koor af. < »

Een veel betere vertaling is zeker wel de bekende: „een lied der optochten". Het zijn liederen door de pelgrims gezongen bij het optrekken van uit hun dorpen en steden naar de heilige stad Jeruzalem, om daar te vieren de vierdagen van het Paasfeest, het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest.

Kent gij, zingt gij, mijn lezer, die liederen der optochten, die pelgrimsliederen reeds als eer pelgrim naar bet hei%? 1se Sion? gedachtig aan de profetische opwekking: Laat Jeruzalem in ulieder hart opkomen"? (Jer. 51 : 50).

Luther had Psalm 130 bijzonder lief. Hij noemde deze Psalm een van de Paulinische Psalmen. Gij begrijpt wel, dat hij met die naam bedoelde, dat die Paulinische Psalmen, evenals de brieven van Paulus, zo klaar en krachtig spreken van zonde en genade, van de rechtvaardigmaking van een zondaar door het geloof alleen.

Bij zijn stoffeÜjk overschot heeft men deze Psalm nog gezongen als een klaagen troostlied. Luthers lijk werd namelijk de 20ste Februari van het jaar onzes Heeren 1546 van Eisleben, waar hij gestorven was, naar Wittenberg gebracht, waar hij begraven zou worden. Op de reis van Eisleben naar Wittenberg te Halle aangekomen, werd Luthers lijk des avonds om 7 uur in de kerk gezet. In grote getale vergaderde het volk in de kerk van Halle. En daar hebben zij toen, staande om de kist met het stoffelijk omhulsel van de Hervormer, diep bedroefd vanwege het verlies. Psalm 130 met klaaglijk gebroken stem meer uitgeweend dan uitgezongen.

Wij beginnen nu onze behandeling en overdenking van Psalm 130. God geve,

dat wij haar zonder stoornis ook mogen voortzetten en voleindigen. Hij geve vooral, dat dit ons ten eeuwigen zegen moge zijn. Zo leren wij Psalm 130 kennen en zingen onder de leiding van de Heilige Geest, die Opperzangmeester bij uitnemendheid, zoals wij hem nog nooit gekend en gezongen hebben. Wij raken aan die kleine Psalm van 8 verzen nooit uitgeleerd. Voorwaar, het was zo diep en wijs gezegd, toen een van mijn krachtdadig bekeerde vrienden uit mijn eerste gemeente op de vraag: „Waarom zing je toch geen gezangen in de kerk? " antwoordde: „Omdat ik de psalmen nog niet door ben." — Zo ben ik ook Psalm 130 nog niet door.

En als wij straks aan het einde zijn van de gehele Psalm, dan zijn al de lezers van

het Gereformeerde Weekblad tezamen deze éne Psalm nog niet door. Hier immers ziet gij de héiligen in het hart. Hier ziet ge in het harte Góds. En in die harten der heiligen, in dat hart van God in het bijzonder, zijn diepten, die wij niet kunnen peilen. Alleen de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. En Hij laat er ontledigde zondaren wel eens iets van zien. Maar verreweg het meeste blijft voor de eeuwigheid bewaard. Als echter het weinige, dat er u hier van getoond wordt, al zo vol en zo rijk is, wat moet het dan straks niet zijn, pelgrim naar het Jeruzalem, dat boven is, straks, als gij thuisgekomen zult zijn na een lange reis door woestijnen en oasen!

Thans overdenken wij deze woorden: Uit de diepten roep ik tot U, o Heere! Heere! hoor naar mijne stem; laat Uwe oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.

Wij hopen achtereenvolgens stil te staan bij deze rustpunten:

1. In diepten van ellende ligt een verbrokene van hart.

2. Uit diepten van ellende roept een

arme, schuldige smekeling. 3. Boven diepten van ellende neigt de

grote Ontfermer Zijn oor.

Donkere diepten met modder en slijk komen in de Heilige Schrift voor als zinnebeeld van allerlei nood en ellende, van zonde en ongerechtigheid. Denk maar aan Psalm 40: „Hij heeft mij uit een ruisende kuil, uit modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld." En in Psalm 69 lezen wij: „Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet staan kan; ik ben gekomen in de diepten der wateren."

Er zijn in ons tranendal zoveel diepten. Er zijn diepten, waarmede zowel rechtvaardigen als goddelozen kennis maken. Wie onzer heeft wel eens niet af moeten dalen in de diepte van ziekte, in de diepte van rouw. in de diepte van tegenspoed, van verdriet, van teleurstelling? Ook de psalmist wist van zulke diepten door allerlei rampen, wederwaardigheden en tegenspoeden.

Die diepten zijn de vrucht van de val in zonde in het Paradijs. De vloek Gods is over de mens gekomen, en om zijnentwille ook over het aardrijk. Door de zonde zijn er in ons leven zulke duistere diepten, waar het zo moeilijk is, waar de tranen ons uit de ogen worden geknepen.

De Heere kent deze diepten. Hij ziet ze. Hij peilt ze. Hij is het immers, Die er ons in brengt. Het zijn de bestraffingen van onze ongerechtigheden.

Laat ons er echter niet over murmureren, er niet tegen opstaan.

De Heer' is recht in al Zijn weg en werk; Zijn goedheid kent in 't gans heelal geen perk. Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht; Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht; Dat, ongeveinsd in 't midden der ellenden.

Zich naar Gods troon met zijn gebeên blijft wenden. Hij geeft de wens van allen, die Hem vrezen; Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen.

Het mag ons wel een wónder zijn of worden, dat wij nog niet zijn geworpen in nog dieper diepten. Wij hebben immers door onze erf-en dadelijke zonden verdiend te worden geworpen naar Gods rechtvaardig oordeel in de grondeloze diepte van de hel. Welk een lankmoedigheid, dat wij nog léven mogen, al is het dan misschien in de diepten van allerlei ellenden. Welk een geduld, dat wij nog mogen zijn in het heden der genade!

Ook de kinderen van de Vader, Die in de hemelen is, ja zij veelal in het bijzonder, worden geleid in de diepten. Wij hoorden het reeds in het zoéven aangehaalde vers uit Psalm 145. De Heere kastijdt met een Vaderlijke kastijding degenen, Die Hij liefheeft, en Hij geselt een iegelijke zoon, die Hij aanneemt.

Wij willen altijd maar op de hoogten verkeren, met veel zon en met ruim uitzicht. Al spoedig menen wij, dat ons onrecht aangedaan wordt. De Heere weet echter beter, wat voor ons nodig en nuttig is. Hij voert u in de diepten. Hij legt u neer in de diepte van het ziekbed. Hij brengt u in de diepte van bittere teleurstelling, van het verlies van uw aardse goederen, van rouw over uw vrouw, over uw man, over uw kind, over uw vader of moeder. Hij leidt u in de diepte van de vereenzaming, van de laster. Er zijn zo velerlei diepten, waarin een mens kan neerzinken. Dat is een zaak van droefheid.

Ons vlees wil er niet aan. De Heere laat u ook wel eens over aan uw eigen kracht en wijsheid, om u te laten zien, wat er dan van u terecht komt. Zó valt gij, als Petrus, in de diepte van uw zwakheid en zonde, in de diepte van aanvechting en strijd, in de diepte van verleiding, van de maalstroom der wereld. Och, wat zijn dat een bange diepten! Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk.

De Heere is het ook, Die u, bij het licht van Zijn Woord en Geest, laat zien de diepte van uw zonde en schuld. Dan ligt gij neer in de diepte van ontdekking en bekommering, van schaamte, schuldbesef en smart, in de diepte van de angst der hel, die u alle troost doet missen. Dan is het: „De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis" (Ps. 116).

Die diepte der ontdekking is wel de verschrikkelijkste hier op aarde. Dat is te zien: ik ga niet alleen verloren, maar zonder wedergeboorte en bekering, zonder de redding door het geloof in de Heere Jezus Christus, lig ik verloren. Dan wordt het: Ik was benauwd, omringd door droefenissen.

Daar in diepte van zonde, van schuld en van ellende wordt door dezelfde Geest en hetzelfde Woord gewekt de droefheid naar God, die werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid.

Van die diepte geldt het: graaf maar dieper, o mensenkind, en gij zult meer gruwelen vinden. Al armer, al lediger, al schuldiger! Zo komt er plaats voor de gezegende Middelaar en Verlosser. Zo wordt het uit de diepten:

Mijn hart roept uit tot God, Die leeft En aan mijn ziel het leven geeft.

In de diepte! Dat is dus nodig en profijtelijk. In die diepte komt gij alleen onder leiding des Geestes. En van achteren heeft al menigeen moeten getuigen: dat was gezegend. Een vreedzame vrucht der gerechtigheid heeft het misschien ook voor u afgeworpen?

Z.

S. V. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 september 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

UIT DE DIEPTEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 september 1953

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's