Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE WEDERGEBOORTE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE WEDERGEBOORTE

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De waarde van de bijbelse woorden en de begrippen uit de geloofsleer is niet afhankelijk van de interesse die ervoor bestaat. Wanneer dat wel zo was, zou het er met de wedergeboorte minder goed voorstaan. In de theologische discussies gaat het maar zelden meer over de leer van de wedergeboorte. Dat is vroeger heel anders geweest. We denken dan vooral aan de jaren rondom 1892 en rond 1905. Als we er een naam bij moeten noemen is dat die van Abraham Kuyper.

Een van de grote vragen is de verhouding van roeping en wedergeboorte. Had Kuyper gelijk, toen hij stelde, dat wij binnen de kring van het verbond en in de zichtbare kerk beginnen moeten bij iedereen, en dus ook bij de kleine kinderen die het Woord nog niet kunnen horen, de wedergeboorte te veronderstellen? Dat is dan een wedergeboorte die nog sluimert, zoals zaad in de aarde ligt totdat het door de werking van warmte en vocht ontkiemt. Deze wedergeboorte wordt niet door het Woord van God als middel veroorzaakt. Zonder het Woord schenkt de Geest het nieuwe leven. Dat is de onmiddellijke wedergeboorte.

Een tijdgenoot van A. Kuyper was de bekende theoloog H. Bavinck, die bedenkingen had tegen de voorstelling van Kuyper, zoals blijkt uit zijn boek Roeping en wedergeboorte (1903). Nog scherper was de kritiek van L. Lindeboom en anderen uit de kerk van de Afscheiding.

Het is te begrijpen, dat in het bezwaarschrift, dat in 1892 vroeg: „Sluit thans nog niet definitief de door zoovelen gevreesde Vereeniging”, gezegd wordt, dat het een overwegend bezwaar is voor gereformeerd te erkennen, wat door voorgangers der dolerende kerken in de laatste tijd in het publiek is uitgesproken en geleerd omtrent de wedergeboorte en de heilige doop.

Het was consequent dat op de tweede synode van 1893 verklaard werd, dat „de steeds meer doordringende leer omtrent de veronderstelde wedergeboorte bij den doop” geen leer der gereformeerde kerk is. Zie de bepalingen inzake de leer bij artikel 52 van onze kerkorde.

Er is voor en na tegen de Kuyperiaanse opvattingen ingebracht, dat er geen bijbelse grond voor is en dat ze aanleiding geven tot een valse gerustheid.

Wat is er tijdens het conflict in de Gereformeerde Kerken in Nederland, dat tot de Vrijmaking leidde, veel over de wedergeboorte te doen geweest! Er zou een hele reeks leeruitspraken bij aan te halen zijn. We laten dat rusten.

Toen ongeveer twintig jaar later L. van Hartingsveld een bijbels theologische studie over de wedergeboorte schreef, kon hij echter zeggen, dat een bijbels begrip als wedergeboorte niet in het middelpunt van de belangstelling staat en zeker niet actueel is.

Hij vroeg zich af of het niet een veeg teken was, dat er zo weinig over de wedergeboorte werd nagedacht. De achteruitgang van het geestelijk leven van de gemeente, waarover geklaagd wordt, „kon wel eens samenhangen met het feit, dat een fundamentele zaak als de wedergeboorte volkomen op de achtergrond is geraakt.” Verwaarlozing van het persoonlijk geloofsleven moet wel leiden tot verarming van het kerkelijk leven.

Als in onze tijd andere vragen naar voren gekomen zijn, mag dat beslist niet tot gevolg hebben, dat we stilzwijgend aan de wedergeboorte voorbijgaan. De Heilige Schrift en de gereformeerde belijdenis stellen dit thema uitdrukkelijk aan de orde.

De wedergeboorte in de Bijbel

Omdat het woord „wedergeboorte” niet in het Oude Testament voorkomt, letten we eerst op nieuwtestamentische teksten, waarin we het woord of een bijbehorende werkwoordsvorm aantreffen.

Om te beginnen komen we er in het derde hoofdstuk van het Evangelie naar Johannes mee in aanraking. De Here Jezus zegt tot Nikodemus: Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien (Joh. 3 : 3). Hij noemt het ook een geboren worden uit water en Geest en een uit de Geest geboren worden (Joh. 3 : 5 en 8).

Bij het lezen van de Griekse tekst kan men de vraag stellen of het woord dat bij geboren (of voortgebracht) staat, „wederom” betekent of „van boven”. Sommigen denken aan het eerste, anderen aan het tweede, weer anderen aan beide mogelijkheden tegelijk.

Een argument voor de tweede betekenis is, dat het bij Johannes altijd in deze zin gebruikt wordt (vgl. Joh. 3 : 31 ; 19 : 11). Het is een omschrijving van de naam van God, evenals „uit de hemel” (Joh. 3 : 13, 27, 31). Dan correspondeert het ook met „uit de Geest geboren” (Joh. 3 : 8) en met „uit God geboren” (Joh. 1 : 13).

Voor de andere betekenis zou kunnen pleiten dat Nikodemus het woord zo opvat, want hij vraagt: Hoe kan een mens geboren worden, als hij oud is? Kan hij dan voor de tweede maal in de moederschoot ingaan en geboren worden?

Er is grond voor om allereerst te denken aan van boven geboren worden. Maar zakelijk verschilt dat niet veel van wedergeboren worden. Als iemand van boven geboren wordt of uit God geboren wordt, houdt dat in dat hij opnieuw geboren wordt. Het is de aanvang van een nieuw leven dat nodig is om het rijk van God binnen te gaan.

Het gesprek van de Heiland met Nikodemus heeft een achtergrond. Deze leraar van Israël vroeg zich af, wat men doen moest om het koninkrijk van God te beërven. Volgens de joodse theologie van die tijd kwam het op het doen aan.

Jezus wijst hem erop dat een radicale vernieuwing van het leven noodzakelijk is, die aan de genade van God alleen te danken is.

Van de mens uit komt het niet goed. Met een aantal veranderingen of verbeteringen van ons leven gaan wij de poort van het rijk van God niet binnen. Maar het evangelie van de wedergeboorte zegt ons, wat Gods genade van ons leven wil maken. God maakt het nieuw.

De lijn is door te trekken naar wat er in Johannes 3 op volgt. Het eerste kenmerk van de geboorte van boven is het geloof in de eniggeboren Zoon van God (Joh. 3 : 16). Het kan ook anders gezegd worden: het aannemen van Christus komt voort uit het uit God geboren zijn (Joh. 1 : 12 en 13). Calvijn merkt hierbij op: „Hieruit volgt ten eerste, dat het geloof niet uit ons voortkomt, maar vrucht is van geestelijke wedergeboorte. Want de evangelist ontkent, dat iemand kan geloven, tenzij hij uit God geboren is. Het geloof is dus een hemelse gave”.

Op dezelfde wijze wordt het verband tussen het uit God geboren zijn en het geloof gelegd in het apostolische woord: Een ieder die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren (1 Joh. 5 : 1). In deze brief van Johannes vinden we nog veel meer over de uitwerking van het uit God geboren zijn in het leven van de kinderen van God (vgl. 1 Joh. 2 : 29; 3 : 9; 4 : 7 en 5 : 18).

We keren terug naar Johannes 3. Vanwege de uitdrukking „geboren worden uit water en Geest’ wordt vers 5 verschillend uitgelegd. Veel exegeten denken aan het water van de doop. Men leidt er dan een wedergeboorte door de doop uit af.

Daar stellen we tegenover dat in de Bijbel nergens het doopwater naast de Geest als bewerkende oorzaak van de wedergeboorte wordt gezien. Wel spreekt de doop van vergeving en vernieuwing. Zo houden doop en wedergeboorte wel met elkaar verband.

Om dit Schriftwoord te verstaan moeten we erop letten dat het water in oudtestamentische profetieën een beeld kan zijn van de vernieuwing door Gods Geest. Ook in Ezechiel 36 : 25-27 gaan het water en de Geest samen.

Het zelfstandig naamwoord wedergeboorte staat in Titus 3 : 5: Hij heeft ons gered, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de Heilige Geest.

Wordt met het bad der wedergeboorte de doop bedoeld? Dat is wel waarschijnlijk. Maar worden wij dan door de doop wedergeboren zoals wij door de Geest wedergeboren worden? De grondtekst is duidelijker dan onze vertalingen. De wedergeboorte en de Heilige Geest staan niet op één lijn. Wedergeboorte en vernieuwing zijn wel woorden waarmee aangeduid wordt wat voor bad de doop is en van welk heil dit sacrament spreekt. Maat de bewerker van alles is de Heilige Geest.

Als in Mattheüs 19 : 28 sprake is van de wedergeboorte, ziet dat op de grote toekomst, waarin de belofte van de schepping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (Jes. 65 : 17; 66 : 22) vervuld zal worden. God maakt alle dingen nieuw (Op. 21 : 5). De nieuwe mensen die uit de Geest geboren zijn, zijn voor de nieuwe wereld bestemd.

Het is bijbels om te zeggen, dat de Heilige Geest de wedergeboorte door middel van het Woord tot stand doet komen. De gelovigen zijn wedergeboren door het levende en blijvende woord van God (1 Petr. 1 : 23).

Een tekst die vergelijkbaar is met 1 Petrus 1 : 23, al staat daar in het Grieks een andere werkwoordsvorm, is Jacobus 1:18: Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen. We geven ook aandacht aan wat in de machtige aanhef van 1 Petrus gezegd wordt: De God en Vader van onze Here Jezus Christus heeft ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden doen wedergeboren worden tot een levende hoop. God wordt hier geprezen om zijn verlossende daden. Hij heeft de zijnen door de opstanding van Christus leven en toekomst gegeven.

Er is op gewezen dat het opvallend is, dat het Nieuwe Testament dikwijls een verleden tijd gebruikt (aor. of perf.). De Heilige Schrift doet daarmee denken aan een werking van God die plaats greep en ten einde liep (Greijdanus). De gevolgen of vruchten ervan zijn blijvend gedurende het gehele leven en tot in eeuwigheid.

Als het over dit onderwerp gaat, is er nog wel meer bij te betrekken, al wordt hetzelfde niet zelden met andere woorden tot uitdrukking gebracht. Dan is zeker ook te denken aan 2 Cor. 5 : 17: Zo is dan wie in Christus is, een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen.

Het zou bevreemdend zijn, als het Oude Testament zweeg over de wedergeboorte of levensvernieuwing, waarvan we in het Nieuwe Testament horen.

Maar reeds in Deuteronomium 30 : 6 wordt de besnijdenis van het hart beloofd, waarvan de liefde tot God de vrucht is. Zie ook Ezechiël 11 : 19 en 20, waar het hart van steen en het hart van vlees tegenover elkaar gesteld worden. Ezechiël 36 is al genoemd in verband met Johannes 3.

Over de strekking van de heilsprofetie die we in Jeremia 31 : 31-34 vinden, bestaat enig verschil van mening. We mogen erin lezen dat Jeremia, die over het hart van de mens wel andere dingen heeft moeten zeggen (vgl. Jer. 17 : 9), hier het heil profeteert van het nieuwe verbond: vernieuwing van het hart en vergeving van zonden. Zie ook Jeremia 24 : 7 en 32 : 38-41.

De woorden van Jeremia 31 keren terug in de Brief aan de Hebreeën (Hebr. 8 : 8-12 en Hebr. 10 : 16 en 17).

De leer van de wedergeboorte in de belijdenisgeschriften

In de eerste plaats wordt met nadruk uitgesproken, dat de wedergeboorte noodzakelijk is. Wij zijn geheel onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij wij door de Geest Gods wedergeboren worden (Heid. Cat.). We kunnen in het rijk van God niet komen, tenzij wij van nieuws geboren worden (Doopsformulier). De doop laat ons zien, dat wij wedergeboren moeten worden, terwijl onze doop als teken en zegel van het genadeverbond ook zegt, dat God ons de vernieuwing of wedergeboorte wil schenken door de Heilige Geest, die ons toeëigent wat wij in Christus hebben, namelijk de afwassing van onze zonden en de dagelijkse vernieuwing van ons leven.

Een wedergeboorte door de doop, zoals deze in verschillende andere kerken geleerd wordt, is er niet. God gaf zijn Woord als een zaad der wedergeboorte en als een spijze voor de ziel (Dordtse Leerregels, lll/IV, 17). Dat betekent, dat wij niet passief mogen afwachten, of wij wedergeboren zullen worden, maar dat wij op de middelen der genade aangewezen zijn, die God zegenen wil.

In het woord „wedergeboorte” ligt al opgesloten, dat wij onszelf het nieuwe leven niet kunnen geven. Wij brengen onze eigen geboorte niet tot stand en onze wedergeboorte evenmin. Wij wòrden wedergeboren. Wij hebben daar een daad van Gods barmhartigheid in te zien.

De term wordt in onze belijdenisgeschriften op tweeërlei wijze gebruikt: in ruimere en in engere zin. Men noemt dat wel eens de oude en de nieuwere terminologie.

De eerste betekenis, die in de zestiende eeuw dominerend was, vinden we in artikel 24 van de Ned. Geloofsbelijdenis, waar van het geloof gezegd wordt, dat het de mens wederbaart en tot een nieuwe mens maakt. Dat correspondeert met wat Calvijn boven het derde hoofdstuk van het derde boek van de Institutie schreef: Wij worden door het geloof wedergeboren.

Dan gaat het over de wedergeboorte als de voortgaande vernieuwing van ons leven. Die vernieuwing kan er alleen zijn, doordat het geloof ons met Christus verbindt. Wij worden door zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven (Heid. Cat.).

In de strijd tegen de Remonstranten en tegen andere afwijkende opvattingen hebben de gereformeerde theologen, daarin gevolgd door de kerk die in 1618-1619 haar synode in Dordrecht hield, beklemtoond dat dit nieuwe leven reeds in zijn aanvang alleen maar een gave en een werk is van Gods vrije genade. Er is geen sprake van, dat wij eraan kunnen meewerken door een goed gebruik te maken van onze mogelijkheden of van een reeds geschonken verlichting.

Zo is het te verklaren, dat in de Leerregels van Dordrecht de sterkste bewoordingen worden gekozen om dit herscheppende en vernieuwende werk van God te beschrijven. Het is een vernieuwing, een nieuwe schepping, een opwekking van de doden en een levendmaking, die God zonder ons in ons werkt. Terwijl de zonde de natuur van de mens verdorven heeft en geestelijk gedood, maakt de genade van de wedergeboorte hem geestelijk levend (lll/IV, 12 en 16).

Bijbels gezien is het verantwoord om zowel de aanvang als de voortgang van de radicale vernieuwing van ons leven door Gods genade, wedergeboorte te noemen. Er is wel onderscheid, maar geen tegenstelling tussen de spreekwijze van de Ned. Geloofsbelijdenis en die van de Dordtse Leerregels.

We moeten vooral bij het begrip wedergeboorte, zoals we dat kennen uit de Leerregels en zoals dat in de gereformeerde theologie gangbaar geworden is, bedenken dat men dat niet op zichzelf mag beschouwen. Dan bestaat het gevaar dat de wedergeboren mens in het middelpunt komt te staan. Die tendens zit in de Kuyperiaanse voorstelling. Maar bij hen die de leer van een onmiddellijke, sluimerende en veronderstelde wedergeboorte als onbijbels en ongereformeerd verwerpen, kan dat ook gebeuren, al is het op een andere manier. Daarvan is een symptoom, dat de vragen hierom gaan cirkelen: Ben ik wel wedergeboren of ben ik het niet? En uit welke kenmerken kan ik het opmaken? In de Bijbel wordt de wedergeboorte niet geïsoleerd, maar heeft zij een plaats in een grotere samenhang.

Dat is ook de leer van onze gereformeerde belijdenis. De confessie spreekt voor zichzelf (artikel 24). Het is in de Leerregels (lll/IV, 12) wedergeboren worden en metterdaad geloven, ontvangen van genade en daardoor geloven en zich bekeren. Hèt kenmerk van de wedergeboorte en de eerste vrucht van de verkiezing is het ware geloof.

Wij eren in dit alles de krachtige werking van de wederbarende Geest van God (III/IV, 11).

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1986

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

DE WEDERGEBOORTE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1986

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's