Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Er is gevraagd: KAN EEN CHRISTEN ZONDER ZONDE LEVEN?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Er is gevraagd: KAN EEN CHRISTEN ZONDER ZONDE LEVEN?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De perfectionistische opvatting

Een ambtsdrager had een vraag over het perfectionisme: de opvatting dat een waar christen alle zonden te boven komen en reeds in dit leven de volmaaktheid bereiken kan. Hoe moeten wij daarover oordelen?

Vooral door de toenemende invloed van het methodisme hebben wij met deze voorstelling meer dan vroeger te maken. Het methodisme is wel geen nieuw verschijnsel — het bestaat al sinds de achttiende eeuw — maar het dringt via allerlei geestelijke stromingen van deze tijd wel verder door. Met name denken wij ook aan de Pinksterbeweging.

Volgens John Wesley, de vader van het methodisme, eist en belooft God een totale heiliging, een volmaaktheid. De volmaakten hebben een rein hart, waaruit de wortel van het kwaad is weggenomen. Zij hebben God lief met heel hun hart en hun naaste als zichzelf. Zij zijn altijd blij, bidden zonder ophouden en danken God in alles.

Weinigen durven zover te gaan, dat zij beweren, dat een volmaakt christen Gods geboden nooit meer zal overtreden. Er zijn nog wel zwakheden en dwalingen. Als er maar niet willens en wetens gezondigd wordt!

De perfectionisten menen hun leer met een beroep op de Bijbel te kunnen handhaven. Wesley wees op verschillende beloften, geboden en gebeden in de Heilige Schrift. En Matth. 5 : 48 was voor hem het einde van alle tegenspraak.

De gereformeerde visie

Het lijdt geen twijfel, dat wij te staan hebben naar de heiliging van ons leven. Christus Jezus gaf Zich voor ons om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken (Titus 2 : 14). Paulus schrijft in 2 Cor. 7 : 1 : Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bedoezeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods.

Calvijn zegt in het gedeelte van de Institutie, waarin hij het christelijk leven tekent, nadat hij Rom. 12: 1, 2 heeft aangehaald: „Dit nu is iets groots, dat wij Gode geheiligd en toegewijd zijn, opdat wij daarna niets denken, spreken, overwegen en doen, dan wat tot Zijn eer strekt’(III,75 1).

Stellig is er voortgang in de heiliging. De karakteristieke uitdrukking is: hoe langer hoe meer.

Er is een hoe langer hoe meer leren kennen van onze zondige aard en een hoe langer hoe meer vernieuwd worden naar het beeld Gods. Bij het eerste behoort het des te begeriger zijn om de vergeving van zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken en bij het tweede het bidden om de genade van de Heilige Geest (Heid. Catechismus, antw. 115).

Na dit leven zullen wij tot de voorgestelde volkomenheid geraken. Dat is het eschatologisch perspectief in het christelijk leven.

Na dit leven — niet in dit leven. Dat belijden wij, als wij met de Catechismus op de vraag, of degenen die tot God bekeerd zijn. Zijn geboden volkomen kunnen houden, antwoorden: Neen; maar ook de allerheiligsten, zolang zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid, doch alzo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar alle geboden Gods beginnen te leven (antw. 114).

Enerzijds wordt hiermee het perfectionisme afgewezen: ook de allerheiligsten hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid; anderzijds het antinomianisme: zij beginnen wel naar alle geboden Gods te leven.

Niet alleen zondag 44 van de Catechismus is in dit verband van belang. Er is meer uit onze belijdenisgeschriften aan te halen. Wij erkennen ook, dat wij ons leven lang met onze zondige aard te strijden hebben, en bidden om staande gehouden en gesterkt te worden door de kracht van de Heilige Geest om in deze geestelijke strijd niet onder te liggen maar altijd sterke weerstand te bieden en uiteindelijk de overwinning te behalen.

Wat zegt de Schrift?

De Heilige Schrift spreekt wel van volmaaktheid of volkomenheid, maar men mag daar zomaar geen zondeloosheid van maken.

In het Oude Testament staan woorden, die gaafheid en volledigheid aanduiden. Het gaat om een oprechte toewijding en een algehele overgave aan de dienst des Heren.

Zo was Davids hart volkomen toegewijd aan zijn God (1 Kon. 11:4). Toch heeft ook David gezondigd.

In de discussie over de totale heiliging wordt Matth. 5 : 48 dikwijls geciteerd: Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.

Wij mogen dit woord niet losmaken uit het verband, waarin het voorkomt. Christus stelt in de Bergrede radicale eisen. De consequentie van het gebod van de naastenliefde is: Hebt uw vijanden lief! Liefde zonder reserves en zonder restricties! God laat Zich zelfs door de verkeerdheid van de mensen niet weerhouden om Zijn goedheid aan hen te betonen, want Hij laat de zon opgaan over bozen en goeden en Hij laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Daarom verwacht Hij ook van Zijn kinderen een liefde, die voor geen grenzen halt houdt: Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is. Zie ook de parallel: Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is (Luc. 6 : 36).

De apostel Paulus gebruikt het woord „volmaakt” soms in één en dezelfde brief in meer dan één betekenis.

Het staat in 1 Cor. 13 : 10 tegenover hetgeen „ten dele” en dus onvolkomen is. Al wat onvolkomen is, zal in de voleinding afgedaan hebben. Dan is de volkomenheid te verwachten.

Maar in 1 Cor. 14:20 heeft het de betekenis volwassen. De tegenstelling is hier: het kinderlijke. Er is een groei naar de geestelijke volwassenheid. De gelovigen kunnen in deze zin volkomen of onvolwassen zijn, terwijl het volmaakte in eschatologische zin (1 Cor. 13) er nog niet is.

In Fil. 3 : 15 lezen wij, dat Paulus en de gelovigen in Filippi volmaakt zijn. Zij zijn volmaakt in Christus (vgl. col. 1 : 28). Zij hebben deel aan al Zijn schatten en gaven. Wij kunnen met prof. dr. H.N. Ridderbos zeggen, dat diegene volmaakt is, die zich innerlijk en in zijn levensopenbaring de inhoud van het christelijk geloof op de rechte wijze heeft toegeëigend(Paulus,1966, blz. 299, 300).

Daarmee is echter nog niet gezegd, dat Paulus in een volmaakte toestand verkeert en het einddoel heeft bereikt. Daar jaagt hij naar (Fil. 3 : 12). Hij is dus volmaakt en nog niet volmaakt!

Er is in de heiligen een „reeds‘ en een ,nog niet‘.” En wij mogen nocht het een noch het ander voorbijzien.

Maar 1 Joh. 3 : 6 en 9 dan?

Zou Johannes hier werkelijk bedoelen, dat het kenmerk van een kind van God is, dat het niet zondigt? Dan zou het er donker uitzien voor hen, die nog wel zonde doen. Zij zouden dan geen kinderen van God zijn.

Maar ook de perfectionisten durven dit Schriftwoord zo niet te laten gelden Als Johannes hier wilde zeggen, dat Gods kinderen niet meer zondigen, zou hij trouwens in strijd zij met zichzelf. In het eerste hoofdstuk van de brief staat: Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleien wij onszelf en de waarheid is in ons niet.

Wij kunnen het beter in een omschrijving dan in een vertaling tot uitdrukking brengen, wat de strekking van de woorden van Johannes is. Ieder, die in Christus blijft, gaat niet door met zondigen. Ieder, die doorgaat met zondigen, heeft Hem niet gezien en niet gekend. Het is een onmogelijkheid, dat een kind van God aan het zondigen blijft. Het nieuwe leven wordt hierdoor geken-merkt, dat met de zonde gebroken is.

Wij zouden Rom. 6 er ook bij kunnen betrekken.

Wie Christus toebehoren, zijn rechtens vrij van de zonde, vrijgemaakt van de zonde, en dood voor de zonde. De zonde zal dan geen heerschappij meer over hen voeren. Maar dat betekent nog niet, dat zij nu zondeloze mensen zijn.

Wij hebben nu voornamelijk gelet op de Schriftgedeelten, die voor het ethisch perfectionisme schijnen te pleiten.

Een grond voor de opvatting, dat de zondeloosheid in dit leven te bereiken is, vonden wij niet. Maar is er wel grond voor de gereformeerde visie?

Wij denken wellicht meteen aan Rom. 7. Ik laat dit hoofdstuk in dit verband echter liever rusten, omdat het heel verschillend verklaard wordt. Dat is een kwestie apart.

In elk geval moet met Gal. 5:17 gerekend worden: Want het begeren van het vlees gaat in tegen den Geest en dat van den Geest tegen het vlees — want deze staan tegenover elkander — zodat gij niet doet wat gij maar wenst. Met dit woord duidt de apostel aan, dat de strijd tussen de Geest en het vlees blijft bestaan. Ridderbos schrijft in zijn boek over Paules: „ Daarmee wordt geenszins de innerlijke tweespalt tot het wezen van de christelijke existentie verklaard, maar wel de situatie van de gelovigen als een strijd-situatie aangewe zen, ook in zedelijke zin, waarin voortdurende waakzaamheid nodig is en die alleen door zich telkens weer gelovig onder de leiding van de Geest te stellen tot de overwinning voert” (blz. 298).

Er is meer. Christus heeft gewild, dat de Zijnen zouden blijven bidden om schuldvergeging (Matth. 6 : 12). Jacobus erkent, dat wij allen in vele opzichten struikelen (Jac. 3 : 2). En men kan dit volhouden, dat struikelen bij Jacobus iets anders is dan zondigen (vgl. Jac. 2 : 10). Niemand die leeft, is voor God rechtvaardig (Ps. 143 : 2).

De zonde wordt in de Bijbel zo ernstig genomen, dat van niemand wordl gezegd, dat hij zonder zonde is. De enige uitzondering is de Here Jezus Christus (Hebr. 4:15).

Met een negatief antwoord is niet alles gezegd

Eigenlijk is de gestelde vraag al beantwoord. De Heilige Schrift leert ons niet, dat wij de „zondeloze volmaaktheid” kunnen bereiken.

Maar er moet nog wel op gewezen worden, dat de perfectionistische opvatting heel bedenkelijke kanten heeft.

In de eerste plaats wordt de zonde onderschat.

Wanneer Wesley de zonde een moedwillige overtreding noemt van een wet, die bekend is, kan daardoor veel aan onwetendheid en onopzettelijkheid worden toegeschreven. Men gelooft aan de mogelijkheid van zondeloosheid men heeft een oppervlakkig zondebegrip. Het een hangt met het ander samen. Wij zondigen echter niet alleen als wij bewust tegen Gods geboden ingaan. God oordeelt niet slechts over onze woorden en daden, maar ook over onze gedachten, neigingen en begeerten. Hij vraagt van ons, dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod in ons hart nimmermeer kome (Zondag 44). En wie leeft er in volkomen overeenstemming met de hoge eis van de heilige God?

In de tweede plaats wordt de mens bij deze opvatting overschat.

Men leert, dat de volmaaktheid binnen ons bereik ligt. Maar het maakt ver-schil, of deze wordt geschonken of dat zij moet worden verworven.

Bij de laatstgenoemde zienswijze wordt de heiliging niet alleen verzelfstandigd maar ook wettisch verstaan. Dan verwacht men het van het menselijk willen en werken. De mens komt in het middelpunt te staan. Er is dan een groep christenen, die als een soort geestelijke elite op een voetstuk geplaatst en aan anderen ten voorbeeld gesteld wordt.

Als wij de leer van een zondeloosheid in dit leven als een te vroeg gegrepen triomf afwijzen, nemen wij de zonde daarmee niet in bescherming.

Het is geen vanzelfsprekendheid, dat ook Gods kinderen blijven zondigen. Er zijn wel pogingen gedaan om het te verklaren, dat de gelovige „tegelijk rechtvaardig en zondaar” is (Luther). God zou het zo beschikt hebben om hem nederig te houden.

Zo mogen wij het echter niet voorstellen. De zonde, die nog over is in het leven van de verloste mens, heeft altijd iets vreemds en raadselachtigs. Als ons leven in strijd is met de wil van God, hebben wij geen excuus. Ook Jac.

3:2 klinkt met als een verontschuldiging! Wij hebben ons voor Gods aange-zicht te verootmoedigen en het hoe langer hoe meer van Zijn genade te verwachten.

Uit reactie tegen het perfectionisme mogen wij niet in een ander uiterste vallen. De vrees voor werkheiligheid moet ons er niet toe brengen om van de heiliging van het leven maar geen werk meer te maken. Het mag niet bij klagen over de zonde blijven. Er moet in Gods kracht tegen gestreden worden.

Voorzover er bijbelse motieven in de perfectionistische voorstelling te ont-dekken zijn, willen wij die honoreren. Het gaat inderdaad om een totale overga-ve aan God en om een radicaal leven naar de wet van de liefde.

De liefde tot God, Die ons eerst heeft liefgehad, zal ons ernaar doen verlangen om niet alleen maar sommige, maar naar al Gods geboden te leven en ons geheel te wijden aan Zijn dienst, opdat Zijn naam door ons verheerlijkt wordt. De brieven van Paulus zijn vol van het woord: alle. Het gaat erom den Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God, met alle kracht bekrachtigd tot alle volharding en geduld (Col. 1: 10, 11).

De vraag, of een kind van God zonder zonde kan leven, moesten wij ontkennend beantwoorden. Maar op de vraag, of hij zonder zonde wil leven, zeggen wij: Ja. De volkomenheid, waarop wij hopen, zal werkelijkheid worden, als het heils-werk zijn voltooiing ontvangt op de dag van Jezus Christus. Dan zullen wij Hem gelijk zijn, want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinig zich, gelijk Hij rein is (1 Joh. 3 : 2, 3).

Paulus schrijft: En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn (1 Thess. 5:23).

Dr. H.N. Ridderbos wijst in zijn boek over Paulus op het totalitaire karakter van de nieuwe gehoorzaamheid en zegt (blz. 301), dat het beheersende gezichts-punt, waaronder Paulus het christelijk leven beschouwt, niet de overblijvende aanvechting van het vlees is, maar de alle zonde overwinnende kracht van de Geest. „Het is het geloof in de kracht en de trouw van God, 1 Thess. 5: 23, niet het bereikte zedelijke resultaat in de gemeente, dat hem, temidden van alle tegenwoordige verzoekingen en onvolmaaktheden, de onberispelijkheid en vlek-keloosheid aan de gemeente als opdracht en einddoel voor ogen doet stellen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1967

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Er is gevraagd: KAN EEN CHRISTEN ZONDER ZONDE LEVEN?

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1967

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's