Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bondsdag 2004: én bijna én geheel...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bondsdag 2004: én bijna én geheel...

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De hemel looft, o HEER', Uw wond'ren dag en nacht... zo klinkt de samenzang op deze prachtige lentedag aan het begin van de 57e Bondsdag in een volle Adventkerk te Veenendaal. Na het zingen heet de presidente, mevrouw A. Teerds, alle aanwezigen hartelijk welkom. "De vorige Bondsdag lijkt nog maar zo kort geleden, toch is er alweer een jaar verstreken. Een jaar waarin voor sommigen veel gebeurd is. Sommigen hebben de boodschap gekregen van een ernstige ziekte, anderen zijn geliefden ontvallen. Ik wens u van harte toe dat de Heere deze krommingen in uw levenslot zou willen heiligen." Zij wijst op het grote voorrecht dat we deze dag nog mogen hebben. "We weten niet wat de toekomst brengt, maar hoe lang zullen dagen als deze nog mogelijk zijn?"

Meditatie

Ds. C. van Dieren vraagt een zegen over deze dag en bepaalt ons na Schriftlezing en gebed bij Lukas 24:29, de woorden van de Emmaüsgangers: En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij de avond en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven.
"Wat kan het pijnlijk zijn wanneer we in bepaalde omstandigheden onze tijd hebben laten voorbijgaan. U kent dat wel: 'Ach, was ik er maar eerder geweest, dan...' Zo kan het zijn in tijdelijke omstandigheden. Maar dan brengt dat nog geen nood mee voor de eeuwigheid. Veel erger is het wanneer we onze tijd laten voorbijgaan terwijl Gods Woord in ons midden is. Er zijn tijden der zaligheid. Zo was het ook in het leven van de Emmaüsgangers. U kent de geschiedenis. De Heere Jezus was bij vernieuwing de Eerste geweest in hun leven. Wat Hij beloofde, maakte Hij waar. Hij heeft Zijn leven afgelegd voor Zijn schapen en nu verschijnt Hij aan de Zijnen. Hij komt altijd als een verrassend Koning van Zijn Kerk. Dames, wat zou het een wonder zijn als dat deze dag zou mogen plaatsvinden bij moedelozen in ons midden. Hij weet hen wel te vinden. Hij heeft het hart van de Emmaüsgangers gaande gemaakt, hun gemis wordt verklaard, ze krijgen onderwijs uit de Schrift, bedauwd met Gods Geest. Als dat mag gebeuren, gaat de tijd zo snel! Dan is elf kilometer lopen, ja, dan is twee uur tijd vlug voorbij. Christus hield Zich nog verborgen, maar er waren wel uitgangen in hun harten. 's Avonds in Emmaüs houdt Hij Zich dat Hij zal doorgaan. En dan lezen we de woorden: En zij dwongen Hem. Dit was geen zondig dwingen, zoals we dat lezen van de vrouw van Potifar, nee, dit was een heilig dwingen vanuit de nood van hun hart. O, wat laten wij veel juiste tijd voorbijgaan. Onbekeerden zijn soms onder de indruk en onder het beslag van Gods Woord. En wat doen we dan? Nemen we dan de tijd wel waar? Zeggen we dan ook: Laat het zijn tot onze bekering, blijf toch met ons? Ook in het leven van Gods kinderen kan het zijn dat ze aangenaam gekerkt hebben, misschien is hun gemis verklaard, ze hebben erover gepraat en... Jezus laten gaan in plaats dat ze gebeden hebben: Blijf met ons. Maar de Emmaüsgangers konden deze Onderwijzer niet meer missen. Het gemis van het Licht der wereld zou hen een eeuwige nacht baren. Dan wordt het omkomen in het leven óf er moet wat gebeuren. Ze dwingen Hem. En dan het wonder: Hij ging in, om met hen te blijven. De avond valt, ook over de kerk en over Nederland. De Heere houdt Zich alsof Hij door zal gaan om elders Zijn werk te doen. Smeken we nog, dames, voor ons land, voor onze gemeenten, voor onze kinderen en kleinkinderen. De presidente merkte op, en het trof me: hoe lang zal het nog duren dat we zo bij elkaar kunnen zijn? Ziet u het dat de nacht valt? Mocht het ons aller bede zijn: 'Heere, waak toch over Uw wijnstok die U geplant hebt. Als U blijft, hebben we alles, maar als U door gaat, wie zal ons beschermen? ' Blijf met ons; want het is bij de avond en de dag is gedaald. "

Telegram

Mevrouw Teerds leest ons de brief voor die verzonden is aan Hare Majesteit Koning Beatrix waarin we onze aanhankelijkheid betuigen. In het schrijven wordt gerefereerd aan het overlijden van haar moeder, de geboorte van twee kleinkinderen en het aanstaande huwelijk van haar zoon prins Friso. Ons meeleven gaat ook uit naar haar vader, prins Bernhard. In alle levensomstandigheden wensen we onze vorstin Gods ondersteuning toe, en wijsheid in het regeren van ons volk. Mocht het zijn tot Zijn wet en getuigenis.
Staande zingen we de verzen 1, 6 en 14 van het Wilhelmus.

Én bijna... én geheel

"We gaan naar Caesarea, naar een Romeinse rechtszaal waarin alles schittert van pracht en praal", zo begint ds. D. de Wit uit Nieuw-Beijerland zijn referaat.
Middenin die zaal staat een eenvoudige man. Het is Paulus. Zijn handen zijn geboeid. Hij staat als gevangene voor het deftige Romeinse gezelschap. Het is niet de eerste keer dat hij hier staat. Twee jaar geleden stond hij hier voor stadhouder Felix. De Joden hadden Paulus beschuldigd en hem voor Felix gebracht. Maar er was geen enkel bewijs om de apostel schuldig te verklaren. Daarom had Felix het oordeel opgeschort in hoop dat hij losgeld zou krijgen. Twee jaar lang had Paulus doorgebracht in een donkere gevangenis en nu staat hij opnieuw voor de stadhouder. Dit keer niet voor Felix, maar voor Festus. Felix is inmiddels zelf door de Joden aangeklaagd bij keizer Nero en op zijn bevel is de wrede stadhouder teruggekeerd naar Rome. De Joden waren echter opnieuw met beschuldigingen gekomen tegen hun Joodse broeder Paulus. Dit keer bij de nieuwe stadhouder Festus, een man die ongetwijfeld evenzeer op macht belust geweest is als zijn voorganger. Zo komt het dat Paulus na twee jaren van gevangenschap geknakt en gebroken voor Festus komt te staan. De stadhouder spreekt: "Paulus, de Joden willen je niet in Caesarea verhoren, maar in Jeruzalem." Dan beroept Paulus zich op de keizer. Dat was geen zelfbedoeling van hem, het was in alle opzichten een geoorloofd verzoek van de apostel. De Heere had hem namelijk bemoedigd met de woorden: Heb goede moed, Paulus; want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen. De Heere had hem laten weten: "Ik weet van je omstandigheden, Ik weet waar je bent!"
Nu heeft Festus echter een probleem. Hij heeft bij Paulus niets gevonden waardoor hij hem wettig schuldig kan verklaren, maar deze gevangene heeft zich wel op de keizer beroepen! Nu moet de stadhouder de keizer schriftelijk uitleggen waarom deze man naar Rome gezonden wordt en hij heeft niets te schrijven.

Dan lijkt er een oplossing te komen. Festus krijgt hoog bezoek: koning Agrippa komt met zijn zus Bernice. Wie is deze Agrippa? Hij is een achterkleinzoon van Herodes de Grote, de man van de kindermoord te Bethlehem. Zijn vader, Agrippa I, heeft het bestaan om Jakobus, de broeder van Johannes, met het zwaard te onthoofden. Herodes, die Johannes de Doper liet onthoofden, behoorde ook tot zijn familie. U begrijpt wel, voor deze heersers telde een mensenleven niet. Koning Herodes Agrippa II heeft gezien hoe zijn vader gestorven is. Deze koning had een rede gehouden, waarop het volk geroepen bad: Dit is een stem Gods, en niet des mensen. Gods Woord leert ons dat een engel des Heeren deze koning sloeg dat hij van de wormen gegeten werd. Hij is een vreselijke dood gestorven.
Het gaat er vreemde aan toe aan het hof van deze Agrippa. Hij woont namelijk samen met zijn zus Bernice. In gezonde zin is er niets verkeerds aan als broer en zus samen wonen, maar déze situatie is liederlijk.
Agrippa en Bernice leven namelijk als man en vrouw. Bernices ogen doen niet anders dan lonken naar mannen. Welnu, deze broer en zus komen samen op bezoek bij Festus in het paleis te Caesarea. Ze maken er een feestje van. Festus brengt meteen zijn probleem ter sprake. Hij zegt: "Agrippa, je moet me helpen. Ik heb een probleem. Paulus, een gevangene, heeft zich beroepen op de keizer, maar ik weet niet wat ik moet schrijven in de brief die hij mee moet nemen naar Rome." Agrippa lacht fijntjes. Dat kan mooi worden. Deze rechtszitting wil hij wel eens meemaken.

Daar komt Paulus de rechtszaal binnen. Zijn ketenen rammelen. Hij staat oog in oog met: Festus, Agrippa en Bernice. En dan begint Paulus het Woord Gods te prediken. Daartoe is hij geroepen en daartoe is hij van God gezonden. Maar, Paulus, dat kan toch niet... In die omstandigheden! Ja, dat kan wel, want de Heere heeft hem gezegd dat hij goede moed mag hebben. Paulus komt niet onder de indruk van deze wereldse rechter. Koning Agrippa luistert scherp naar de woorden van de gevangene. Wonderlijk, deze man gaat spreken over wat God aan zijn ziel gedaan heeft. Paulus gaat goed van God spreken. Lukas heeft alles nauwkeurig beschreven. Eerst vertelt Paulus waar hij vandaan komt. Hij zegt: "Ik ben van mijn jeugd af aan als Jood onder het Joodse volk geweest. Ik heb zelfs geleefd als een Farizeeër. Ik ben aan de voeten van Gamaliël onderwezen in de Schriften, maar ik was blind. Ik dacht God te kennen, voor Hem te leven, Hem een dienst te bewijzen, maar ik was een vijand." Het is ademloos stil in de zaal als hij verder vertelt dat hij de gemeente Gods vervolgd heeft en op de weg naar Damascus, met de brieven van de hogepriester in zijn zak, plotseling, midden op de dag, door een helder licht omschenen is. Daar, op die plaats, is hem Jezus verschenen. Maar... het nieuwe leven begint toch niet met Jezus? Nee en ja. In de woorden die volgen gaat Paulus verklaren hoe God een mens bekeert naar de Schrift. Nooit wordt een zondaar tot God bekeerd buiten Christus om. Als dat zo was, dan was Paulus in die glans van de Goddelijke heerlijkheid terstond verteerd. Wanneer God tot een zondaar komt, kan dit nooit buiten Hem om. Het is iets anders, of de zondaar Christus kent in Zijn borggerechtigheid. Christus spreekt hier namelijk ontdekkend tegen Paulus: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? En op dat ontdekkend spreken, vraagt Paulus: Wiezijt Gij, Heere? In Romeinen 7 schrijft hij daarover: "Toen is het gebod gekomen. Zonder de wet, zo leefde ik eertijds..."

Paulus heeft door de bediening van Christus geleerd dat hij God kwijt was. Toen is het donker geworden. Drie dagen heeft hij in diepe donkerheid geleefd. God kwijt is alles kwijt. Dat is bitterder dan de dood. We kennen de geschiedenis. Ananias wordt door de Heere gezonden en dan wordt Christus aan Paulus' ziel geopenbaard. En dan krijgt Paulus ook een ambtelijke roeping. Hij moet de Naam van Christus dragen voor heidenen, koningen en voor de kinderen Israëls. Ja, ook voor koningen, en daarom staat hij hiervoor Festus en Agrippa. Daarom waarschuwt hij: "Betert u en bekeert ui Agrippa, u moet vernieuwd worden. God mag van u eisen dat u zult leven naar Zijn geboden." Hij wijst verder in zijn rede op de Christus der Schriften, Die lijden moest, maar Die ook de Eerste was uit de opstanding der doden. Er moest genoeg geschieden aan Gods gerechtigheid, anders kon er geen zaligheid zijn.
De Heere kan immers de zonden niet ongestraft laten. "Paulus, ophoudenI Je raast, " zo klinkt het plotseling door de rechtszaal. Stadhouder Festus heeft er genoeg van. Hij schuift de boodschap van het Woord Gods terzijde...

Het antwoord van Paulus is: "Machtigste Festus, koning Agrippa kent de profeten, en ik weet dat hij ze gelooft." De kanttekeningen zeggen dat de koning de profeten voor waarachtig en voor Gods Woord houdt. Agrippa gelóóft wat er in de Bijbel staat, hij heeft gehoord van de hoop die in Paulus' hart leeft. Ja, hij kan het niet ontkennen, dat is naar de Schrift. Dan antwoordt hij: Gij beweegt mij bijna een christen te worden. En wat is dan het antwoord van Paulus? Bijna is nog helemaal niet? Nee, dat zegt hij niet. Hij zegt: Ik wenste wel van God dat, én bijna én geheel, niet alleen gij, maar ook allen die mij heden horen, zodanigen werden gelijk als ik ben, uitgenomen de banden. De apostel wijst erop dat we met een historisch geloof de eeuwigheid niet kunnen aandoen. Welk antwoord geeft ds. Hellenbroek in zijn vragenboekje op de vraag of een historisch geloof een goed geloof is? "Ja, het is noodzakelijk, maar niet genoeg..." Het is een groot voorrecht kennis van Gods Woord te hebben, te weten dat in de Schriften van Christus gesproken wordt, maar het is te kort. Paulus wijst de koning op de Heere: Ik wenste wel van God. Van die kant alléén kan het komen. O, al rammelen zijn ketenen, maar dat voorrecht gunt hij deze ongelukkige koning Agrippa. Hij kan zich niet boven deze man verheffen. Hij moet zelf van genade leven. Door het bloed van Christus is zijn schuld weggedaan. Hij mag wandelen, ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Dat gaat niet alleen hemzelf aan. Er staan soldaten in de zaal en mogelijk ook mensen van de hofhouding. Zij horen hier ook het Woord van God. Hij staat hier te midden van mensen die allen gevangenen zijn van de macht der zonde, van de satan. Maar er is er Eén Die de macht van de duisternis overwonnen heeft. Hij is dood geweest en Hij leeft. Arme koning Agrippa, arme Festus, arme Bernice. U moet het voor God toch een keerverliezen. U hebt allen Gods Woord gehoord. Bijna... Nu kan het nog, maar in het graf zult u eeuwig gebonden zijn. Dan betekent bijna alles kwijt!
Maar, mag u door genade hier deze Koning der koningen te voetvallen, dan zal het eenmaal waar zijn dat u met Gods volk vrolijk binnen zult mogen gaan. Dan betekent geheel voor eeuwig verlost van de macht der duisternis. Dan zal het waar zijn: én bijna én geheel, om Jezus' wil.

De morgenvergadering wordt besloten met mededelingen en dankgebed.
Ds. A. Bac opent de middagvergadering met het lezen van Psalm 25:1-9 en gebed.

Beantwoording vragen

Evenals in zijn referaat wijst ds. de Wit in zijn vragenbeantwoording op de ernst van de woorden Én bijna én geheel. Het ligt zo dicht bij elkaar. Ons hart moet niet een beetje veranderd worden, nee, we moeten totaal veranderd worden. Betert u (inwendig) en bekeert u (uitwendig). De Heere houdt ons Zijn wil, Zijn geboden voor en mag van ons eisen dat wij daarmee in overeenstemming zijn. En wanneer de pijl van het gebod gedoopt is in het bloed van Christus, dan zal alles vanbinnen veranderen. Dan komt er plaats voor het woord van Johannes de Doper: Zie het Lam Cods, dat de zonde der wereld wegneemt. Het is onbijbels als wij u prediken dat wij moeten geloven, dat er van ons ook nog iets bij moet. Nee, God zal naar Zijn soeverein welbehagen doorgaan met het toebrengen van zondaren. Daarin ligt ruimte. Dan moet het mes gezet worden in al ons werken en bezig zijn. Dan is het niet genoeg dat we eens onder de indruk geweest zijn. Het gaat erom of er plaats is voor Christus in ons hart. Dan zijn we zelf uitgewerkt. Dan is er een volkomen Zaligmaker voor een totaal verloren zondaar. Gods werk in het hart is herkenbaar aan het onderwijs zoals onze Heidelbergse Catechismus daarover spreekt. Is het uw vraag op welke wijze er plaats komt voor Christus? Dat antwoord vindt u in de Zondagen 2 tot en met 6. Dames, de Heere zal doorgaan met Zijn werk. Hij zal toebrengen tot aan het eind der dagen naar Zijn welbehagen. En als Christus eenmaal wederkomt, zal blijken dat Zijn werk niet onzeker is geweest!"

Zang en gedichten

Mevr. De Zwart heeft samen met de presidente een programma opgesteld rondom het thema Bij U is 't leven. Daarin is veel ruimte voor samenzang. We doen dat dit keer niet op de gebruikelijke manier, maar we zingen uit de berijmingen van Petrus Datheen, Marnix van St. Aldegonde, Jacobus Revius en Willem Sluyter. Afwisselend wordt door enkele bondsbestuursleden een gedicht voorgedragen dat betrekking heeft op het referaat En bijna... en geheel.

Afsluiting

Ter afsluiting mediteert ds. De Wit nog kort over Psalm 116. Hij spreekt over het wonder dat de dichter, van nature een hater van God, door genade mag spreken: ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem. Dat is enkel mogelijk, omdat Christus de beker der dankzegging opgenomen heeft. Hij heeft de beker van Gods toorn leeggedronken. In het bloed van de Zoon Zijner liefde is de gramschap gestild. Daarom is er een verlangen in het hart van de dichter om zijn geloften de Heere te betalen. Hier in beginsel en eenmaal volkomen.
Mevrouw Teerds wijst in haar dankwoord op de ernst van het leven die ons vandaag zo nadrukkelijk onder ogen is gebracht. 'Ons leven is zo kort. Al zouden we honderd jaar worden, voor allen volgt toch en dan... ? Hoe is onze toekomst? Mag het, onverdiend en uit enkel genade zijn: Maar (blij vooruitzicht dat mij streelt), ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen, óf zullen we roepen: Bergen, valt op ons... Het is nog genadetijd ! Ik wens u toe, dat de Heere Zijn Woord, dat we deze dag mochten overdenken, zal zegenen aan ons aller hart."

Nadat ds. Van Dieren de dag met dankgebed besloten heeft, zingen we staande Psalm 122:3
Dat vreed', en aangename rust
En milde zegen u verblij'.


De morgencollecte ten bate van de onkosten heeft opgebracht € 7.787,55.
De opbrengst van de middagcollecte ten bate van de vakantieweken voor onze gehandicapten was € 8.756,07.
Hartelijk dank!

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 2004

Daniel | 32 Pagina's

Bondsdag 2004: én bijna én geheel...

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 mei 2004

Daniel | 32 Pagina's