Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het aanbod van genade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het aanbod van genade

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Markus 16 : 15 en 16 lezen we de opdracht, die de Heere Jezus aan zijn discipelen gaf, voordat Hij ten hemel voer. Hij beval hen: , Gaat heen in de gehele wereld, predikt het evangelie aan alle kreaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden: aar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden".

Wanneer wij deze opdracht van Christus met onze eigen woorden zouden omschrijven, luidt deze: „Gaat de wereld in en zegt tot ieder mens, zonder uitzondering, dat er een goede boodschap van God is voor zondaren van Adams geslacht, namelijk dat Christus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken.

Proklameer in Mijn Naam, dat indien zij zich met een waar geloof tot Christus de Zaligmaker wenden, zij zalig zullen worden. Laat het hen horen, dat een iegelijk, die gelooft, wie hij ook is of wat hij ook gedaan heeft, gered zal worden van de rechtvaardig verdiende toorn. Maar, doe ook in Mijn Naam een plechtige afkondiging, dat ieder, die deze boodschap verwerpt en in zijn zonden en ongeloof volhardt, voor eeuwig verdoemd zal worden".

Na deze omschrijving van Christus' opdracht aan Zijn discipelen, zal het duidelijk zijn, dat de discipelen de wereld iets aan te bieden hadden. In de Naam Gods brachten zij een algemene afkondiging van pardon aan zondaren van Adams gevallen geslacht, die vanwege hun zonden de eeuwige dood verdiend hadden.

Net zo als ik nu getracht heb Jezus' opdracht aan Zijn discipelen te omschrijven, zo hebben de gereformeerde theologen van de bekende Nationale Synode van Dordrecht in 1618-1619 dit ook gedaan en gezegd: „Voorts is de belofte des Evangelies, dat een iegelijk, die in de gekruisigde Christus gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe; welke belofte allen volken en mensen tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden, met bevel van bekering en geloof'. (Dordtse Leerr. II, 5).

De uitdrukking „aanbod van genade"

Sommigen hebben bezwaar gemaakt tegen de term „aanbod van genade". Zij willen liever spreken van „voorstellen" of „verkondigen".

We vinden deze uitdrukkingen ook in het boven aahgehaalde citaat uit de Vijf Artikelen tegen de remonstranten.

Er is dan ook geen bezwaar tegen het gebruik van de woorden „voorstellen" en „verkondigen", mits men ze gebruikt op de wijze zoals dit in de vijf Artikelen tegen de remonstranten gedaan wordt en zegt, dat „deze belofte allen volken en mensen tot welke God naar Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd en voorgesteld worden met bevel van bekering en geloof'.

Maar dit willen degenen, die zo ijveren voor het woord „voorstellen" en „verkondigen" nu juist niet doen. Zij zeggen, dat het aanbod van genade niets anders is dan een bekendmaking, dat er voor bepaalde zondaren behoudenis is in Christus.

Men vergeet dan echter één belangrijk aspekt van de prediking, namelijk dat het horen van de boodschap van Gods genade nooit vrijblijvend is. Naast de prediking, die „zonder onderscheid" tot allen moet gebracht worden, benadrukken de opstellers van de vijf Artikelen tegen de remonstranten, dat deze prediking moet geschieden, „met bevel van bekering en geloof'. Men kan, door de prediking tot een simpele bekendmaking van de genade Gods terug te brengen, de prediking uithollen.

Pualus' prediking was meer dan een

bekendmaking, dat er genade was voor zondaren. Hij zegt tot de mensen te Athene: „God verkondigt nu alle mensen alom, dat zij zich bekeren!"

En Johannes zegt in 1 Joh. 3 : 23: En dit is Zijn gebod, dat wij geloven in de Naam van Zijn Zoon Jezus Christus". Deze klem mag nooit ontbreken.

Onze gereformeerde vaderen hebben geen onderscheid gezien tussen de uitdrukking „voorstellen" of „aanbieden". Zij gebruiken ze afwisselend voor dezelfde zaak. Zo lezen we in de vijf Artikelen, hoofdstuk 3 en 4. art. 9: „Dat er velen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept".

Ook de Kanttekenaren gebruiken regelmatig het woord „aanbod". Het zou zelfs niet moeilijk zijn om honderd plaatsen aan te wijzen, waar zij het woord „aanbieding" of „aanbod" gebruiken. Zo veelvuldig komt deze uitdrukking in de kanttekeningen voor. Ik wil volstaan met één voorbeeld. In Lukas 19 : 44 zegt de Heere Jezus, dat het oordeel Gods over Jeruzalem zal komen: daarom, dat gij de tijd uwer bezoeking niet bekend hebt". De kanttekening verklaart het als volgt: namelijk in welke u door de predikatie des Evangelies de genade Gods nu wordt aangeboden". De tijd der bezoeking is dus de tijd waarin de Heere Jeruzalem bezocht heeft met een aanbieding van Zijn genade. Dezelfde wijze van spreken over het evangelie vinden we bij Calvijn, Beza, Hellenbroek,

Brakel, Comrie, van de Groe en ds. G. H. Kersten. Met citaten zou dit te bevestigen zijn, maar daar leent zich dit korte artikel niet voor.

Te zeggen, dat er in de prediking van het evangelie een aanbieding van genade geschiedt tot alle hoorders, is een bijbelse en gereformeerde waarheid.

Waarom hebben dan sommigen zo'n bezwaar tegen de uitdrukking „aanbieding van genade? "

Dit vindt zijn oorzaak in een verkeerd verstaan van de leer van het aanbod van genade. Men verwart dit met de algemene verzoening en ook denkt men, dat door dit aanbod tevens gezegd wordt, dat de mens macht heeft om Gods aanbod aan te nemen. Zij willen, dat de aanbieding beperkt zal worden tot hen, die verbroken zijn van hart en de genade zoeken en begeren.

De strijd rondom de aanbieding van de genade

Vooral in Schotland is een strijd gevoerd rondom het algemeen, welmenend en onvoorwaardelijk aanbod van genade. In het begin van 1700, werd er in Schotland een ernstige diskussie gevoerd rondom de vraag: „Wat geeft een schuldig, heiwaardig zondaar het recht om tot Christus te komen teneinde gered en met God verzoend te worden? "

Er was een partij, die vooral bestond uit neonomianen en hyper-calvinisten, onder leiding van rector Hadow, die leerde dat alleen overtuigde zondaren een recht hadden om tot Christus te komen. Zij hielden staande, dat de enige grond waarop een mens tot Christus komen mocht, bestond uit innerlijke geschiktheden, zoals een verbroken hart en honger naar de gerechtigheid.

Er was een andere partij, waaronder Thomas Boston, de gebroeders Erskine en andere minder bekende theologen, die echter stelde, dat de algemene aanbieding van het evangelie gericht tot alle hoorders zonder onderscheid, de grond was van het recht om tot Christus te komen.

De eerste partij zocht de grond dus in de mens, terwijl Boston en de zijnen, de grond stelden in Gods aanbieding van genade tot zondaren van Adams geslacht.

Na de Afscheiding is onder de Kruisgemeenten in ons land een zelfde strijd ontstaan. Er was een zogeheten drentse richting, die stelde dat alleen aan reeds schuldverslagen zondaren de genade mocht worden aangeboden en een zogeheten gelderse richting, die leerde dat aan alle hoorders in de Naam Gods een aanbieding van genade en zaligheid in Christus wordt gedaan.

Tenslotte speelde hetzelfde geschil rondom de droeve scheuring in onze eigen kerk. Reeds op 13 april 1950 bracht ds.

Vergunst op de vergadering van de synode naar voren, dat dr. Steenblok, als docent, zijn studenten leerde, dat er alleen een aanbod van genade is aan bewuste zondaren en niet aan allen, die onder het Woord leven en het welmenend aanbod van genade loochenen".

Eerst konden deze problemen nog door samenspreking van het curatorium met dr. Steenblok opgelost worden, maar het verschil in inzicht bleef en werkte door.

Het resultaat was. dat dr. Steenblok met enkele predikanten zich in 1953 van onze gemeenten afscheiden. Sinds die tijd wordt

er helaas in de kring van hen, die ons verlieten in 1953 op gehamerd, dat een algemeen aanbod van genade hetzelfde is als een algemene verzoeningsleer, die stelt dat Christus voor alle mensen is gestorven. De spraakverwarring is mede door het niet zuiver houden van de diskussie erg groot geworden.

De gronden van het aanbod van genade

Hoe kan de dienaar van het evangelie in de Naam des Heeren al zijn hoorders Gods genade aanbieden, terwijl toch niet allen uitverkoren zijn? God heeft Zich niet voorgenomen allen te zaligen en toch biedt Hij aan alle hoorders welmenend Zijn genade aan, zeggende: „Wendt u tot Mij en wordt behouden, o alle gij einden van de aarde, want Ik ben God en niemand meer".

Hier schijnt inderdaad een grote moeilijkheid te zijn. Het lijkt zelfs op een ernstige tegenstrijdigheid tussen wat God Zich in Zijn verborgen besluit heeft voorgenomen en wat Hij in Zijn Woord betuigt en verzekert.

De remonstrant gebruikt deze tegenstrijdigheid om te stellen: God biedt allen de zaligheid aan, dus moeten allen uitverkoren zijn. Men komt vanuit de algemene aanbieding tot een algemene verkiezing en een algemene verzoening.

Christus is voor allen gestorven en daarom kan God allen de zaligheid aanbieden. Alleen de zondaar, die door zijn wilskracht het aanbod aanneemt en gelooft, ontvangt het nut van Christus' verzoening.

De hyper-calvinist, die dus over-gereformeerd is, stelt nadrukkelijk dat God sommigen heeft verkoren en Christus alleen voor Zijn uitverkorenen gestorven is.

En in deze leerstelling zijn zij bijbels en calvinistisch. Maar dan maken zij hieruit op onbijbelse en niet-calvinistische gevolgtrekking door te leren, dat daarom niet aan alle hoorders de genade in Christus wordt aangeboden, maar alleen aan de reeds verslagenen vanwege hun zonden.

De remonstrant misbruikt het aanbod van genade ook nog op een andere manier. Hij stelt: God eist bekering en geloof. De Heere zou dit niet eisen indien de mens daartoe niet de macht bezat.

De hyper-calvinist zegt hier op zijn beurt: Gof eist geen geloof van een onbekeerde, want zo iemand kan niet geloven.

Beiden gaan ten diepste van hetzelfde grondprincipe uit: God eist alleen waar men kan geloven.

Maar met dit alles hebben we toch nog geen oplossing voor de vraag: „Hoe kan God de genade welmenend aanbieden aan hen, die Hij niet heeft uitverkoren? " Wat zijn dan de gronden voor de prediking van een algemeen, welmenend en onvoorwaardelijk aanbod van genade?

De eerste grond is: Gods opdracht. God heeft geboden alle volken het evangelie te prediken. Dit bevel moet opgevolgd, al kunnen wij dit niet kloppend maken met de leer, dat niet alle volken zijn uitverkoren. Wij hebben slechts te doen wat God beveelt.

Dit doet dr. Owen zeggen: De predikers van het evangelie in hun bijzondere gemeenten, totaal onbekend zijnde met het voornemen en het verborgen besluit van God, zijnde ook verboden om hierin te dringen volgens Deut. 29 : 29, mogen rechtvaardiglijk ieder mens vermanen tot geloof, met zekerheid van zaligheid voor ieder in het bijzonder, die aldus doet. Het overlatende aan de raad Gods aan wie Hij het geloof wil schenken en voor wie Christus is gestorven" (Death of Christ pag. 298).

De tweede grond van een waarachtige aanbieding van genade aan de grootste der zondaren is: de algenoegzaamheid van Christus' offerande.

We zagen dat het Gods opdracht is om alle hoorders het evangelie te prediken.

Maar kan dit wel welmenend geschieden? Christus is toch alleen voor Zijn uitverkorenen gestorven? Dit kan, omdat de prediking niet uitgaat van Gods verborgen besluit maar van Zijn geopenbaarde wil en de algenoegzaamheid van Christus' offerande.

Het is geen bedrog van Gods zijde, wanneer Hij de zondaar vriendelijk nodigt en bidt en belooft: „dat een iegelijk, die in Christus gelooft niet zal verderven, maar het eeuwige leven hebben".

Het offer van Christus is overvloedig genoegzaam tot verzoening van de zonden van de gehele wereld. Indien God dit gewild had, zou er voor de gehele wereld kracht genoeg geweest zijn in Christus' offerande.

De verkiezing is een geheim, dat God alleen kent en doorgrondt. De algenoegzaamheid en kracht van Christus' offerande is een zaak, die overvloedig in de Schrift geopenbaard is. Er is genoeg in Christus voor de grootste der zondaren.

Daarop ziende zegt dr. Owen: „Dit is een voldoende basis en grond voor al die algemene voorschriften van de prediking

van het evangelie aan alle mensen, namelijk de algenoegzaamheid van Christus, die wij hebben beschreven" (Death of Death pag. 297).

De reformatoren behoefden geen leer van algemene verzoening te leren om een welmenend aanbod van genade te prediken.

Zij grondden deze prediking op de algenoegzaamheid, die er in Christus is voor de grootste der zondaren.

Wij geloven met al de rechtzinnige theologen, dat in de prediking van het evangelie een algemeen, welmenend, onvoorwaardelijk aanbod van genade geschiedt. Dit is niet gegrond op Gods verborgen besluit, noch op 's mensen kunnen of berouw.

Dit aanbod is algemeen, dat wil zeggen tot iedere hoorder gericht. Vandaar de steeds terugkerende uitspraak „een iegelijk".

Calvijn tekent daar bij aan: En Hij gebruikt een algemene uitdrukking „een iegelijk", beiden om alle zondaren zonder onderscheid te nodigen om aan dit leven deel te krijgen en om iedere verontschuldiging van de ongelovigen af te snijden" (Commentaar op Joh. 3 : 16).

Het aanbod is welmenend. Denk slechts aan Gods eed in Ezechiël 33 : 11: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve". Het aanbod is onvoorwaardelijk".

Het spreekt van „zonder prijs en zonder geld". Het roept: „komt zoals je bent". Velen willen een „voorwaardelijk" aanbod van genade leren. De mens moet eerst aan de voorwaarden voldoen, voordat men in aanmerking komt voor de aanbieding van Gods genade.

Zulk spreken deed R. Erskine zeggen: „Beter geen evangelie, dan een voorwaardelijk evangelie". Die drempel van voorwaarden is sinds de val des mensen te hoog voor de zondaar. Men moet dit niet (opzettelijk) verwarren met de bijbelse waarheid, dat alleen de verbrokene van hart de genade begeert. Wij belijden van harte, dat niemand Christus zoekt dan de mens, die door Gods Geest het gewicht van zijn zonden en verlorenheid gevoelt.

Bekering en geloof zijn de weg waarin men in het bezit van de belofte van het evangelie komt, maar zijn niet de grond waarop God Zijn genade aanbiedt. Aanbieden is niet „in bezit" stellen.

Geen aanbod onder voorwaarden! De mens wordt dan aangezet om in zichzelf de grond voor zijn aanneming bij God te zoeken.

Boston zegt, dat dit een leer is, die de geveinsden doet groeien in vermetelheid en de oprechten moedeloos maakt. Een geveinsde neemt al spoedig aan, dat zijn berouw het echte is en zal op grond daarvan met grote vermetelheid zich Christus en de genade toeëigenen.

De oprechte verdenkt zijn berouw en zoekt naar oprechter en dieper leedwezen over de zonde en wordt moedeloos en wanhopig onder een prediking, die de genade aanbiedt op voorwaarden.

De noodzaak van het werk van de Heilige Geest

Hoe noodzakelijk is het, dat de aanbieding van Gods genade aan zondaren gepredikt wordt. We prediken het evangelie niet, wanneer we slechts de weg van de zaligheid mededelen en eindigen met een vrome wens, dat God het nog eens zou mogen toepassen aan het hart.

Paulus preekte zo niet, noch ook de reformatoren en puriteinen. Zij bewogen, vermaanden, smeekten, lokten en geboden hun hoorders om de paden der zonde te verlaten en tot Christus te vluchten tot redding en zaligheid.

Het was bij hen: „Wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof." Maar zij bewogen hun hoorders niet om Christus met een waangeloof aan te nemen. Voor de hardnekkigste zondaar hadden zij een aanbieding van Gods genade, maar de zondaar mocht zich niet inbeelden, dat hij reeds deel had aan de zaken, die God in het evangelie beloofde. Een deelgenoot kon de zondaar

alleen worden in de weg van bekering en geloof. Wanneer zij onbekeerd bleven en niet geloofden, zouden zij verdoemd worden.

Men praatte hen geen waangeloof aan. Ik denk in dezen aan een kwaad, dat overal om ons heengrijpt, dat ik het beste kan betitelen met „oppervlakkig geloven". De roep tot geloof in het evangelie wordt dan gepresenteerd zonder het gebod van bekering en geloof.

De noodzakelijkheid van het werk van de Heilige Geest wordt, indien niet geloochend, dan toch verzwegen.

Weg met de ouderwetse onderscheidingen tussen uitwendige en inwendige roeping, of tussen algemene en bijzondere genade, zo zegt men. Alles wat we nodig hebben is eenvoudig het evangelie geloven en aannemen. Met het geloven heeft men niet meer de minste moeite of strijd.

Ik geloof van harte in het vrije aanbod van Gods genade, maar ook in de totale verdorvenheid van de mens en zijn onvermogen en onwil om tot Christus te komen en te geloven.

De onmacht van de mens om het aanbod aan te nemen moet eveneens gepredikt worden en wel op zo'n wijze, dat zijn onmacht en onwil om het evangelie te gehoorzamen zijn zonde is!

Onze gemeenten, onze jonge mensén moeten overtuigd worden van de waarheid, dat zij zich moeten bekeren en moeten geloven en tevens dat zij het niet kunnen. Ik kan niet.... en toch moet ik mij bekeren en geloven.

Dit moet de nood worden waarin wij de zondaar zoeken te brengen.

Door deze waarheden wordt de overtuiging gevestigd, dat de Heilige Geest noodzakelijk is om in ons te werken, beiden, het willen en het werken naar Gods welbehagen. Het werk Gods krijgt hierdoor de ereplaats. Slechts de beleving van de nood en de schuld van onze onmacht en onwil, leert ons sterk tot God te roepen. Dan wordt de roep gehoord: „Heere bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn".

Waar alles ons toeroept: „Bij mij is het niet!" Waar er geen hoop is in de Wet der werken, noch enige goede bewegingen te vinden zijn in ons gemoed en alles ons veroordeeld, zie daar blijft de weg van het vrije, onverdiende en genadige evangelie open. Dat evangelie zegt het jou en mij: „Gij hebt u bedorven o Israël! maar in Mij is hulp!"

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1985

Daniel | 32 Pagina's

Het aanbod van genade

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1985

Daniel | 32 Pagina's