Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HIJ ZAL STAAN EN WEIDEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HIJ ZAL STAAN EN WEIDEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij zal staan en zal weiden in de kracht, des Heeren, in de hoogheid van de naam des Heeren Zijns Gods; en zij zullen wonen; want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde. Micha 5 : 3.

Schone en duidelijke voorzeggingen van de Zaligmaker geeft de profeet Micha. Na de profetie van de plaats Bethlehem-Efratha geeft Micha duidelijk aan de maagdelijke geboorte: Daarom zal Hij hen overgeven tot de tijd toe, dat zij die baren zou, gebaard hebbe; dan zullen de overige Zijner broederen zich bekeren met de kinderen Israëls." Hier wordt alleen de moeder vermeld, die haar kind ter wereld brengen zou, terwijl toch in elk ander geval minstens ook de naam van de vader vermeld wordt. In Israël worden de kinderen altijd naar de vader genoemd: brahams zoon, Jacobs kinderen, Jozefs zaad. Christus wordt hier dus aangekondigd als het zaad der vrouw. En tevens als het Hoofd van Zijn Kerk. Zijn broederen zullen zich bekeren met de kinderen Israëls, Juda en het tienstammeiirijk. Aan de bekering hangt het of de Heere onze Zaligmaker zal zijn. Zo staat dus de Messias als de Zaligmaker te midden van een bekeerd volk. De bekering was Zijn werk en onder die bekeerden doet Hij Zijn werk. Dat zien wij in Micha 5 : 3.

En Hij zal staan.

Alle woorden van de Zaligmaker hebben zin. Ook dit korte woord: En Hij zal staan." Werd Hij in Micha 5 : 1 voorgesteld als een Heerser, in dit derde vers wordt Hij voorgesteld als een Herder. Dat was in het Oude Testament reeds eerder zo voorgesteld als David in de drie-en-twintigste Psalm zong: De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken." En het is alsof wij hier horen des Heiiands eigen woord: Ik ben de goede Herder."

Van deze Herder nu wordt gezegd, dat Hij zal staan. Zo kunt gij u het best een herder voorstellen, lopende voor zijn kudde, of staande met zijn staf bij zijn kudde. Een goede herder stond bij zijn kudde, hield het oog op zijn kudde. Toen een van de schapen, Stefanus, dreigde verscheurd te worden door het wild gedierte, zag hij Christus, staande ter rechterhand Gods. Hij is in alle leed tot hunne hulp gereed.

Zo ziet de profetie Hem voor Zijn komst in het vlees, staande! Hij stond, toen Hij Zich bereid toonde om de heerlijkheid, die Hij bij de Vader bezeten heeft, te verlaten en neder te dalen op deze lage, op deze diep gevallen, op deze diep-zondige aarde. Wat een bereidwilligheid van de Zoon Gods om verloren schapen te gaan redden uit de muil, uit de klauwen van de satan, die omging als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen verslinden. Wat een bereidwilligheid om deze verloren schapen te willen gaan zoeken in de woestijn en in de doornen der zondernacht. Wat een bereidwilligheid om deze links en rechts verstrooide kudde te gaan samenvergaderen, opdat het weer zou worden één kudde onder één Herder, en om dat te willen gaan doen schaap voor schaap, stuk voor stuk. Elke bekering is er toch één en die geschiedt toch altijd persoonlijk en apart.

En Hij zal staan.

Wat een trouw van die Herder, om zo grote waakzaamheid aan de dag te leggen, dat Hij al de dag Zijn wakend oog over de hele kudde zoude laten gaan. Niet één van de schapen zal verloren gaan, zodat Hij aan het eind van Zijn herdersdienst zal kunnen zeggen tot Zijn Vader: „Uit degenen die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik er niet één verloren." Van deze Herder kan men waarlijk zeggen: „Uw Herder zal niet slapen." „De Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slaoen." Over de hele kudde als zodanig laat Hij Zijn oog gaan. zodat Zijn kerk als zodanig bewaard blijft. Ook over elk der afzonderlijke schapen zal Hij Zijn oog laten gaan. Zo groot is dit Herdershart, dat er voor elk der schapen een plaats is in Zijn hart. Zo groot kan Zijn kudde niet worden, of Zijn oog houdt ze alle binnen Zijn waakzaamheid.

Hij zal staan, met Zijn stok en Zijn staf. En als een goede Herder zal Hij de strijd voeren tegen de vijanden, die de kudde belagen. Als het roofgedierte der duivelen, als het roofgedierte van de boze wereld, als het roofgedierte van de velerlei zonden en verzoekingen belagen de schapen van de goede Herder, dan zal Hij staan. Dan zal Hij strijden. De schapen hebben in de ongelijke strijd geen wapen. Zij hebben geen slagtanden om zich te weren. Zij hebben geen hoornen om te stoten, zij hebben geen klauwen om te slaan, zij hebben geen snelheid om te vluchten. En zij zijn bij al hun weerloosheid ook zo vreesachtig, zo onnozel, zo argeloos. Zij zijn alleen en geheel op de Herder aangewezen. Maar Hij zal staan en in alle strijd en verzoeking weten de schapen het: „Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij."

En Hij zal weiden.

Hij zal weiden in de kracht des Heeren en in de Naam des Heeren, Zijns Gods. Dit is de mogendheid van de Zaligmaker, dat Hij Zijn herderswerk zal doen in de kracht des Heeren en in de Naam des Heeren.

Let er wel op, dat de Heere Jezus geboren is onder het teken van het Herderschap. In Bethlehem, het herdersstadje, werd Hij geboren, uit het geslacht Davids werd Hij geboren, en dat geslacht was een herdersgeslacht. En vooral ook: „Er waren herders in diezelve landstreek en hielden de nachtwacht bij hunne kudden." En deze herders komen en aanbidden. De Herder Israëls geboren onder het herdersteken en geboren onder de Herders, opdat Hij zou zijn de enige Herder Israëls.

in de kracht des Heeren en in de hoogheid van de Naam des Heeren Zijns Gods zou Hij weiden. Zo'n kudde uit leeuwenmuil en uit leeuwenklauw te verlossen, daar is almachtige kracht voor nodig. Calvijn zegt: „Zoveel kracht er is in God, zoveei bescherming zal er zijn in Christus." Niet alleen de kracht Gods zou Zijn kracht zijn, maar ook de Naam Gods. in de hoogheid van die Naam. De naam, die op de Heere Jezus gelegd wordt, is de Naam Gods: „En men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst." En die naam, die de Herder gegeven is, die munt uit door hoogheid, t is niet alleen de kracht waarmee Hij weidt, 't is niet alleen de hoogheid waarmee Hij weidt, maar hier wordt ook iets gezegd van de weide, waarin Hij Zijn schapen weidt. Men zou kunnen zeggen, dat de Zaligmaker Zijn kudde weidt in het woord des Heeren. Men kan ook zeggen, dat Hij weidt in het heil des Heeren. Men kan ook zeggen, dat Hij weidt in de kracht des Heeren en in de naam des Heeren. Christus brengt de schapen in God terug. Christus leidt de schapen in de kennis Gods. De bijbel is openbaring Gods. Wie de bijbel leert verstaan, wordt in God en in Zijn heil en in Zijn deugden ingeleid. „Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil." God is het element der schapen, in Hem leven zij, in Hem bewegen zij, in Hem zijn zij. Zijn Woord is onze weide, Zijn heil is onze weide, Hij Zelf is onze weide.

En Hij zal weiden.

Een oosterse herder moest, als een weide door zijn kudde afgegraasd was, telkens weer nieuwe weide zoeken. In God en in Zijn heil is nooit een weide afgegraasd. Die is altijd vers, daar kan men wel altijd blijven. Daar raakt men nooit verzadigd. „Hij doet mij nederliggen in grazige weiden, Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Mijn beker is overvloeiende." Als een schaap afdwaalt en in het dorre moet wonen met een dorre ziel, dan ligt dat aan de Herder niet, dan ligt dat aan de weide niet.

Hoewel geen weide ooit gebrek aan voedsel heeft, zo voert de Herder Zijn schapen toch altijd weer in nieuwe weiden. Daar is in God en in Zijn heil, daar is in het Woord Gods zoveel, dat men er nooit in uitgeleerd komt. Daar is in Hem zoveel, dat men maar geleid moet worden van stuk tot stuk, van weide tot weide, van heerlijkheid tot heerlijkheid. En de schapen zeggen: „De God des heils wil mij ten Herder wezen, 'k Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vrezen. Mijn beker is overvloeiende."

En zij zullen wonen.

Dat zijn dan de overigen Zijner broederen, die zich bekeren met de kinderen Israëls. Dat zijn dan de geredden uit der

leeuwen muil. Dat zijn dan de geleide en de geweide schapen van de Herder Israëls. Algemeen gaat de praat, dat de Heere Jezus voor allen geboren is en dat Hij voor alle mensen gestorven is. De bijbel vertelt u dat anders: , , En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelf leven, maar Dien, Die voor hen gestorven is." U kunt het wenden en keren hoe u het wilt, maar het is alleen voor die zich bekeren. Zelfs uit het verkoren volk Israël, voor die zich bekeren!

Leest het maar uit de tekst. En zij zullen wonen. Als Israël verlost wordt van zijn vijanden, dan zal het wonen. Als Israël zich bekeert, dan zal het wonen. Waar zullen zij wonen? Psalm 23 zegt: , , Ik zal in het huis des Heeren blijven in lengte van dagen." Wonen in Zijn huis, is het dat? Ja, dat is het. Woont u in Gods huis? Verkeert gij in Zijn huis gestadiglijk? Is dat uw eigenlijke thuis, meer dan uw woning? Dit is evenwel te zeggen: Wonen in het Woord Gods, in de reine leer, in de geestelijke bediening van Christus. In dat geleid en geweid worden in God, dat is de woning der schapen. God is onze woning, Hij is eeuwig ons thuis. Buiten God is de eenzaamheid, daar is de verlatenheid, buiten God, daar is de buitenste duisternis, daar is de hel met al haar smarten. Welnu en nu is Christus de Herder, Die Zijn schapen weidt, Die ze ook leidt in de schaapskooi, in de schaapskooi van Zijn Kerk. En dat is een kerk niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. De Herder leidt Zijn kudde in de schaapskooi Gods. En zij zullen wonen. , , Gij zult Uw volk een schuilplaats wezen, Gij bergt hen in het licht van 't Goddelijk aangezicht."

En Hij zal groot zijn.

Nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde. Dit nu staat tegenover een ander nu uit het laatste vers van hoofdstuk 4, waar de tegenstanders van Christus de Rechter Israëls met de roede op het kinnebakken zullen slaan. Dit ziet op het lijden, dat de Herder Israëls zal ondergaan. De Herder Israëls zal geslagen worden. Maar daarop volgt een ander nu. Het is het nu van Zijn verhoging. Het is het nu van Zijn overwinning. Nu zal Hij groot zijn. Dat is bij Zijn geboorte al voorzegd: , , Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden." Wat is de Herder Israëls groot in de ogen van Zijn schapen, wat is Hij groot als Hij daar staat bij Zijn kudde. Wat is Hij groot in hun ogen, als Hij ze verlost uit der leeuwen muil. Wat is Hij groot in hun ogen, als Hij staat om ze te beschermen en te behoeden. Niets en niemand is zo groot in hun ogen als Hij. Met eerbied zien ze tegen Hem op. En als zij Hem zien in Zijn overwinning van de dood en van de hel, dan weten zij het zo goed: „Nu zal Hij groot zijn!"

Nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde. Hoe groot ook de kudde van een herder mag zijn, groter dan een dal zal die toch niet zijn. Het konde zijn dat een herdersvorst als Job zijn kudden wijd en zijd verspreid had. Maar deze Herder heeft Zijn kudde verspreid over het rond der aarde. Tot aan de einden der aarde legert Zijn kudde. En Hij moge dan vele onderherders daarover hebben, de Opperherder is Hij Zelf en het oppertoezicht houdt Hij Zelf. Aan de einden der aarde, daar wonen zij, die mensen, die vrezen voor Zijn tekenen. Aan de einden der aarde, daar wonen zij, die geweid worden in diezelfde weiden van Zijn Woord, van Zijn heil, van Zijn God. Aan de einden der aarde, daar wonen zij, die kennen des Herders stok en staf. Dat dan, waar ter wereld ook, men toch hope op Zijn herderszorg. Dat dan, waar ter wereld ook, men toch hoog en groot achte deze Herder Israëls, in de herdersstad geboren!

Tenslotte: Is deze Herder in uw ogen niets, of is Hij in uw ogen iets, of is Hij in uw ogen alles? Zo Hij niets in uw ogen is, moogt gij met recht vrezen, dat gij Hem niet kent en dat gij tot Zijn kudde niet behoort. Dan zijt gij ongetwijfeld, tenzij dat het met u grondig verandert, schapen ter slachting. Waarom zoudt gij toch sterven? Laat het toch uw bede zijn: „Herder Israëls, breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden."

Schapen van de goede Herder: Laat Hij dan groot zijn in uw ogen en niet klein. Zoekt veel eigen kleinheid en nietigheid en dwaalzucht en onkunde te bedenken. Moge de Heere u daaraan ontdekken, opdat gij te meer Jezus nodig krijgt. Als gij zoveel in uzelf vindt en van uzelf verwacht en in uzelf opgaat, dan vindt gij zo weinig in Hem. Ik zal u iets vertellen. Als de schapen in de wassteden gebracht werden, dan stribbelden zij tegen en wilden niet gewassen worden. Dit duurde tot de herder hun poten onder hen wegtrok. Als zij geen grond meer onder de voeten hadden, dan lieten zij zich reinigen. Dan was de Herder hun alles.

K.a.Z.

W. L. T.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1960

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's

HIJ ZAL STAAN EN WEIDEN

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1960

Gereformeerd Weekblad | 24 Pagina's