Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Alexander Comrie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Alexander Comrie

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(3)

Brief

Dit geluid van de prediker van Woubrugge kwam velen, opgevoed bij de uiteenzetting van Brakel, enigszins verdacht voor. Enkelen wendden zich tot de bekende Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen, met het verzoek zijn mening over deze kwestie te zeggen. Deze heeft er toen een particulier schrijven aan gewijd van niet minder dan ruim 170 pagina's, waarin hij vooral bezwaren voor de praktijk van het geestelijk leven tegen de opvattingen van Comrie aanvoerde. Dit is waarschijnlijk allemaal gebeurd, nog voordat Comrie zijn Brief over de rechtvaardigmaking het licht deed zien, dus vóór 1760. Door dit geschrift werden vele misvattingen weggenomen en heeft Van der Groe vermoedelijk van publikatie afgezien. Trouwens, bij nadere bestudering blijken er helemaal niet van die zogenaamde grote verschillen tussen Van der Groe en Comrie op dit punt te zijn. We komen daar misschien nog wel eens op terug, wanneer we aandacht zullen besteden aan het werk van Van der Groe. We moeten ons er voor hoeden deze twee getrouwe knechten tegen elkaar uit te spelen, want de overeenkomsten tussen hen zijn veel groter dan de verschillen en de accenten die zij leggen.

Het is verder voor het juiste evenwicht goed om op te merken, dat Comrie de rechtvaardigmaking van eeuwigheid niet eenzijdig benadrukt heeft. Dat is wel gebleken uit zijn aan de classis van Leiden en Nederrijnland gerichte Brief over de rechtvaardigmaking, waarin hij zijn betoog voortdurend gestaafd heeft met uitspraken van oude tot zeer oude schrijvers, alsmede van de Dordtse vaderen en hij bestrijdt vooral degenen die zich louter beroepen op de rechtvaardigmaking van eeuwigheid, namelijk de antinomianen. In deze brief geeft Comrie vier oorzaken van de rechtvaardigmaking weer:

1. de inwendige aandrijvende oorzaak, namelijk Gods genade:

2. de stoffelijke of verdienende oorzaak, namelijk Christus' dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid;

3. de formele oorzaak, namelijk de toerekening van die gehoorzaamheid aan de zondaar;

4. de instrumentele oorzaak (of beter: het middel), namelijk het geloof.

Uitwerking

Comrie heeft heel nadrukkelijk gesteld dat de mens gerechtvaardigd wordt door een toegerekende gerechtigheid en niet door tussenkomst van voorafgaande daden; dat laatste zou Rooms zijn, want bij Rome vloeit de rechtvaardigmaking voort uit de heiligmaking. Zo lezen we bijvoorbeeld in Romeinen 4 vers 6: "Zalig is de mens, welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken". Maar tevens stelt Comrie dat de rechtvaardigmaking haar volkomenheid pas vindt in de vierschaar der consciëntie, namelijk dat wij ook in ons gemoed verzekerd worden van ons aandeel aan deze weldaad, ofschoon anderzijds de volkomenheid van de rechtvaardiging voor God niet bestaat in hetgeen wij gevoelen.

Ook in de Eigenschappen des geloofs heeft Comrie over dit onderwerp geschreven. Dat hoofdstuk heeft hij genoemd: "Het geloof een genade, waardoor de ziel gerechtvaardigd wordt". En ook daarin spreekt Comrie over de rechtvaardigmaking in de vierschaar der consciëntie. Daarbij is God de Rechter, Die door goddelijk licht in de vierschaar der consciëntie gezien wordt. De zondaar is de gedaagde, die voor Zijn vierschaar geroepen wordt, wat geschiedt door Woord en Geest. Ook de beschuldigers treden daar aan: de Wet van God, de consciëntie van de mens, alsmede de satan. De voorspraak is Jezus Christus. Het vonnis is tweeledig, namelijk dat God de ziel van de schuld van de zonde vrijspreekt (de genadige vergeving), maar ook toewijst een recht tot het eeuwige leven (de zondaar krijgt een gegrond recht om op God als Zijn Vader te zien) en dit vonnis is nu gegrond op Christus' volmaakte genoegdoening.

De "middeloorzaak" van de rechtvaardiging is het geloof: "Wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof'. Dat houdt derhalve in: zonder de werken der Wet. En dat laatste houdt in, dat alle roem uitgesloten is. En wat is nu het gevolg van deze weldaad van de rechtvaardiging door het geloof? Vrede bij en met God door Jezus Christus.

Tot zover Comrie over de rechtvaardigmaking.

Wedergeboorte

Onder de godgeleerden uit het laatst der zeventiende eeuw en het begin der achttiende eeuw heerste er ook nogal verwarring over het leerstuk der wedergeboorte. Sommigen vereenzelvigden roeping en wedergeboorte. Anderen lieten wedergeboorte en bekering samenvallen. Toch hadden de eerste reformatoren, met name Calvijn en hier te lande o.a. Voetius, zeer duidelijk onderscheiden. Comrie heeft hier ook over gehandeld en heeft daarbij, om duidelijk te zijn, steeds de nadruk gelegd op het onderscheid dat gemaakt moet worden tussen de wedergeboorte in engere zin en de wedergeboorte in ruimere zin. Van de eerste zegt hij onder meer: "Houdt altoos in gedachten, dat de Wedergeboorte, die gij deelachtig zijt geworden, een onmiddellijk gewrochte is van den Heiligen Geest. Hij vindt niets in ons, gelijk als enige goede dispotiën, enige voorbereidselen of voorbereidend werk tot Wedergeboorte en het Geloof, als een materie uit welke Hij ons wederbaart, of een stof op welke Hij werkt, ons wederbarende. O! Neen, daar is niets in ons, als den verdorven aard, waardoor wij geheel en niet maar halfdood zijn; en dus komt de Geest Gods, door de onmiddellijke werking van zijn Goddelijke onwederstandelijke kracht en Hij wederbaart of maakt den uitverkoren zondaar, die dood was, zonder zijn toedoen of allerminste invloeinge tot zijne levendigmaking, levendig; niet bij trappen, maar in een punt des tij ds, in een ogenblik". Comrie spreekt derhalve bewust niet van voorbereidingen tot de wedergeboorte. Een mens is dood of hij is levend.

Deze wedergeboorte in engere zin heeft Comrie duidelijk onderscheiden van de wedergeboorte in ruimere zin, die inhoudt de herstelling van het beeld Gods en de volmaking van het werk des Heeren in de ziel. Of anders gezegd: de bekering die volgt op de wedergeboorte en die gepaard gaat met het geloof.

Geloof

Ook over het geloof zelf heeft Com­ rie zeer uitvoerig geschreven, met name in zijn Eigenschappen des geloofs. De predikaties in dat boek heeft Comrie uitgegeven om de gemeente van Woubrugge onderwijs te geven in een belangrijke zaak, namelijk dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de hebbelijkheid en de daad des geloofs. Het boek is dan ook opgedragen "aan mijne zeer geliefde en waarde Gemeente van Woubrugge". Comrie maakt dus onderscheid tussen de hebbelijkheid en de daad. Nu moeten we hierbij direct opmerken dat deze woorden in het spraakgebruik nogal eens gebezigd worden in strijd met het gebruik dat Comrie van deze woorden maakte. Men kan over bepaalde geestelijke werkzaamheden wel eens opmerkingen horen als: "Dat is slechts de hebbelijkheid". Dat is echter de bedoeling van Comrie niet geweest.

Comrie onderkende het werkelijke gevaar dat men aan "de daad des geloofs" zulk een waarde toekende, dat deze een "rechtvaardigende kracht" had. Nadrukkelijk schrijft hij hierover in zijn uiteenzetting over de zevende zondag van de Heidelbergse Catechismus. Wanneer het geloof als "daad" ons rechtvaardigt, dan is de rechtvaardiging uit de werken. Dan is het geen genade meer, waardoor we gerechtvaardigd worden. Daarom gaat Comrie terug van de daad {actus) naar de hebbelijkheid {habitus) of het vermogen {potentia). Met een voorbeeld betreffende ons zien verduidelijkt Comrie dat. We moeten het vermogen om te zien onderscheiden van de daad van het zien. Iemand die geen gezichtsvermogen heeft, zal nooit de daad van het zien kunnen beoefenen. Om te kunnen zien, is het gezichtsvermogen onmisbaar. Zo is het met het gehoor, de reuk, enz. Nu noemt Comrie dat vermogen de "habitus" en de daarmee geoefende werkzaamheid de "actus".

De geestelijk dode mens mist de habitus, het vermogen. Echter, in de wedergeboorte wordt deze habitus ingeplant {het geloof). Van dat geloof onderscheidt Comrie zeer nadrukkelijk het geloven, de daden, de werkzaamheden, de oefeningen. Zo handhaaft hij de volstrekte afhanke­ lijkheid van de genade Gods. Dat vermogen, die hebbelijkheid, heeft in zichzelf geen kracht om te werken. Het is de Heilige Geest, Die door het Woord op dit "vermogen" inwerkt en zo de "werkzaamheden" voortbrengt. En Comrie zegt dan in Zondag 7: "Uit al deze redeneeringen kunt gij zien dat er een onderscheid is tusschen de genade des geloofs, de hebbelijkheid of het hebbelijk vermogen, èn de werkzaamheid; het eene gaat voor en het andere volgt na; het eene is het beginsel en het andere de daad, uit dat beginsel voortvloeiende".

Aansporing

Dominee Kersten bemerkte in zijn herderlijk werk regelmatig, dat de hapering in het geestelijk leven van velen gelegen was in een gebrek aan toeëigening door het geloof van het in Christus geschonken heil. Hij drong dan ook steeds aan op het staan naar geestelijke groei, naar het opwassen in de kennis van Christus, die door de oefeningen van het geloof verkregen wordt. Ten aanzien hiervan verwees hij altijd graag naar Comrie, die, zoals hiervóór aangegeven, een onderscheid maakt tussen de hebbelijkheid en de dadelijkheid van het geloof, anders gezegd tussen de genade en de oefening van het geloof We laten ds. Kersten even aan het woord: "Te onderscheiden zijn dus het geloof en het geloven. Gelijk ook onze geloofsbelijdenis leert. En nu doet het aan het wezen des geloofs niets af, dat wij dikwijls de oefeningen des geloofs missen, niet geloven kunnen, in vele twijfelingen verkeren. De wedergeborene, die door het ingeplante geloof, Christus ingelijfd werd, heeft in de vruchten het bewijs dat het geloof is een kennen en vertrouwen...

Ook volgt uit deze leer, dat een iegelijk te staan hebbe naar de ruste des geloofs in Christus. Die hebbelijkheid des geloofs kome tot dadelijkheid. O, dat het meer onder Gods volk ware een lopen in de loopbaan om Christus te gewinnen; dat wij de grond meer verloren uit al wat buiten de enige Zaligmaker is".

(Wordt vervolgd)

Veenendaal,

J. Schipper.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1992

De Saambinder | 16 Pagina's

Alexander Comrie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 januari 1992

De Saambinder | 16 Pagina's