Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belofte en bevinding in de prediking 1.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belofte en bevinding in de prediking 1.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij vandaag bijeen zijn om met elkaar na te denken over het onderwerp: “Belofte en Bevinding in de prediking” dan mag en kunt u van mij niet anders verwachten dan een bescheiden aanzet.

Want zoals u allen met mij weet is er in het verleden tot op de dag van vandaag binnen Kerk en Theologie veel over dit onderwerp in allerlei toonaard geschreven en gesproken. Wel mogen wij zeggen, dat het onderwerp op zich nog niets aan actualiteit heeft verloren.

Met name in de kerken, die wij door Gods genade mogen dienen is bezinning op dit onderwerp meer dan noodzakelijk.

Welnu, laat ik trachten een bescheiden aanzet te mogen leveren om met elkaar tot nadere doordenking en uitwerking van ons onderwerp te komen. In de praktische theologie, die immers alles met de prediking te maken heeft, gaat het om de kennis van God en van de mens. Het eigenlijke voorwerp van de theologie is de mens, die door de zonde schuldig staat en de rechtvaardigende God in Christus van deze zondaar.

De kennis van God raakt de kennis van Hem, Die Zich in Zijn Woord en belofte in Christus heeft geopenbaard.

Bekend is de uitspraak van Luther: “God heejt Zich nooit anders tot de mens in betrekking gesteld, oj doet dat nog, dan door het woord der belojte. En omgekeerd is het zo, dat wij ons nooit anders met God in betrekking kunnen stellen dan in de weg van het gelooj aan het woord Zijner belojte. Om werken geejt Hij niets en Hij heejt die ook niet nodig.

Gods Kerk wordt dus geboren uit het woord der belofte, door het geloof en daardoor wordt zij gevoed en bewaard. De Heere handelt echter met ons door mensen, die ons het Woord prediken. Dat Woord heeft gezag, maar het krijgt het voor ons op een heel bijzondere en persoonlijke manier, door de kracht van de Heilige Geest. Zonder het Woord is het geloof onbestaanbaar, en het geloof is niets anders dan dat te geloven, wat God belooft of zegt.

Wij lezen immers in Rom. 10 : 17: “Zoisdan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.” En in onze belijdenis lezen wij H.C. zondag 7, vraag en antwoord 22: “ Wat is dan een Christen nodig te geloven? Al wat ons in het Evangelie wordt beloofd.”

Het ware geloof verlaat zich dus op de belofte van het Evangelie.

Calvijn is het geweest, die nadrukkelijk stelde, dat er geen onmiddellijke verbinding met God is, maar alleen die verbinding, die gewerkt wordt door het van God verordende middel van de verkondiging van het evangelie. Voor Calvijn is het eigenlijke voorwerp des geloofs Gods Woord en belofte. Het zaligmakend geloof is het geloof in de beloften van het evangelie, die in Christus ja en amen zijn.

Een bijzonder schone omschrijving van Calvijn over de evangelieprediking wil ik u niet onthouden: “Als het evangelie met zulk een kracht wordt gepreekt als het hoort, is Christus als de Gekruisigde in ons midden. Dan is het alsoj Hij aan het kruis hangt, Zijn bloed neervloeit en Hij Zijn eeuwigdurend offer aan God Zijn Vader aanbiedt, om al onze zonden en overtredingen weg te vagen.Steeds wanneer God tot ons spreekt in de prediking en Hij ons de vergeving der zonden aanbiedt vindt er besprenkeling met het bloed van Christus plaats. Wanneer er gepreekt wordt is de poort van het paradijs voor ons geopend, gaat de deur der zaligheid voor ons open. Dat komt omdat in dat woord Jezus Christus wordt gegeven en toebedeeld.”

Met deze korte inleiding is het belang van de prediking van Gods Woord en Belofte wel aangegeven.

Thans wil ik aan de hand van enkele nevenonderdelen het grote belang van de prediking van de belofte en de wijze waarop aangeven.

De prediking van de belofte aan allen of aan sommigen?

Zoals wij kunnen weten bestreden de Remonstranten de gereformeerde leer van verkiezing en verwerping onder meer met dit argument dat het evangelie dan niet meer ernstig kan worden genomen, althans niet door een ieder. God zou immers alleen de uitverkorenen kunnen gebieden om te geloven. Hoe zou Hij het heil kunnen aanbieden en diegenen kunnen roepen tot het geloof, als zij de macht niet hadden die roeping op te volgen?

Er waren contra-remonstranten, die in twijfel trokken, of de aanbieding van Gods genade in het evangelie wel algemeen was. Met name de ajgevaardigden van Gelderland op de Dordtse Synode waren van oordeel, dat de weldaden van Christus niet aangeboden worden aan allen en een iegelijk tot wie de prediking komt. Wij weten dat hier besliste uitspraken tegenover staan. Het gevoelen van de theologen van Groot Britannië over het 2e artikel luidde: “In de kerk, alwaar de belofte des Evangelies, de zaligheid allen wordt aangeboden, is de bediening der genade zodanig, dat zij genoegzaam is om alle onboetvaar- digen en ongelovigen te overtuigen, dat zij door hun moedwillige schuld en of nalatigheid of verachting van het evangelie verloren zijn gegaan en de aangeboden weldaad hebben verloren.

Wij weten ook van de strijd over deze vraagstelling in de kerk der Afscheiding. De drentse richting van Ds. Joffers leerde: “De beloften van het evangelie zijn voor de uitverkorenen.” Ds. J.R. Kreulen c.s. stelde: “De welmenende aanbieding van de genade aan allen, die onder de bediening van het evangelie leven, is de grond van de aanneming.

In later tijd is er zelfs het standpunt ingenomen, dat het evangelie van genade alleen aan diegenen verkondigd mocht worden, die zichzelf door de prediking van de wet hadden leren kennen als een verloren zondaar voor God. Dat zou dan de bijzondere evangelieprediking zijn. Volgens dit standpunt was er dan ook nog een algemene evangelieprediking, waarin de beloften alleen maar worden voorgesteld zonder dat daarmee aan ieder een recht op de belofte wordt gegeven. De beloften zijn in Christus aan de uitverkorenen vermaakt.

Zeer terecht is gesteld, dat men zo de belofte reserveert voor de uitverkorenen, omdat men de onverbrekelijke samenhang van belofte en eis niet ziet en men hoort in de belofte meer een uitspraak dan een aanspraak, meer een voorzegging dan een toezegging.

In D L. 11, par. 5 lezen wij: Voorts is de belofte van het evangelie dat een ieder, die in de gekruiste Christus gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven zal hebben, welke belofte alle volken en mensen tot welke God naar Zijn Welbehagen Zijn evangelie zendt, zonder onderscheid moet verkondigd worden en voorgesteld met bevel van bekering en geloof, en voorts zovelen als er door het evangelie geroepen worden, die worden ernstig geroepen. Want God betoont ernstig en waarachtig in Zijn Woord wat hem aangenaam is, n.1. dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen die tot Hem komen rust der zielen en het eeuwige leven D.L. III/IV, 8. Maar het komen tot Hem kan niet geschieden door vrije wil (10) niet door de uiterlijke prediking, maar door de krachtige werking van Gods Geest (11,12). Als dus de vraag wordt gesteld: Is het evangelie voor mij? Dan mogen wij op grond van Gods Woord en de Belijdenis der Kerk zeggen: Wie door het evangelie wordt geroepen, wordt ernstig geroepen. En de Heere meent het als Hij roept. In het evangelie wordt Christus aangeboden.

De belofte van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament is hetzelfde. Zij moet gepreekt worden met bevel van bekering en geloof. Deze belofte komt van Gods kant tot allen op dezelfde wijze, n.1. als een ernstige, welmenende aanbieding van het volle heil in Christus, maar die belofte moet wel in een waar geloof worden aangenomen. Zo kunnen wij dus nimmer volstaan met een heilshistorische kijk op de belofte alleen. Er is ook een heilsordelijke betekenis van de belofte. Het is echt niet zo, dat wij door onze plaats in de heilsgeschiedenis, nu ook vanzelf in het heil zouden delen, het heil zouden bezitten. God moet door Zijn Geest het heil, de genade toeëigenen. De belofte wordt niet alleen geschonken, maar de belofte moet ook vervuld.

Het is van groot belang in dit verband eens na te gaan of een man als Calvijn de tegenstelling van de aanbieding van de genade aan allen, en dat God, de Heilige Geest de wedergeboorte en ware bekering alleen schenkt aan de uitverkorenen, niet heeft gevoeld? Jazeker, wij kunnen dat lezen in de Institutie III, 24,17: “Maar zult gij zeggen, indien dit zo is, zal er weinig vastheid zijn in de beloften van het evangelie, die wanneer zij van de wil Gods getuigenis geven, verklaren, dat Hij dan dat wil, wat met Zijn onveranderlijke besluit in tegenspraak is. Volstrekt niet zeg ik. Want schoon de beloften der zaligheid algemeen zijn zo strijden zij nochtans niet tegen de voorverordinering der verworpenen, gelijk wij zien zullen, zo wij slechts ons oog vestigen op derzelver krachtige uitwerking. Wij weten dat de beloften voor ons dan eerste kracht hebben als wij die door het geloof aannemen; en dat daarentegen wanneer het geloof verijdeld is, meteen ook de belofte is teniet gemaakt.” Strijdt het nu vraagt Calvijn als de Schrift leert: “te weten dat God gezegd wordt van eeuwigheid bepaald te hebben, wie Hij in liefde omhelzen en tegen wie Hij Zijn toorn wil oefenen, en dat Hij allen zonder onderscheid de zaligheid verkondigt? Ik voor mij zeg. dat zij zeer wel overeenkomen. Want als Hij in dier voege Zijn beloften doet zo wil Hij niets anders te kennen geven dan dat Zijn barmhartigheid openstaat voor allen, die diezelve slechs begeren en inroepen, dat geen anderen doen dan die Hij verlicht heeft.”

Ook gaat Calvijn in op de vraag: “Waarom spreekt God tot allen in ’t gemeen? Zulks doet Hij opdat de gewetens der godvrezenden meer in vrede zouden rusten, wanneer zij verstaan dat God geen onderscheid maakt tussen de zondaren zo het geloof maar aanwezig is en opdat de goddelozen niet zouden klagen, dat zij geen toevlucht hebben.”

In zijn verklaring van Ezechiël 18 : 23 handelt Calvijn ook over deze vragen: De tekst zegt dat God geen lust heeft in de dood der goddelozen, maar in hun bekering en leven. “Maar als God allen roept, hoe kunnen wij dan van een verkiezing spreken? Is God verdeeld?” Neen antwoordt Calvijn: “God wil altijd hetzelfde, maar op verschillende wijzen. In Gods wil is geen gedeeldheid, maar voor onze waarneming is er verschil. Het is echter niet vreemd, dat wij niet recht kunnen onderscheiden hoe God aller behoudenis wil en toch de goddelozen verdoemt. Ons verstand is nog te klein. Als wij aan God gelijk zullen zijn, dan zullen wij zien van Aangezicht tot Aangezicht.”

Bij de bespreking van psalm 81 : 14: “Och dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël in Mijne Wegen gewandeld had.” Maar zo zegt Calvijn, waarom zou God klagen, Hij kan toch zelf die stijve halzen des volks buigen? Het antwoord luidt: “Men moet geen dingen met elkaar vermengen, die zo ver van elkaar verwijderd zijn als hemel en aarde”.

Wij hebben te bedenken, dat de verkiezing een verborgenheid Gods is, die staat in de boeken des hemels. Daar mogen wij niet mee rekenen noch redeneren. Dit staat in het Heilige der Heiligen. Voor ons moeten wij rekenen en redeneren met de nodiging Gods en dat de Heere klaagt en weent, als iemand die treurt over degenen die niet tot Hem willen komen. Sprekend over de geopenbaarde dingen zegt Calvijn bij bovenvermeld vers: “God wil dat zij zich allen tot Hem bekeren.” Wij moeten nu niet vragen, waarom God ze niet bekeert, maar “Ons tevreden stellen met zijn wil die ons geopenbaard is in Zijn Woord. Want volkomen terecht wordt gezegd dat Hij de redding en zaligheid wil, tot wie deze roepstem is gericht: Komt tot Mij en bekeert u (Jesaja 21:12). Calvijn leert dus overduidelijk God wil de zaligheid van hen tot wie deze roepstem is gericht.

Op Lukas 2 : 10 merkt Calvijn op: “Dat de blijdschap het deel van geheel het volk wezen zou verstaan wij dus zo, dat zij aan allen zonder onderscheid verkondigd zou worden. Want niet aan dezen of genen maar aan het ganse geslacht van Abraham had God Christus beloofd. Dat echter het grootste gedeelte der Joden beroofd geweest is van de vreugde die hen rechtmatig toekwam, is aan hun ongeloof te wijten: evenals God heden ten dage alle mensen door het Evangelie tot de zaligheid roept; maar de ondankbaarheid der wereld is er oorzaak van, dat slechts enkelen de genade deelachtig worden, die allen gelijkelijk wordt aangeboden.”

Dat is de bijbelse leer, de ware gereformeerde leer is: God wil uw zaligheid. Het is een ernstige, welmenende nodiging. Alle mensen, tenminste voorzover zij het evangelie horen zijn genodigd tot de zaligheid. Calvijn handhaaft: God wil het behoud van allen en geejt toch niet aan allen de genade van de Heilige Geest. Wij mogen beiden nooit loslaten. Nooit is iemand tot God gekomen en behouden geworden of God is eerst tot die zondaar(es) gekomen met de verborgen werking van Gods Geest. Daarmee komt Hij alleen tot de uitverkorenen. Nochtans komt de nodiging, de belofte, de aanbieding wel tot alle mensen en wie de belofte aanneemt door het geloof heeft ze, zegt Hugo Binning in een van zijn preken en dat zegt Calvijn ook. Calvijn preekte een ruim aanbod van genade, een lieflijk aanbod van genade. Het maakt dus een groot verschil oj een dienaar van het Woord van de gedachte uitgaat, dat hij gekomen is om de uitverkorenen te roepen dan wel dat hij gekomen is om allen te roepen en te nodigen tot de Zaligheid.

Ik kan er niet aan voorbijgaan om ook nog eens te wijzen op de Marrowmen (de Erskines e.a.) die zo’n ruim evangelie preekten. Het zou trouwens ook interessant zijn Thomas Boston te laten spreken over deze vraagstelling en dan een gelukkige inkonsekwentie te konstateren, ondanks het feit dat de Erskines en Boston leren dat het Verbond der Genade is opgericht met de uitverkorenen en dus de beloften alleen voor hen zouden zijn.

Samenvattend kunnen wij wel zeggen dat Boston leert dat Christus het Verbond bedient aan iedere zondaar van het menselijk geslacht. Christus is ambtshalve aangesteld als een Zaligmaker der wereld en op een dadelijke wijze alleen voor de uitverkorenen. Ambtshalve voor alle mensen en een ieder zou volgens Boston recht hebben om op Zijn roepende stem te komen. Boston vereenzelvigt de aanbieding van het evangelie met de belofte: “De belojte is aan U en.aan een iegelijk van U”.

Ralph Erskine schrijft in “De zwangere belofte en haar vrucht”. Daar is een geven van Christus in de aanbieding des evangelies en dus wordt Hij aan de gehele zichtbare kerk gegeven in de bediening des Woords. En dit geven is het fundament van ons recht om Christus aan te nemen, en om deze gift aan te nemen uit de hand van de Gever. Een recht van bezitting heejt niemand totdat hij gelooft en de aangeboden gift aanneemt. Maar een recht van toegang om te geloven hebben allen of zij geloven of niet en of zij deze gift uit Gods hand aannemen of niet. In de aanbieding van het evangelie wordt Christus gegeven. Ralph Erskine vereenzelvigt de aanbieding van het evangelie met het geven van Christus.

Ook een man als Theodorus van der Groe staat in deze lijn. Geen wonder hij schreef immers een uitvoerige voorrede op de werken van de Erskines. Het werd voor mij nog eens bevestigd uit een brief van van der Groe, die hij schreef aan Jakob Groene- wegen, schrijver van het tweede deel van de Lofzangen Israëls. Jakob Groenewegen was het niet eens met van der Groe over de inhoud van diens uitgave over het Oprecht en zielzaligend gelooj.

Zo schrijft van der Groe: ’Ts niet het gehele evangelie een openlijke aanbieding of voorstelling van Christus en van Gods genade aan elk en een ieder zondaar, die dat leest of hoort? Is het niet: o alle gij einden der aarde wendt u naar Mij toe en wordt behouden. En die wil neme het water des Levens om niet? Mag wel iemand zichzelf hier uitsluiten en zeggen Ik word niet gemeend of geroepen; Christus biedt Zichzelf wel aan anderen tot een Zaligmaker aan, maar niet aan mij? Begrijpen wij gereformeerden deze zaak wel anders, als dal het aanbod van Christus en de zaligheid in het evangelie algemeen geschiedt aan alle mensen, die onder het evangelie leven? Houden wij dit niet staande, aan de ene kant om alle verlegen zondaren de weg tot Christus wijd te openen? aan de andere kant om alle ongelovigen in de schuld te stellen, dat zij de Heere Jezus Christus, die hen in het evangelie aangeboden wordt, versmaden en verwerpen, en dat alzo hun verdoemenis in die weg rechtvaardig zal zijn?”

Het is dus de plicht in het algemeen van allen die het evangelie horen, om op de belofte van het evangelie te pleiten en die aan te grijpen door het geloof.

Barendrecht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 1985

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Belofte en bevinding in de prediking 1.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 1985

Bewaar het pand | 6 Pagina's