Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het karakter van de belijdenis des geloofs (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het karakter van de belijdenis des geloofs (1)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Er zijn in onze kerken ieder jaar weer honderden jonge mensen — soms ook ouderen — die belijdenis van hun geloof afleggen.

En elke kerkeraad komt telkens voor de vraag te staan, of hij hen die de begeerte. daartoe te kennen geven, kan toelaten tot het doen van belijdenis in het midden der gemeente. Het zijn mooie maar ook wel eens moeilijke momenten.

In „Ambtelijk Contact’ is al eens gewezen op de verantwoordelijkheid van de kerkeraad en de wenselijkheid van een voorafgaand gesprek1).

De regelingen in de plaatselijke kerken zijn verschillend, maar het schijnt dat ook over de betekenis van de belijdenis des geloofs niet overal gelijk gedacht wordt.

Is het een aanneming of bevestiging? Moet het altijd een belijdenis van het geloof zijn of kan het ook een belijdenis van de waarheid zijn? Welk verband is er tussen doop en belijdenis en tussen belijdenis en avondmaal?

Deze vragen komen niet alleen aan de orde op de vergadering van de kerkeraad maar ook op andere kerkelijke vergaderingen. Er ontstond nog enige discussie over het karakter van de openbare belijdenis des geloofs tijdens een van de laatste zittingen van de Generale Synode van 1965—’66. Het ging toen over een formulier voor de openbare geloofsbelijdenis.

Hoe zag Calvijn het?

Het is niet om maar ergens te beginnen, dat wij eerst Calvijns visie bespreken. Hij heeft de kerk immers ook in dit opzicht de schriftuurlijke weg gewezen. Wij letten vooral op een passage in het vierde boek van de Institutie (IV, 19, 13). In dit hoofdstuk bestrijdt hij de vijf valse sacramenten van de Rooms-Katholieke Kerk. Ook het vormsel wordt radicaal verworpen.

Calvijn schrijft: „Och of wij de gewoonte bewaarden, die, gelijk ik heb vermeld, bij de ouden in gebruik geweest is, voordat dit ontijdig gedrocht van een sacrament geboren werd: niet opdat er een vormsel zou zijn, zoals zij er een verzinnen, dat niet genoemd kan worden zonder dat men de doop onrecht aandoet; maar een onderwijzing, waardoor de kinderen of de aankomende jongelieden rekenschap zouden afleggen van hun geloof”.

Het vormsel, waar hij zo scherp tegen reageert is ontstaan uit de in de oude kerk opgekomen praktijk om de doop gepaard te doen gaan met handoplegging en zalving.

Bij de doop van volwassenen ontbrak de belijdenis niet, maar als de doop aan kinderen was bediend, vroeg men later geen belijdenis van het geloof meer, doch hield men vast aan een plechtige handoplegging en zalving.

Toen men het vormsel eenmaal tot een sacrament had gemaakt, verbond men er ook een bijzondere sacramentele genade aan. Aan de door de doop wedergeborenen zou hiermee geestelijke kracht worden geschonken. Men ging er een aanvulling en voltooiing van de doop in zien.

De bisschop verleent het sacrament van de confirmatie met de woorden: Ik teken u met het teken des kruises en vorm u met de zalf des heils in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Luther en Calvijn hebben hier niets van willen weten. Het is geen sacrament, want het is niet door Christus ingesteld en er wordt geen belofte van God door verzegeld. En de doop heeft geen aanvulling nodig!

In de plaats van het vormsel komt nu het catechetisch onderwijs, de belijdenis van het geloof en de toelating tot het heilig avondmaal.

Calvijn zou wensen, dat een kind van tien jaar zich aan de gemeente zou aanbieden om belijdenis des geloofs af te leggen; dat het dan ondervraagd zou worden over ieder hoofdstuk, en op alle vragen antwoordde; indien het iets niet wist of minder goed begreep, dat het dan onderwezen zou worden. Het zou dan het enige, ware en zuivere geloof, waarmee het volk der gelovigen eendrachtig de enige God dient, belijden ten aanschouwen van de gemeente die er getuige van is (IV, 19, 13).

Het is de vraag, of dit inhoudt dat de kinderen der gemeente op deze jeugdige leeftijd al belijdenis deden. Men kan ook denken aan het begin van een „belijdeniscatechisatie”. Maar in elk geval moest de belijdenis niet lang uitgesteld worden.

Calvijn had het werk der reformatie in Geneve nog maar nauwelijks ter hand genomen, of er werd al het een en ander bepaald. Het gaat erom, dat ook de jongeren rekenschap kunnen geven van het geloof. De kinderen behoren met behulp van een catechismus in de grondbeginselen van de christelijke religie onderwezen te worden om er zo toe te komen om ten overstaan van de gemeente hun geloof te betuigen, waarvan zij geen getuigenis konden afleggen bij hun doop. Wij zien immers dat de Heilige Schrift het geloof en de belijdenis altijd met elkaar verbindt. Indien wij waarlijk met het hart geloven tot gerechtigheid, moeten wij ook met de mond belijden tot behoudenis (Rom. 10 : 10).

De reformator was toen al van plan om een korte samenvatting van het christelijk geloof op schrift te stellen, die door alle kinderen thuis zou moeten worden geleerd. De predikanten zouden dan een onderzoek naar hun kennis instellen.

Hij heeft er inderdaad voor gezorgd, dat er spoedig een bruikbare handleiding was voor het catechetisch onderwijs. Nu werd ook bepaald, dat de predikanten zelf moesten catechiseren.

Behalve op de relatie van geloof en belijdenis wijst Calvijn met nadruk op de samenhang van doop en belijdenis en van belijdenis en avondmaal.

In de kerkelijke bepalingen van 1561 staat, dat de kinderen nadat ze voldoende onderwezen zijn in de catechismus, de hoofdzaken moeten kunnen opzeggen. Zo doen zij in het midden van de gemeente belijdenis dat ze christen zijn. Zonder belijdenis wordt niemand tot het heilig avondmaal toegelaten. De openbare belijdenis vindt plaats op de vier zondagen in het jaar: de zondagen vóór de avondmaalsviering.

Belijdenisvragen van Calvqii

Calvijn vond het ongewenst dat met de belijdenis jaren gewacht werd, en had steeds de kinderen op het oog. Hij wilde ook met de minder ontwikkelden rekenen. Daarom eiste hij niet, dat iedereen zijn gehele catechismus kende. Deze diende wel om de kinderen te onderwijzen in de leer van Christus, zoals de titel zegt, maar was met zijn 373 vragen en antwoorden zo uitgebreid, dat bij het onderzoek in verband met de toelating tot het heilig avondmaal met een soort kort begrip moest worden volstaan.

In de werken van Calvijn treffen wij een minder bekend stuk aan: „De wijze van ondervragen van de kinderen, die men wil toelaten tot de tafel van onze Here Jezus Christus”. Het was toegevoegd aan de Catechismus in de uitgave van 1553.

Het is opvallend, hoe kinderlijk eenvoudig de grote theoloog Johannes Calvijn het kon voorstellen. Het zijn 21 korte vragen en antwoorden.

Hier volgen deze „belijdenisvragen van Calvijn” in vertaling.

1. In Wie gelooft ge?

In God de Vader, en in Jezus Christus, Zijn Zoon, en in de Heilige Geest.

2. Zijn de Vader, de Zoon en de Heilige Geest meer dan één God?

Neen.

3. Moet men God dienen volgens Zijn geboden of volgens de overleveringen van mensen?

Men moet Hem dienen volgens Zijn geboden en niet volgens de geboden van mensen.

4. Kunt ge de geboden van God uit uzelf volbrengen?

Neen.

5. Wie volbrengt ze dan in, u?

De Heilige Geest.

6. En als God u Zijn Heilige Geest gegeven heeft, kunt ge ze dan volkomen volbrengen?

Neen.

7. En God vervloekt en verwerpt toch degenen, die Zijn geboden niet geheel volbrengen?

Dat is waar.

8. Waardoor zult ge dan behouden en van de vloek van God bevrijd worden?

Door de dood en het lijden van onze Here Jezus Christus.

9. Hoe dan?

Omdat Hij ons door Zijn dood het leven heeft gegeven en ons verzoend heeft met God, Zijn Vader.

10. En tot Wie bidt ge?

Tot God.

11. In Wiens naam bidt ge?

In de naam van onze Here Jezus Christus, Die onze Voorspraak en Pleitbezorger is.

12. Hoeveel sacramenten zijn er in de christelijke kerk?

Twee.

13. Welke zijn dat?

De doop en het heilig avondmaal.

14. Wat is de betekenis van de doop?

Die is tweeledig. Want onze Here stelt ons daarin de vergeving van onze zonden voor en onze wedergeboorte of geestelijke vernieuwing.

15. En wat geeft het avondmaal ons te kennen?

Het geeft ons te kennen, dat onze zielen door het deelhebben aan het lichaam en bloed van onze Here Jezus Christus gevoed worden in de hoop op het eeuwige leven.

16. Wat stellen het brood en de wijn voor, die ons in het avondmaal gegeven worden?

Zij stellen ons voor, dat het lichaam en bloed van Christus evenveel kracht voor onze zielen heeft als het brood en de wijn voor onze lichamen.

17. Bedoelt ge, dat het lichaam van Jezus Christus besloten is in het brood, en Zijn bloed in de wijn?

Neen.

18. Waar moeten wij Jezus Christus zoeken om er de zegen van te ontvangen? In de hemel, in de heerlijkheid van God, Zijn Vader.

19. Wat is het middel om in de hemel te komen, waar Jezus Christus is? Het geloof.

20. Moeten wij dus een waar geloof hebben, voordat wij dit heilig sacrament recht gebruiken kunnen?

Ja.

21. En hoe kunnen wij dit geloof hebben?

Wij hebben het door de Heilige Geest, Die in onze harten woont, en Die ons zeker doet zijn van de beloften van God, die ons in het evangelie gedaan worden.

Wat door de predikanten bij het catechetisch onderwijs breder besproken is, wordt dus in heel beknopte vorm samengevat. Het gaat in dit formulier over het geloof, het gebod, het gebed en de sacramenten. In de Catechismus van Calvijn vinden wij dezelfde onderwerpen in dezelfde volgorde behandeld.

Het ging Calvijn niet om het opzeggen van bepaalde leerstof maar om het persoonlijk verwerken, zuiver verstaan en gelovig aanvaarden van de heilswaarheid. Toch heeft hij zelf overwogen, dat bij de belijdenis des geloofs wel iets meer gevraagd mag worden dan deze 21 antwoorden. Er is tenminste een latere uitgave van de vragen en antwoorden, die wat uitvoeriger is. Op de tweede vraag volgt de Apostolische geloofsbelijdenis.

Ook de Tien geboden en het Gebed des Heren moeten worden gekend.

Dat het werkelijk als het afleggen van geloofsbelijdenis en niet als het doen van een examen in de geloofsleer bedoeld is, blijkt behalve uit de bewoordingen ook uit de zegenbede, die het besluit vormt.

De predikant zegt: Gaat nu heen in vrede, en deze goede God moge Zijn genadegaven meer en meer doen toenemen in u, en jegens ons allen, die Zijn kinderen zijn.

Het kind antwoordt: Zo zij het, door onze Here Jezus Christus, Amen.

1) Zie het artikel van dr. W. H. Velema: „Rondom de geloofsbelijdenis” (Ambtelijk Contact, nr. 26, april 1964).

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1966

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Het karakter van de belijdenis des geloofs (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1966

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's