Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een lied uit de diepten (VI - Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een lied uit de diepten (VI - Slot)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 130.

Uit de diepten klimt de psalmdichter door het geloof naar boven. Op de vleugelen des geloofs stijgt de ziel van Gods kind op en verheft zich in de kracht des Heeren boven alle ellende. Voor het heden gesterkt in Jehovah, bij wien veel verlossing is, staat het voor de toekomst eeuwig vast, dat Gods belofte niet zal falen. Hij zal Israël verlossen van al zijne ongerechtigheden. Van zich zelven ziet hij ook op anderen. De liefde is mededeelzaam. In schuldbesef en leedgevoel over de zonde staat Gods kind niet alleen op de wereld ; maar ook in hoop, in dankzegging en in het zalig uitzicht op de volkomene vervulling van alle Gods beloften zijn we niet alleen. Neen, niet slechts voor ons zelven, maar voor geheel het erfdeel Gods kan het vrij en stellig uitgesproken : de Heere zal volkomene verlossing geven. Verlossing van alle vijanden, verlossing van alle kwaad, — bovenal verlossing van alle ongerechtigheden. Doet de zonde ons telkens roepen uit de diepten tot God, de genade heft ons telkens weer op, tot eenmaal de laatste zonde overwonnen is en de laatste ongerechtigheden vergeven zijn.
Waar de ellende gezien en gevoeld, maar het geloof gemist wordt, daar roept Kaïn in wanhoop uit: «mijne misdaad is grooter dan dat zij vergeven worde « Dit dreef Judas naar den strop. Doch door de kracht en de genade des geloofs heffen Gods kinderen de eerste toonen van het lied der overwinning zelfs in de diepten aan. Dit houdt hun het hoofd boven, in de wateren der verdrukking ; dat voert hen uit als uit modderig slijk. Onze God geeft psalmen in den nacht. Dit is gebleken in de tijden der vervolging, toen men uit akelige en sombere kerkerholen en spelonken lofzangen deed hooren ter eere van Israels God. Geene vrees voor menschen, geene vrees voor straf, zelfs geene vrees voor den dood kan Paulus en Silas in de gevangenis te Filippi weerhouden, lof te zingen ter eere van Hem, wiens zaligheid zij smaakten ook onder het grievendst leed. En dit niet alleen ! Ook in het doorworstelen van den meest bangen zielestrijd, waarbij uitwendig geen leed ons dreigt. Dat is de belofte des Heeren, de troost van het Evangelie, de uitnemende kracht van Gods genade, waardoor uwe ziel zich vastklemt aan den Onzienlijke. Zóó sterk kan het geloof, zóó levendig de hoop, zóó ijverig de liefde zijn, dat uw hart, vervuld met Gods goedertierenheid, er behoefte aan heeft, het ook anderen toe te roepen, dat de Heere goed is. Dit strekt niet weinig tot bemoediging en opwekking van anderen, als de Heere ons verwaardigd in beproeving en smart zijn lof te vertellen en zijne goedheid te prijzen.
Juist in smarten, verliezen en allerlei tegenspoeden komt de armoede van de kinderen der wereld, die God niet kennen, allerduidelijkst aan het licht. In nood leert men als vrienden zijn en wie waarlijk als vrienden kunnen worden aangemerkt.
Ook de christen wordt in nood het best gewaar wat hij aan God heeft. Waren er geene diepten van ellenden, dan zouden wij ook niet in het bezit zijn van die heerlijke liederen der bevrijding, waarmede de Heere zoo menigmaal zijn bedrukte volk heeft vertroost. Duizenden hebben den man Gods nagezongen : «Uit diepten van ellende, roep ik, met mond en hart, tot U, die heil kunt zenden! O, Heer! aanschouw mijn smart!» En die beden eindigden steeds weer met het bekende laatste vers uit dezen berijmden psalm: «Hoopt op den Heer, gij vromen! Is Israël in nood, er zal verlossing~k-omen ; Zijn goedheid is zeer groot.» Als een heerlijk opschrift lezen we dit lied op onze woestijnreize naar de eeuwigheid. Het prijkt op den smallen weg, die tot het eeuwige leven leidt. Daardoor roept de Heere den reizigers naar Sion te: Let op den vrome en zie naar den oprechte, want hun einde zal vrede zijn!» Niets kan onze schouders zoo naar beneden drukken en onze ziel meer overstelpen van droefheid, dan het gevoel en het gezicht onzer zonden en misdaden. Maar ook niets is bekwaam of bij machte zulk een neergebogen ziel op te richten, dan alleen het geloovig opzien tot Hem, die in Christus de ongerechtigheid en de overtreding zijns volks vergeeft. Buiten den Zoon is er geen toegang voor den zondaar tot den Vader. En zonder de toepassende kracht des H. G. beurt de uitnemendste vertroosting ons niet op. Wellicht is er wel iemand onzer lezers, die zich in diepten’ bevind. En wie zal zeggen hoeveel Bergen wij nog overklimmen, hoeveel diepe dalen wij nog doortrekken moeten, alvorens het einde onzer woestijnreis bereikt is.
Doch hoe dit zij, zij, die de beloften Gods geloovig omhelsden, kunnen blijmoedig voorwaarts trekken. Om de zijnen uit allen nood te verlossen en uit alle diepten te redden, kwam Gods Zoon op aarde, die het kruis verdragen en de schande veracht heeft. In alles is Hij verzocht geworden gelijk wij, doch zonder zonde, opdat Hij ons, die verzocht worden, zou kunnen te hulp komen. Is uwe sterkte in Hem, uw oog op Hem, uwe verwachting van Hem, dan zal ook zijne bescherming over u, zijne genade met u en zijne Hoogepriesterlijke voorbede vóór u zijn. In de diepte kan het donker zijn, maar het is de Heere, die het licht in de duisternis doet opgaan. In de diepte kan veel geleden worden, maar ook veel geleerd.
Johannes, de Apostel des Heeren, zag een groote schare, in lange witte kleederen, staande voor den troon en voor het Lam, en op de vraag "wie zijn zij, en en vanwaar zijn zij gekomen?" luidde het antwoord : «Deze zijn het, die uit de groote verdrukking komen.» Aan overwinning gaat strijd vooraf, evenals aan de kroon des levens kruis vooraf gaat. Hier wandelen Gods kinderen in ‘t geloof, namaals in aanschouwen!

«Gij, Heer! hebt alles mij verworven,
Toen Ge op het vloekhout zijt gestorven!
Doch schoon ik ‘t al in U bezit,
Vergunt mij, dat ik telkens bid
Om éénen troost in al mijn smarte;
Want nader ligt mij niets aan ‘t harte,
Dan dat ik ‘t heil, door U bereid.
Bezit met zielsverzekerdheid.

Ik weet, het heil ligt in ‘t gelooven;
Maar hoe kom ik den strijd te boven?
O, schrijve Uw Geest in mijn gemoed,
Dat uw verzoenend offerbloed,
- Wat zonde mij nog moog’ bevlekken,
Haar onophoudelijk zal bedekken!
Dat ge altijd weer uw heil’mij biedt.
En niet meer op mijn zonden ziet!»

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 september 1890

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Een lied uit de diepten (VI - Slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 september 1890

Het Wekkertje | 4 Pagina's