Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE SCHAT DER KERK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE SCHAT DER KERK

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

7

Woord en Geest.

De vorige keer hebben we gezien, dat de Heilige Geest onmisbaar is voor ons geestelijk welzijn. Dit mag ons echter niet tot deze gedachte brengen, dat het Woord niets is zonder de Geest. De tekst: „de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Cor. 3:6) wordt weleens verkeerd uitgelegd en toegepast. We mogen de Heilige Geest niet los maken van het Woord. De Persoon van de Heilige Geest staat in en met het Woord van God voor ons. De Heilige Geest is ook de Auteur van het Woord. Het Woord is niet dood. Het Woord is levend en krachtig. In Jeremia stelt de Heere de vraag: „Is Mijn Woord niet alzo als een vuur en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat?” En in Hebreen 4 : 12 lezen we: „Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, eji gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten”. In het Woord komt God, God de Drieenige, dus ook de Heilige Geest tot ons. En nu worden alien, die onder het Woord leven en het Woord horen, ernstiglijk, welmenend geroepen.

Vandaar dat in de Dordtse leerregels staat: „Zovelen als er door het evangelie geroepen worden, worden ernstig geroepen. Want God betoont ernstig en waarachtig in zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst alien, die tot Hem komen en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven”. We mogen daarom die roeping van God nooit geringschatten. Wanneer we haar niet aannemen, zal ze nog zijn tot verzwaring van het oordeel Gods. We zullen als ongelovige en ongehoorzame mensen veroordeeld worden, omdat we tegen het getuigenis van ons geweten in het evangelie hebben versmaad en verworpen. Wanneer we onder de prediking van het evangelie geleefd hebben, zullen we nimmer kunnen zeggen, dat God ons niet geroepen heeft. De roeping Gods is oprecht, gemeend! Wanneer we die roeping verwerpen, is het onze eigen schuld dat we verlorengaan. De roeping Gods oefent echter een zaligmakenden werking uit, wanneer de Heilige Geest Zijn kracht er bij voegt. Dan is er de wedergeboorte, de bekering tot God en het geloof in de Heere Jezus Christus. Toen de Heere het hart van Lydia opende, nam zij acht op de boodschap, die Paulus haar van Godswege verkondigde. De Heere roept de Zijnen krachtig tot de gemeenschap met Christus door Woord en Geest en begiftigt hen met het ware geloof. In de Dordtse leerregels lezen we: Hetgeen noch de natuur, noch de wet doen kan, doet God door de kracht van de Heilige Geest en het Woord der verzoening. En: „Die wedergeboorte, die vernieuwing, de nieuwe schepping, is de bovennatuurlijke, zeer krachtige en tegelijk zeer zoete wonderbare verborgen en onuitsprekelijke werking van God door het evangelie”. In zijn belijdenis zegt Gido de Bres: „wij geloven, dat dit waarachtige geloof, in de mens gewrochtzijnde door het gehoor des Woords Gods en de werking des Heiligen Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuwe mens”.

Dit leidt ons tot de zekerheid, dat er is de bijzondere werking van de Heilige Geest met het Woord. Iemand schreef eens terecht: „ Bij de prediking moet de Geesteswerking komen om ons hart te openen, opdat de prediking een rechte ingang mag vinden tot haar heilzame uitwerking. Deze uitwerking van de Heilige Geest is een bij het Evangelie bijkomende werking, die niet het Evangelie verandert, vol of krachtig maakt, want dat is dat Evangelie reeds door de kracht des Heiligen Geestes, maar waardoor opening in het zondaarshart wordt gemaakt voor het Evangelie, zodat het nu in het hart indringt”. Bij het Woord moet zich dus voegen de Heilige Geest, in Zijn bijzondere werking. Dit wordt door alien niet onderstreept. Men ontkent het Geesteswerk, of men spreekt van WoordGeest, in plaats van Woord en Geest.

Het Woord wordt dan gezien als een met de Geest, nl. zo dat de Geest Woord is geworden en het Woord Geest. De Geest bedient Zich, zegt men altijd van het Woord en waar het Woord spreekt, daar spreekt de Geest. In de Schrift en met de Schrift richt de Geest Zich tot de kerkendewereld. Wanneer mensen nu de Schrift lezen of horen lezen, vernemen zij de eigen stem en het eigen woord van de Geest van God. Wie het Woord leest of hoort, moet, laat de Geest in zich werken. Wie het Woord verwerpt, wederstaat de Heilige Geest. De gemeente moet zich dus confronteren met het Woord en zich afvragen: hoe staan wij tegenover het Woord? Deze confrontatie is inderdaad goed, maar zij houdt niet in een uitsluiting van de vraag: hoe sta ik innerlijk tegenover het Woord? De God van het Woord. De Auteur van het Woord. Wie het Woord hoort, hoe rijk dit ook is, ontvangt daarmee nog niet de Persoon van de Heilige Geest in Zijn zaligmakende werking. Wanneer het Woord inderdaad gezien moet worden als 6en met de Geest, zodat de Geest Woord geworden is en die Geest altijd zaligmakend werkt, dan heeft een ieder, die het Woord gelooft, alles. Er ontstaat dan alzo een rationalistisch Christendom. Een Christendom, dat kil en dood is. Een Christendom, dat zelf de zekerheid van de zaligheid vaststelt. Een Christendom, dat klaar is. Een concluderend Christendom. Men heeft het Woord. En het Woord heeft tot inhoud de heilsbeloften van God en de Christus tot zaligheid. Dat Woord is geschonken aan zondaren. Het Woord zegt mij, dat ik een zondaar ben. Het zegt mij ook, dat Christus Jezus voor mij gestorven is. Ik ben een zondaar, ergo moet ik geloven, dat Hij voor mij gestorven is. Mijn schuld heeft Hij betaald. Als een dankbaar mens kan ik door de wereld gaan. Er behoeft niets meer te gebeuren. Het is al voor mij geschied. Ik ben klaar voor de hemel.

Aan geestelijke ervaring moet niet gedacht. Over de vraag piekeren, of ik wel wedergeboren ben, of ik wel een kind des Heeren ben, is zonde. Men bedroeft hierdoor de Heere. Men mag niet twijfelen. Te staan naar Geestes werk is overbodig, want de Geest werkt in mij. Te spreken of te preken over de noodzakelijkheid van Geesteswerk en Gods doorleidend genadewerk in het hart is mystisistisch. Dat niemand onzer zo denke, noch leve. Men denkt en leeft dan onschriftuurlijk. Onze ouden baden: wil bij Uw Woord paren Uw Heilige Geest. Onze bede zij en blijve: „Maak mij Uw wegen bekend door Uw Woord en Geest. De verhoring blijkt in het kennen en vervolgen te kennen en het gaan op Zijn weg. De wegen van het Woord. Het Woord Gods is dan voor ons, gelijk we in de Belijdenis der kerk lezen „Het zaad der wedergeboorte en het voedsel der zielen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 augustus 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's

DE SCHAT DER KERK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 augustus 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's