Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Pelgrimsreis is voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Pelgrimsreis is voor Oud en Jong

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

9.

„Toen ik echter op deze plaats kwam en de dingen zag zoals zij zijn, bleef ik staan”. De Pelgrim bleef dus staan bij het aanschouwen van de dingen zoals zij werkelijk zijn. Hij had de dingen, die hem bedriegelijk voorgesteld waren, niet in hun naakte werkelijkheid gezien. Hij was op wat vrome klanken afgegaan en had ze niet getoetst aan de proefsteen van Gods Woord. Dit woord: „Beproeft de geesten of zij uit God zijn”, had hij niet ter harte genomen.

Maar nu ziet hij de dingen zoals zij zijn. Hij zegt er amen op, al wordt hij er geheel door veroordeeld. De oprechtheid van zijn innerlijk leven krijgt weer de overhand. En toch is hiermee de zaak nog niet in orde. Het kwaad zit dieper en daaraan wordt de Pelgrim hier ontdekt.

Israël is bij de berg Sinaï zwaar gestraft in zijn eigenwillige godsdienst. Denkend dat Mozes niet zou wederkeren, maakte het volk een gouden kalf om God te eren en te dienen. En inderdaad, God kan niet zonder beeld gediend worden. Maar dat beeld moet dan niet stoffelijk, niet vleselijk, maar geestelijk van aard zijn. In de staat der rechtheid bestond het beeld uit kennis, gerechtigheid en heiligheid; dat ging verloren door de zonde. Een beeld dat niet door een gouden beeld is te vervangen, maar alleen door het beeld van God in Christus. „God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid”.

Maar Israël wist zich te redden door zelf uit te maken hoe God te dienen, en dat wekte Zijn verbolgenheid op. Weg dus met die eigenwillige godsdienst. Wij moeten de dingen zien en ter harte nemen zoals zij ons in Gods Woord geopenbaard zijn.

Hierom wordt het de Pelgrim op het hart gebonden hoe schadelijk en Gode onterend het is niet te leven uit Zijn geopenbaarde wil en daarmee Zijn bevel terzijde te stellen. „Zie toe — sprak Evangelist — dat gij Die, Die spreekt, niet verwerpt. Want indien diegenen niet zijn ontkomen, die degene verwierpen, die op aarde Goddelijke antwoorden gaf, hoe zullen wij ontvlieden zo wij ons van Die afkeren, Die van de hemelen is?” Dit geeft ons grote verantwoordelijkheid tegenover het Woord te kennen. Door het Goddelijk antwoord, dat Israël gegeven werd bij monde van Mozes, niet ter harte te nemen, zijn velen omgekomen in het ongeloof. Dat vond ook plaats bij de berg Sinaï.

Hoe zullen wij ontvlieden, zo wij ons afkeren van Christus, daar Hij tot ons spreekt in het Evangelie bij monde van Zijn knechten? Wat Evangelist de Pelgrim gezegd heeft tot onderwijzing in de weg der zaligheid, heeft hij hem gezegd in de naam des Heeren. En daarom kwam de Heere hem tegen met het vuur van Zijn verbolgenheid. Daarom gaan kinderen Gods dikwijls met schrik en angst in hun consciëntie over de aarde, omdat ze niet luisteren naar de stem van Christus in het Evangelie. Met onze eigenwillige godsdienst dwalen wij van het rechte spoor. Dit doet ons komen in de duisternis van vele verschrikkingen.

Daarna werd de Pelgrim ook nog vermaand met dit woord: „De rechtvaardige zal uit het geloof leven, en zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen”.

Door niet te leven uit het geloof kan de Heere niet met Zijn ontfermende liefde afdalen in ons hart. En dat doet ons doorleven in Gods ongenoegen met veel vertwijfelingen in ons gemoed.

Bedenk het wel dat de bron van het geloof in h Woord des Geestes is. Zodra het biddend en heilbegerig lezen in het Woord gaat verminderen, verachtert het geloofsleven. Het hart kleeft de Heere niet meer aan met een innige tederheid, het dwaalt van Hem af, men gaat weer op eigen benen staan, wat het ongeloof in de hand werkt.

En met nog meer ernst sprak Evangelist tot de Pelgrim: „Gij zijt de man die in het verderf loopt. Gij zijt begonnen de raad des Allerhoogste te verwerpen en uw schieden af te wenden van het pad des vredes, zodat gij de ondergang nabij zijt”.

Met ontroering en vernedering van hart heeft de Pelgrim naar deze vermaning geluisterd. Als een doodschuldige riep hij uit: „Wee mij, ik verga”.

Wij moeten als een doodschuldige voor de Heere in het stof der verootmoediging vallen. En dat niet alleen vanwege onze ongerechtigheid, maar ook vanwege onze eigengerechtigheid, waarmede wij onze ongerechtigheid zeoken te bedekken.

Hier wordt de breuk niet op het lichtst genezen. Evangelist behoort niet tot het geslacht, dat pleistert met loze kalk. Het „Wee mij, ik verga”, getuigt van de hartelijke bekentenis strafwaardig en doemwaardig te zijn voor God. Wij hebben het niet alleen nodig de schuld der zonde te bekennen en te bewenen, maar daarbij hebben wij ook de straf der zonde hartelijk te aanvaarden. Dat vervult het hart met een diep besef van Gods goedertierenheid, daar naar recht onze plaats in de buitenste duisternis had kunnen zijn.

Gegrepen bij zijn rechterhand wordt de Pelgrim geleid in de vertroostingen van Gods genade. Met kracht en klem werd tot hem gesproken vanuit Gods vergevende liefde in Christus, om daarop te pleiten in het geloof. Evangelist bidt hem: „Laat u met God verzoenen”.

Het is alsof Evangelist ons niet genoeg kan waarschuwen voor het luisteren naar de heer Wereldwijs en voor het trekken naar het dorp Zedelijkheid in het zoeken van een wettische godsdienst. Daarom geeft hij ons de raad gedurig aan Hagar en Ismaël te denken, die heel veel kwaad hebben gesticht in de tent des verbonds.

De goederen van Abraham wilden zij wel hebben, maar het leven uit de beloften van het Evangelie werd door hen verworpen. Er is niet iets te bedenken waar de mens meer afkerig van is dan van het Evangelie. Het is voor zijn hoogmoedig bestaan zo vernederend uit genade zalig te worden. Zeker, hij wil nog wel horen van een Evangelie dat hem vrijstelt vun de straf der zonde, maar dan met behoud van zijn eigen leven. En dat kan niet, dat is er niet. Het Evangelie zoals het ons is geschonken in de gerechtigheid van Jezus Christus, kruist ons enerzijds in onze ongerechtigheid en anderzijds in onze eigengerechtigheid. „Maar wij, broeders, zijn kinderen der belofte, als Izak was”. En kinderen die geboren zijn uit de beloften, hebben het ook nodig gevoed te worden door de beloften. En in de kracht van dat leven is het mogelijk de dienstmaagd en haar zoon uit te werpen. En het was door het smaken van Gods goedertierenheid, die altijd tot bekering leidt, zijn verlangen, zijn bede, in te mogen gaan door de enge poort van de waarachtige bekering. Ja, het zal moeten komen tot het kussen van de Zoon door Hem te omhelzen in Zijn algenoegzame offerande. Waartoe hij aan de voet van het kruis moet komen.

En zie, wat hebben de ouden toch een zorg besteed aan het leiden van een boetvaardige zondaar tot de gekruiste Christus. Velen zingen: Jezus neemt de zondaars aan. En het is klaar. Maar hoe de zondaar Hem leert kennen als een geschenk van de Vader door het geloof, weet men niet. En het moet ook niet een nemen zijn, want dat is diefstal. Maar een aannemen vanuit het Goddelijk schenken tot zaligheid in Hem. Het gaat om het geestelijk en bevindelijk deelachtig worden van Christus. En daartoe wordt de Pelgrim onderwezen. Op een hartelijke wijze neemt Evangelist nu afscheid van de Pelgrim. Het was een gezegende ontmoeting waaraan gedurig gedacht zal worden.

Hij lachte hem vriendelijk toe en wenste hem goedendag. Maar Evangelist ging met deze gedachte naar huis, dat hij in zijn jeugd op hetzelfde dwaalspoor was geweest. Want anders had hij nooit met zoveel kracht en klem de Pelgrim kunnen onderwijzen. En dat die wettische geest nog in hem woelt en werkt, waartegen hij biddend had te strijden. De herder is ook schaap, een schaap dat lijdt aan diezelfde kwaal. En als oprechten willen zij beiden dat kwaad bekennen, zij zijn één van hart en leven. Waarom Evangelist vriendelijk lacht bij het afscheid van Pelgrim, want onder de oprechten is goedwilligheid. A.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 augustus 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's

De Pelgrimsreis is voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 augustus 1966

Bewaar het pand | 4 Pagina's