Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

AMBTELIJKE LEIDING IN HET LEVEN VAN DEZE TIJD1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

AMBTELIJKE LEIDING IN HET LEVEN VAN DEZE TIJD1)

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de ambtelijke arbeid leiding heeft te geven staat onder ons, meen ik, wel vast. Gezien tegen de achtergrond van wat O. en N. testament daarover zeggen, raakt deze leiding héél het leven, zowel naar zijn innerlijke, geestelijke, zijde, alsook de openbaring van het leven naar buiten.

Deze leiding te geven is taak voor alle ambtsdragers, al is hier voornamelijk te denken aan leer- en regeerouderlingen. Op elkaar dienen zij ook toezicht te houden op deze leiding in prediking, catechese en huisbezoek wel tot haar recht komt. Het zal daarom gewenst zijn dat van tijd tot tijd deze leiding opzettelijk onderwerp van gesprek is op de vergadering van ambtsdragers. Tenslotte is de kerkeraad in zijn geheel verantwoordelijk voor de leiding, die hij aan de gemeente geeft. Persoonlijke inzichten mogen hierbij niet overheersen. Dat deze leiding schriftuurlijk en confessioneel verantwoord dient te zijn, behoeft geen nader betoog.

Het is een misvatting, die tot eenzijdigheid voert, wanneer men meent, dat de ambtelijke leiding alleen het innerlijke, geestelijke, leven raakt. Dit dient, zeer zeker, centrale hoofdzaak te zijn en te blijven. De ambtelijke leiding dient duidelijke taal te spreken over de gave, de wegen en de werking van de genade Gods. Daartoe blijft voor de ambtsdragers oefening in „de verborgenheden des geloofs” hard nodig. Wie met het oog op deze taak wat onze belijdenisgeschriften hierover zeggen, zich eigen maakt, zal daaruit veel onderricht voor deze geestelijke leiding ontvangen.

Bij de bearbeiding van de gemeente moet echter ook leiding gegeven worden omtrent de levensopenbaring. Duidelijk blijkt dit in de vermanende gedeelten van met name de Brieven in het N. testament.

De leden der gemeente staan in hun gezin, hun werk, hun zaken, de maatschappij, de staat; zij staan in een veranderende wereld met een al meer groeiende cultuur. Het kan het ambt niet onverschillig zijn hóe de kerkleden in deze relaties staan. Al deze facetten van het leven zijn geen bijkomstige zaken, integendeel. De „geestelijke mens” is daarvan niet los te denken. Het christen zijn moet juist tot uitdrukking komen en gestalte krijgen in deze veelzijdigheid van het leven. En dat vooral nu. Daarom is de vraag naar goede leiding juist nú actueel.

Voor deze actualiteit zijn verschillende redenen aan te geven. Ik noem een enkele.

Allereerst moeten wij beseffen te leven in een overgangstijd, vol wijzigingen, waarmede wij dagelijks in aanraking komen. Wij worden daarin betrokken en dit alles dringt zich ook aan de kerkleden op. Hoe moeten nu zij, die den Heere vrezen, hun houding hierin bepalen? Velen zijn bewust of onbewust met deze vraag bezig; zij zoeken leiding bij het antwoord daarop. Anderen zien deze vragen niet; bij hen dienen ze bewust gemaakt te worden.

Het sterkst worden deze vragen beseft door hen, die door de verticale sociale mobiliteit op een ander niveau leven, omdat zij opklommen op de maatschappelijke ladder. Zij kunnen zich meer veroorloven, krijgen andere relaties, gaan door hun persoonlijke ontwikkeling vele dingen anders zien dan hun eenvoudige ouders enz.

Ook al is de persoonlijke verandering van leven niet zo sterk, toch treden bij vele gezinnen veranderingen op door industrialisatie, verandering van woon-plaats, verstedelijking, verhoging van inkomen enz. enz. Men leeft onder heel andere omstandigheden met zijn gezin dan waaronder men zelf is opgevoed en opgegroeid. Hoe moet dit alles in het leven van de christen worden ingepast en verwerkt?

Juist in deze situatie dreigt een gevaar. Dit gevaar schuilt niet in de veranderde levenssituatie zelf. Daarvan kunnen wij dankbaar gebruik maken, ook als christen. Het gevaar schuilt hierin dat men gaat leven voor het ideaal van het geslaagde leven zoals dat b.v. door de reclame de mens wordt voorgehouden. Een leven vol „statussymbolen” is dan het wenkend perspectief. Ook menig kerkmens wordt daardoor bekoord. Dat hierin verborgen opvoeders en verleiders bezig zijn, wordt maar door weinigen onderkend. De ambtsdrager dient dit wel te zien.

Verder is er de voortdurende aanraking met de massa-media van deze tijd. pers, radio en televisie. Wat komt er via deze kanalen in de huizen en in de harten? Hoe dient de houding ten aanzien hiervan te zijn?

Zwijgen ten opzichte van al deze vragen mag de ambtelijke leiding niet. Men komt niet verder met een zucht over al de goddeloosheid van deze tijd of de klacht dat het vandaag toch zo anders is dan vroeger. Grote woorden maken hier geen indruk omdat zij vaak voortkomen uit onvermogen om leiding te geven.

De ambtelijke arbeid moet juist in deze situatie zoeken verantwoorde en bewuste leiding te geven en daarin tonen oog te hebben voor deze vragen.

Nu dreigen er, bij deze leiding, bepaalde misvattingen en gevaren, waarvoor de ambtsdragers een open oog dienen te hebben. Op enkele daarvan wijs ik. Allereerst noem ik het gevaar dat er gelegen is in de mening dat de ambtelijke leiding daarin bestaat, dat wij altijd weer het ideaal van de volmaakte christen hebben voor te houden. Wij werken dan met de min of meer romantische voorstelling van de volmaakte heilige. Als model doen daarbij de bijbelheiligen dienst of figuren uit geschiedenis of omgeving. Deze worden dan meestal sterk geïdealiseerd en met een stralenkrans omgeven.

Met deze voorstelling, dat wij zó onberispelijk moeten zijn, leggen wij onszelf en anderen lasten op, te zwaar om te dragen. Zeker, wie God vreest, is met minder dan deze volmaaktheid niet tevreden, maar hij weet tevens dat hij tot deze voorgestelde volkomenheid in dit leven niet zal geraken. Wat aan deze voorstelling ontbreekt is begrip voor de werkelijkheid en de beperkte mogelijkheid van dit leven. Daarbij geeft het voorhouden van dit volmaaktheidsbeeld geen wezenlijke leiding. Het mist teveel de band met de werkelijke situatie in het hier en nu.

Een ander gevaar is hier het wetticisme. Deze leiding kenmerkt zich door starheid en hardheid. Zij heeft iets van de dressuur, waarbij de dwang overheerst en de vreugde ontbreekt. Men beroept zich hierbij op de wet Gods, maar maakt deze teveel los van heel de openbaring Gods in het verbond, de belofte en het evangelie.

Men verliest uit het oog dat gebod en verbod geen wandel verwekken in de vreze Gods. Men kan zo de dienstbaarheid tot vrees aankweken, waarin de liefde ontbreekt.

Gemakkelijk stijft men op deze wijze een trek van het onbekeerde hart. Het heeft een aanleg voor het „werkhuis” en voor het zich verheffen op eigen prestaties en het veroordelen, in hardheid, van anderen, die deze niet vertonen. De wet, zonder meer, kan brutale en harde Farizeeërs kweken.

Naast de genoemde wijs ik nog op twee manieren, die de juiste leiding in het leven van de kerkleden scheef trekken.

Ik denk aan de sterk negatieve leiding, die vooral in de afkeuring en het verbod haar kracht meent te vinden, en daarom bij voorkeur al wat nieuw is veroordeeld.

Deze negatieve houding wordt gevoed door verschillende stromingen uit het verleden, die het beeld van de negatief in het leven staande christen hebben opgeroepen.

Men ziet daarbij het staan in deze tijd als een noodgedwongen situatie. Men kan zich nu eenmaal niet aan het aardse leven onttrekken, al acht men dit eigenlijk wel het ideaal.

Gevolg van zulk een visie is een zekere tweespalt en spanning in het leven van de kerkleden wanneer leiding in deze geest gegeven wordt. Zij krijgen dan de indruk dat de echte christen eigenlijk geen interesse voor de dingen van deze tijd moet hebben. En intussen vraagt hun werk hun zaak, de concurrentie en de strijd om het bestaan wel de inzet van alle krachten en het gebruik van moderne middelen en methoden. De burgerlijke wet en de sociale situatie stellen daarbij hun eisen, waaraan moet worden voldaan. Bij een negatieve leiding blijven velen in de achtergrond van hun leven zitten met de vraag: Doe ik er wel goed aan dit alles te doen? Behoort, kan, mag een christen wel al deze mogelijkheden, die techniek en wetenshap bieden gebruiken of is dit te werelds?

Bij een dergelijke instelling worden de levensmogelijkheden van deze tijd niet geïntegreerd en verwerkt in het leven. De spanning ten aanzien van de levensverworvenheden van deze tijd blijft bestaan en men kan er geen dankbaar gebruik van maken.

De ambtelijke leiding dient zich bewust te zijn het onderscheid tussen tijdbeeld en tijdgeest, welke beide wel nauw op elkaar betrokken zijn, maar toch niet vereenzelvigd mogen worden.

Tenslotte wijs ik op het bezwaar dat de ambtelijke leiding voor het leven van heden de indruk zou wekken dat het levenspatroon van de „kleine luiden” alleen de levensstijl van de ware christen zou zijn.

Omdat zij die christen waren in het verleden, voor het merendeel tot de derde stand behoorden kwam gemakkelijk de gedachte op, dat de levensopenbaring van deze stand, de van God gewilde was voor de ware christen. Wie anders leefde was „werelds”. Men haalde daarover de schouders op, schudde het hoofd en sprak er zijn afkeuring over uit.

Wie dit nu nog zo ziet vergeet de veranderingen die zich op maatschappelijk gebied voltrokken hebben en waarvan wij dankbaar hebben te genieten, maar die nu tegelijk op een eigen wijze door de christen in het leven moeten worden verwerkt.

Om nu in deze situatie leiding te geven is wel nodig enig inzicht te hebben in bepaalde verhoudingen en verbanden, die de H. Schrift voor het leven van de christen geeft.

Ook hier trek ik maar weer een enkele lijn.

Allereerst komt het mij voor dat men teveel de levensopenbaring van de christen als een aangelegenheid op zichzelf heeft gezien.

Dit kwam voort uit een bepaalde eenzijdigheid n.l. dat men hierbij bijna uitsluitend aan de eisen en verboden gedacht heeft en te weinig in rekening gebracht heeft de beloften des evangelies, de kracht der genade en de leiding van de Heilige Geest.

Bij een dergelijke beschouwing heeft men de wet als eis Gods voor het leven teveel losgemaakt van het geheel der openbaring en daardoor op zichzelf gesteld en gezien.

De H. Schrift spreekt veel meer over de levensopenbaring van de christen in het licht van het heil dat God belooft en geeft. En de schriftuurlijke uitleg van de catechismus doet dit ook. Zie Zondag 38, 41, 42, 44.

Om het anders te zeggen: De levensopenbaring dient vooral vrucht te zijn van het werk van Gods genade in ons. De Schrift spreekt van goede werken, die God voorbereid heeft in Christus Jezus, opdat wij daarin zouden wanderlen. Efeze 2:10.

Daarom zijn in het N.T. de vermaningen en opdrachten Gods altijd verbonden aan het heil dat de Heere zelf geeft. Ook het opschrift van de wet der tien geboden wijst reeds in deze richting.

Het N.T. zegt telkens met nadruk: Gij hebt het heil ontvangen opdat gij… of wanneer op het heil gewezen is klinkt het: nu dan, zo dan, daarom enz. Gods geschonken heil dient in heilsvruchten zich te openbaren.

Wie nu de wet Gods op zichzelf stelt, loopt gevaar haar te zien als een politieverordening die nageleefd wil worden maar verder de persoon buiten beschouwing laat. Het gaat dan om de daad alléén en te weinig om de binding der liefde.

Op deze foutieve wijze heeft ook het wettisch Jodendom de wet gehanteerd en het evangelie der genade niet verstaan. Het schiep daarmede de mogelijkheid van prestaties voor de mens, die zich in zelfverheffing daarop beroemen kan. Het N.T. legt dan ook niet de nadruk op het weer inscherpen van de wet der 10 geboden zonder meer. Zij worden in het N.T. niet eenmaal letterlijk herhaald. De wet komt nu tot de gemeente tegen de achtergrond van de genade, in de beloften Gods haar geschonken. De ambtelijke leiding mag daarom niet bij de wet Gods zonder meer blijven staan. Men verliest dan uit het oog wat de Schrift zegt over het onderscheid tussen de oudheid van de letter en de nieuwigheid des Geestes. Rom. 7 : 6, 2 Kor. 3 : 3, 6.

De wet heeft zeer zeker een grote plaats in de openbaring Gods, maar in haar is niet alles gezegd, wat de Heere tot zijn volk te zeggen heeft over hun leven in elke tijd. Gods onderwijzing omvat meer. Wie naast de wet der 10 geboden legt Johannes 15, waar over het vrucht dragen uit de wijnstok Christus gesproken wordt, zal dit verstaan.

Een ander punt, waarin de ambtelijke leiding enig inzicht dient te hebben is dat van de christelijke vrijheid, waarvan het N.T. herhaaldelijk spreekt.

Er is voor deze christelijke vrijheid onder ons wel enige vrees. Dit is begrijpelijk, omdat vandaag dit woord gretig aangegrepen wordt door een christendom, dat volop leven wil in wat de natuurlijke mens streelt.

Wij mogen om dit misbruik het voorrrecht van deze vrijheid echter niet uit het oog verliezen.

De christelijke vrijheid is een heilswerkelijkheid, die Christus verworven heeft. Gal. 5 : 1 : Zij is voorrecht van de kinderen zegt het N.T. En dan met name van de mondige kinderen. Aan deze toch behoeft niet meer dagelijks, woordelijk en letterlijk, voorgezegd te worden, wat zij doen en laten mogen. Dit behoort wel bij de positie van de onmondige kinderen zolang zij onder de tuchtmeester (de paedagoog) staan. Gal 3 : 23-29.

De mondige kinderen moeten en mogen telkens zelfstandig beproeven wat de wil Gods is. Hiermede is in geen enkel opzicht een recht tot losbandigheid gegeven. Het is een vrijheid, om, in geestelijke zelfstandigheid, geheel van Christus te zijn.

Daarom behoort de beleving van deze vrijheid bij de beleving van het kind zijn en de bewustheid daarvan.

Omdat nu deze persoonlijke heilszekerheid (te) weinig gevonden wordt is ook het besef en de beleving van deze vrijheid schaars. Ambtsdragers en kerkleden weten met deze vrijheid veelal geen raad. En daarom voelt men zich bij de geboden en verboden beter thuis dan bij de vrijheid, die voluit vrucht is van het leven uit Gods heilsbeloften.

De leiding, die de prediking geeft, dient hier ontdekkend-onderwijzend van te spreken.

Er is inderdaad groei des geloofs nodig om, door vervrijmoediging des Heiligen Geestes, in de evangelische vrijheid als een weldaad Gods te mogen staan en leven.

Dat hiertoe onderwijs en leiding nodig is blijkt zonneklaar uit het N.T., al is daarmede niet gezegd dat dit in het O.T. ontbreekt; getuige het onderwijs van de profeten.

In de apostolische vermaningen komt echter deze zaak telkens nadrukkelijk aan de orde. Duidelijk b.v. in Rom. 14 en 15 alsook in Kor. 8 en 10.

De vermaningen houden daar verband met het bestaan van „sterken” en „zwakken” in de gemeente. De zwakken konden de vrijheid moeilijk aan op verschillende punten, waarin de sterken daarmede geen moeite hadden. Beide groepen dienden de Heere oprecht. Toch ging men nu, om dit verschil in levensopenbaring, elkander beoordelen en veroordelen, met al de gevolgen daarvan. Het is hiertegen dat de apostolische vermaning nu nadrukkelijk waarschuwt. Er is een vrijheid in Christus, waarin verschillende wettische bindingen zijn doorbroken.

De ambtelijke leiding die in deze aangelegenheid gegeven wordt wijst voornafmelijk op drie zaken. 1. Ieder dient in eigen besef ten volle verzekerd te zijn omtrent wat hij of zij doet of laat. Dit besef is geen gemoedelijke overtuiging maar rust op inzicht door het geloof.

2. Ieder moet voor zichzelf aan God rekenschap geven van wat hij doet en laat. Daarom is het laatste oordeel, wat deze levensopenbaring betreft, niet aan de mens. Ieder staat of valt zijn eigen Heer. En ten 3e zegt het apostolisch vermaan, in Rom. 14/15, dat, wat uit het geloof niet is, zonde is. Geloof is hier de levensband aan Christus.

Binnen deze grenzen is er vrijheid van opvatting omtrent die zaken, die nu niet meer nadrukkelijk verboden of geboden zijn. Het zijn de „sterken”, die dit inzicht des geloofs nu verkregen hebben en beleven.

Er zijn echter ook „zwakken”. Zij kunnen en durven deze vrijheid niet aan.

Zij mogen niet veroordeeld worden door de sterken, maar zij mogen de sterken evenmin veroordelen. Zij dienen elkander in liefde te verstaan. Wij, die sterk zijn — aldus de apostel Paulus — moeten de gevoeligheden der zwakken verstaan, maar ook hun opbouw zoeken. Dit behoort nu eenmaal tot de situatie, waarin wij hier op aarde verkeren. En is het in het belang van de zwakken dan moeten de sterken zich in het gebruik van hun vrijheid beperken, al geven zij hun overtuiging, die voor hen vrucht des geloofs is, in geen enkel opzicht prijs.

De vrijheid zal zich tooien met het gewaad der liefde. Een liefde waarvoor Christus het voorbeeld is. Rom. 15 en Filipp. 2.

Inzicht in dit schriftuurlijk spreken is nodig voor wie ambtelijk leiding moet geven omtrent het leven van de gemeente naar binnen en naar buiten.

Met deze enkele lijnen is het spreken van de Schrift hieromtrent niet uitgeput. Het ging om een paar grondtrekken.

Men zie naast de genoemde schriftgedeelten ook: Gal. 5; Filipp. 2:2-5; 1 Petr. 2 : 11-17.

Bij de ambtelijke leiding komt nu ook een andere vraag naar voren. Het is die naar de betekenis van de gereformeerde traditie. Is deze en het op deze afgestemde levenspatroon tot een vaststaande norm voor de christen in deze tijd?

Er is een gereformeerde traditie of ook wel gereformeerde zede. Deze is in de loop der eeuwen gevormd. Wij kunnen daar dankbaar voor zijn. Immers zij doet ons zien hoe men op een bepaalde wijze gezocht heeft naar de ordinan-tieën Gods te leven. Veelal wordt zij overgeleverd van de ene generatie op de andere. Wie met deze zede brak stelde zich buiten de bepaalde levenskring. Hoeveel goeds er ook in- en achter deze zedevorming ligt en hoeveel daardoor ook in de loop der eeuwen bewaard is, zij is toch niet zonder gevaar gebleken. Al te gemakkelijk is men soms deze zede voor de wil Gods zelf gaan houden. Het zich houden aan deze zede werd soms voor het kenmerk van de dienst van God gehouden.

Daarbij wilde men ook graag aan anderen dit levenspatroon van deze zede opleggen door bepalingen en geboden, die door overheid of kerk gegeven moesten worden.

En gemakkelijk maakte men de regel van deze gereformeerde zede tot een maatstaf ter beoordeling van anderen, ook christenen.

Men vergat, door zo te doen, teveel dat verschillende factoren buiten de Schrift om tot de vorming van deze zede hadden bijgedragen en dat zij ook in de loop der tijden al vele veranderingen had ondergaan. Veranderingen, die eerst wel tegenstand ondervonden, maar die, met de voortgang van de tijd, toch geac-cepteerd werden. Zo in kleding, levensverhoudingen, verhouding ten opzichte van bepaalde cultuurproducten enz.

De „vaderen” van voor enkele eeuwen zouden vandaag maar moeilijk in ons hun kinderen erkennen, wanneer zij zagen hoe het christelijke, gereformeerde, levenspatroon zich gewijzigd heeft. Vandaag staan wij, wat het leven betreft, in een tijd vol wijzigingen, wijzigingen die schier geen enkel gebied van het leven onaangetast laten.

De industrialisering, de verstedelijking, de ontwikkeling en het gebruik van communicatiemiddelen laten zich niet uit het leven wegdenken, maar bepalen dit voor een groot deel.

Wat is nu de roeping van kerk en ambt? Moeten zij dit alles veroordelen en het pleit voeren voor een ouderwetse levensstijl, omdat er zoveel dingen komen, die men vroeger niet kende?

Wie het verleden verheerlijken wil en alleen maar klachten slaakt over het heden, slaat in de lucht en geeft geen leiding. Wie zo doet moge het goed bedoelen maar hij staat buiten de werkelijkheid.

Moet dan de gereformeerde zede zonder meer als versleten gebrandmerkt worden en bespottelijk gemaakt, zoals in de veelbesproken en beschreven „Parade der mannenbroeders” min of meer gebeurt? Dit is ten hoogste onjuist en onbillijk. Ook dat was een begeerte om in de vreze des Heeren te wandelen. Wat wij nodig hebben is een levensstijl, die op onze tijd past. Met een verwijzing naar het verleden komen wij daarbij niet klaar. De ambtelijke leiding zal daar oog voor moeten hebben. Zij zal mee moeten arbeiden aan de bezin-ning op de gereformeerde zede met het oog op de situatie van nú.

Daarbij zullen we ook oog moeten hebben voor de gebreken en eenzijdigheden van deze zeden in het verleden. Dit wil beslist niet zeggen dat wij uitverkoop willen houden van al wat in het verleden goed geacht werd, maar dat wij ook niet zonder meer mogen spreken van het „rijke gereformeerde leven” van het verleden.

De zede schonk in het verleden veel aandacht aan de wet Gods naar haar verbiedende zijde. Te weinig oog heeft zij gehad voor de positieve elementen uit het N. testament tot opbouw van de levensstijl. Het is of W. a. Brakel dit gevoeld heeft, toen hij na de bespreking van de 10 geboden, in het tweede deel van zijn „Redelijke Godsdienst”, ook ging spreken over verschillende christelijke deugden uit het N.T.

Het is inderdaad een tekort in de gereformeerde zede, dat zij in het verleden teveel alleen door de wet Gods bepaald werd en niet voldoende aandacht schonk aan gegevens uit het N.T. en de bredere onderwijzing daarin, omtrent het leven van wie christen is. Daardoor is b.v. de navolging van Christus, zoals het N.T. daarop herhaaldelijk wijst, niet voldoende ingedacht, noch ook de verhouding en het gebruik van het aardse goed. Dit laatste spreekt vooral in deze tijd. Ontvangt de christen meer deel aan het aardse goed in deze tijd om dit te besteden voor statussymbolen, dure vacantie's en uiterlijk vertoon of om zich daarmede in te zetten voor de taken, die er liggen vanuit het evangelie?

Heeft de gereformeerde zede niet te weinig aandacht besteed aan de roeping tot het getuige zijn en aan de vrijwillige ascese?

Over het algemeen was de gereformeerde zede te spoedig tevreden met de uiterlijke levenshouding en had zij te weinig oog voor de even sterke noodzaak van b.v. de christelijke gezindheden zoals Galaten 5 : 22 deze doet zien.

Zijn de plaats en de betekenis van de kerk in de gereformeerde zede wel voldoende tot hun recht gekomen? Men zag de kerk wel als een hoor-gemeen-schap en een belijdenisgemeenschap maar te weinig als levensgemeenschap, zodat men te gemakkelijk elkaar losliet.

Wanner wij deze dingen bedenken kan het duidelijk zijn dat de ambtelijke leiding vandaag niet kan volstaan met een beroep op de gereformeerde traditie en de handhaving daarvan zonder meer.

Het beproeven van wat de Heere God behaagt in deze tijd, blijft een taak ook voor de ambtelijke leiding.

En de ambtelijke dienst zal de gemeente, ook voor haar deel, van de noodzaak daarvan zoeken te overtuigen.

Het zal in de ambtelijke leiding er dan vcoral om dienen te gaan het juiste ethisch besef bij de gelovigen aan te kweken.

Allereerst bedoel ik hiermede af te wijzen een gemis aan eigen verantwoorde-lijkheid bij de leden der gemeente. Het dragen van deze verantwoordelijkheid is niet gemakkelijk en daarom wil men deze liefst verleggen naar iets of iemand anders.

Velen zouden in de verschillende vragen van het leven van heden graag een gebod of verbod horen aan de Schrift ontleend of een uitspraak van de kerk. de domineé of de ouderling.

Dit begeren is echter niet in overeenstemming met wat het N.T. ons zegt, daar toch wordt alle nadruk gelegd op de zelfstandigheid van de gelovige, die niet met inzettingen belast wordt maar opgeroepen te beproeven, te toetsen wat de wil des Heren is en daarnaar te wandelen. Rom. 12 : 1.

Het is juist ook een grondtrek van de Reformatie geweest dat zij deze zelfstandigheid van de gelovige weer naar voren gebracht heeft. Tegenover Rome stelde zij weer de mondigheid van de christen. Niet de kerk denkt en beproeft voor hem, dit is de taak voor wie de Naam des Heeren belijdt zèlf.

De ambtelijke leiding dient er dan ook op gericht te zijn dat het kerklid van de noodzaak van deze zelfstandigheid overtuigd wordt en van wat hij daartoe nodig heeft.

Om het in een beeld te zeggen: het gaat maar niet om het kennen van de verkeersregels maar vooral om het beginsel van het verkeer. Wie daar geen besef voor heeft kan aan het verkeer niet deelnemen. Al kent hij alle verkeersregels op zijn duimpje, hij blijft een gevaar op de weg voor zichzelf en voor anderen. Hij dient nl. besef te hebben van de zin en de achtergrond van de regels, die voor hem gelden. Dit besef zal zijn handelingen bepalen en zo zal hij ook de betekenis van de regels gaan kennen. Zij gaan dan voor hem leven.

Toen de kerk van het N.T. in de wereld gesteld werd kwam ook zij voor de vraag van het verkeer daarin. Een verkeer dat allerlei vragen opriep ten aanzien van de slavernij, de staatsmacht, allerlei gebruiken met een heidens-reli-gieuse achtergrond, vragen ook van de verhouding tot de cultuur, het huwelijk, de arbeid.

Wat zien wij nu in het N.testament ? Worden daar allerlei geboden en verboden afgekondigd? Dat juist niet. Er worden algemene lijnen, beginselen, aan-gegeven voor wie als christen in deze wereld heeft te leven.

Ik wijs er enkele aan zonder er breed op in te gaan. Er wordt gezegd: Gij zijt geheel anders, gij zijt kinderen des lichts, getrokken uit de duisternis, wandelt alzo. weest nuchter, gij zijt vreemdelingen en pelgrims. Verder: Houdt uw wandel eerlijk onder de mensen, wandelt waardig het evangelie, bezit de dingen als niet bezittende, draagt vruchten der bekering waardig. Geeft geen aanstoot, zoekt de heiliging van het leven.

Het rijke van al deze woorden, waarvan er nog meer te noemen zouden zijn. is dat dit geen geboden zijn maar dat zij samenhangen met Gods beloften en gaven.

Juist omdat de Heere zelf belooft dat Hij in Christus zijn genade en de Heilige Geest geeft, verwacht Hij van de Zijnen, die Zijn Naam belijden, te leven uit dit beginsel, waarvan Hijzelf de werkmeester is. Vandaar: Werkt, want God werkt in u.

Tot het aankweken van het rechte etisch besef dient ook dat de ambtelijke leiding leert verstaan de situatie, waarin de belijders van de naam des Heeren vandaag staan.

In prediking, catechese en huisbezoek zal daarop gewezen moeten worden. Daartoe zal nodig zijn dat de ambtsdragers ook onderling deze dingen bespreken, juist omdat zij leiding moeten geven. Wij verkeren vandaag temidden van allerlei zeer psychologisch en religieus opgezette pogingen om hen, die God vrezen te lokken en te verleiden opdat zij zouden denken en doen gelijk de massa doet. Het: beproeft de geesten of zij uit God zijn krijgt hier alle klem. Een trek in dit aan te kweken etisch besef dient ook te zijn, dat men zich bewust wordt dat de levensopenbaring op zichzelf een getuigenis is. Daaruit moet blijken dat de belijder van Christus niet opgaat in de dingen, die men ziet en hoort. Woord en wandel beide dienen dit tot uitdrukking te brengen. Terwille van dit getuigenis kan het ook nodig zijn zich beperkingen op te leggen in het gebruik van zijn christelijke vrijheid.

Tenslotte een enkel woord over het feit dat de ambtelijke leiding in bepaalde situaties gesteund kan worden door uitspraken of adviezen van kerkelijke vergaderingen. Ik formuleer deze gedachte met opzet voorzichtig.

Hier dreigt een gevaar. Niet alleen het gevaar van het verleggen van de verantwoordelijkheid, waarop ik boven reeds wees. Er is ook een ander gevaar. Gesteld de kerken doen in hun vergaderingen uitspraken over het al of niet geoorloofde op de dag des Heeren, over het gebruik van de cultuur of commu-nicatie-media, kleding, haardracht enz., dan worden dit gemakkelijk tot nieuwe geboden en verboden, die gezag krijgen naast — of soms boven — de openbaring Gods in de H. Schrift. Bij overtreding van dergelijke uitspraken zouden deze dan grond moeten vormen voor kerkelijke behandeling.

De geschiedenis leert bovendien dat dergelijke uitspraken door de ontwikkeling van de tijd achterhaald worden. Wat eerst vreemd en nieuw was wordt later gewoon of zelfs ouderwets. Daarbij gaat men, wanneer men kerkelijke vergaderingen over al deze dingen van het praktische leven uitspraak wil laten doen het spreken der kerk overschatten. De taak der kerk zal altijd weer zijn terug te wijzen naar de Schrift en de daarin aangewezen roeping van de christen. Wij moeten niet bij kerkelijke uitspraken leven.

Of hier dan geen enkele taak is voor het kerkverband? Ik meen van wel. Wanneer zich in het tijdbeeld wijzigingen voordoen, die het patroon van hèt christelijke leven sterk beïnvloeden moet hieraan aandacht worden geschonken. Het is niet allereerst aan de prediker om in een vlot geïmproviseerde uitspraak zijn oordeel daarover te geven. In de kerkeraad kunnen en moeten dergelijke zaken besproken worden om tot oordeelsvorming te komen. Een oordeelsvorming, die mede stuur kan geven aan de ambtelijke leiding in de gemeente.

Ook een classisvergadering kan een bespreking van bepaalde vragen op dit gebied wenselijk vinden zonder daarover direct een kerkelijke uitspraak te doen. Ook kan het nuttig zijn dat de kerkeraad met de gemeente, in een bijzondere samenkomst bepaalde vragen betreffende het leven van de christen in deze tijd, bespreekt. De N. testamentische gemeente is mondig en moet daarin ook opgevoed worden.

Opdat de kerkeraad, die leiding heeft te geven, zich een goed oordeel kan vormen over bepaalde vragen, die plaatselijk aan de orde zijn — ik denk b.v. aan vragen betreffende bepaalde arbeid of arbeidstijden, verkeerde streekgewoonten die bestaan of die ontstaan onder invloed 3 maatschappelijke en sociale structuur — kan het goed zijn met andere kerken van positieve belijdenis contact op te nemen.

In zulke contacten kunnen dan de onderhavige vragen alzijdig bezien worden en kan men misschien komen tot een gemeenschappelijke overtuiging, die de ambtelijke leiding kan stimuleren. Nu wij leven, zoals boven gezegd is, in een almeer veranderend tijdbeeld zullen de vragen naar en om het positieve christelijke, gereformeerde, leven hoe langer hoe meer aan de orde komen.

De ambtsdragers zullen zich daarom op hun roeping, leiding te geven op verantwoorde wijze, steeds meer moeten instellen.

Een gemakkelijke opdracht is dit niet maar noodzakelijk voor de welstand en het welleven van gemeente en enkeling is zij wel.

En de uitvoering daarvan kan, onder de zegen des Heeren. gewenste vrucht dragen.

1) Belangstellende lezers, die iets meer over de achtergronden van het gesprokene willen weten, verwijzen wij naar de pas verschenen uitgave van „Prediking en Ethiek”, te bestellen bij de Bibliothecaris van de Theol. Hogeschool te Apeldoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1964

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

AMBTELIJKE LEIDING IN HET LEVEN VAN DEZE TIJD1)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1964

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's