Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer E.G. te A.,

U hebt me geschreven dat u graag zou willen dat ik eens zou schrijven over wat we lezen in 2 Kronieken 12:9 en 10. Daar lezen we het volgende: Zo toog Sisak, de koning van Egypte op tegen Jeruzalem, en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Sálomo gemaakt had. En de koning Rehábeam maakte in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden.” U hebt me laten weten hoe u er toe gekomen bent om me te vragen om hierover te schrijven. U gelooft dat die woorden ons voor deze tijd ook veel te zeggen hebben.

Met u geloof ik ook dat wat ons daar medegedeeld wordt, ons voor deze tijd veel te zeggen heeft. Maar ik moet die woorden toch voor de lezers eerst even in het licht van de geschiedenis plaatsen. En dan moet ik bij Sálomo beginnen. We weten dat Sálomo die van God niet alleen wijsheid, maar ook rijkdom en eer had verkregen, nog zo ver van de rechte weg is afgeweken. Hij kreeg veel vreemde vrouwen lief, wat voor hem met zich meebracht dat ze zijn hart achter andere goden neigden. Dus hij verviel van het ene kwaad in het andere. De gevolgen daarvan konden niet uitblijven. Jeróbeam hief zijn hand op tegen de koning. Sálomo heeft hem eerst nog eer aangedaan. We lezen echter dat de profeet Ahía hem op het veld vond en het nieuwe kleed dat hij aangedaan had, in twaalf stukken heeft gescheurd en hem heeft doen weten dat de Heere het koninkrijk van Sálomo in stukken zou scheuren en Jeróbeam tien stammen zou geven. Sálomo schijnt dat gehoord te hebben en zocht daarom Jeróbeam te doden. En zo moest Jeróbeam naar Egypte vluchten. Daar is hij gebleven tot Sálomo stierf. Rehábeam, Sálomo's zoon is toen koning in Sálomo's plaats geworden.

Er is toen echter in vervulling gegaan wat de profeet Ahía tot Jeróbeam gesproken had. Men heeft zich toen tot Jeróbeam gewend om hem terug te doen keren uit Egypte, want men wilde hem graag gebruiken om met hem naar Rehábeam te gaan en hem te verzoeken om de last lichter te maken die Sálomo op hen gelegd had. Onder de koningen die over Israël nu hadden mogen regeren, was er een grote welstand gekomen van het rijk van Israël. Maar die uitwendige voorspoed bracht ook weer bijzondere lasten met zich mee, zodat er zware belastingen moesten worden opgebracht. Nu kwam men met het volgende verzoek tot Rehábeam: ”Uw vader heeft ons juk hard gemaakt; gij dan nu, maak uws vaders harde dienst en zijn zwaar juk dat hij ons opgelegd heeft, lichter; en wij zullen u dienen.” We weten verder uit de geschiedenis dat Rehábeam raad gehouden heeft met de oudsten van het volk en hen gevraagd heeft: ”Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal? ” De raad die Rehábeam van die oudsten van het volk kreeg, was een goede raad. Zij hebben hem geraden om hierin het volk ter wille te zijn. Maar Rehábeam heeft deze raad niet opgevolgd. Hij verliet de raad der oudsten en hij hield raad met de jongelingen, die met hem opgewassen waren. Die jongelingen gaven hem een andere raad. Zij wisten tot Rehábeam te zeggen dat hij het volk in dit verzoek niet ter wille moest zijn, maar in dit geval harde woorden moest gebruiken en zeggen: ”Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lendenen. Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daartoe doen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden.” Rehábeam luisterde dus naar het volk niet, maar we lezen ook opmerkelijk dat deze omwending van de Heere was.

Deze geschiedenis heeft ons voor deze tijd ook wel veel te zeggen. Er heeft bij onze regering en bij ons volk ook wel een omwending plaats gevonden. Men heeft onder ons ook wel liever willen luisteren naar de jongeren dan naar de ouderen van jaren. Maar bij de ouderdom is toch wel meer wijsheid te vinden, want als men oud geworden is, heeft men een ervaring opgedaan waar de jongeren niet van weten. We zien in deze tijd ook steeds dat de ouderen zich laten leiden door de jongeren. Dat begint al in de huisgezinnen. Vader en moeder laten zich leiden door hun kinderen. Waar is het gezag nog te vinden? Men weet het gezag niet meer te handhaven. En zo moeten de leerkrachten op de scholen ook maar luisteren naar de kinderen, met als gevolg dat er minder leerkrachten komen. Maar men ziet niet dat men bezig is om de revolutie in de hand te werken. Dat is de geest van: geen God en geen meester. Maar Rehábeam heeft het geweten dat hij naar de raad der jongeren had geluisterd. De scheiding viel tussen de tien stammen en de twee stammen. Jeróbeam werd koning over de tien stammen Israëls.

En nu komen we tot de regering van Rehábeam, want ik moet wat gaan schrijven over die gouden schilden en die koperen schilden. De eerste drie jaren van Rehábeams regering zijn nog wel aardig goed geweest. Rehábeam luisterde nog naar het woord des Heeren, als hij ten strijde wilde trekken tegen Jeróbeam die nu met die tien stammen Israëls van hem afgevallen was. Hij luisterde nog naar de stem van Semája, de man Gods, en hij trok niet te strijde tegen Jeróbeam. En we lezen verder van hem dat hij drie jaren wandelde in de weg van David en Sálomo. Maar daarna kreeg hij ook vele vreemde vrouwen lief. En dan lezen we van hem, dat het geschiedde als hij zijn koninkrijk gevestigd had en hij sterk geworden was, dat hij de wet des Heeren verliet en gans Israël met hem. En toen is Sisak, de koning van Egypte tegen hem opgetrokken met een groot leger. Sisak nam de vaste steden in die Juda had en hij kwam ook te Jeruzalem. Maar toen kwam Semája, de profeet, tot Rehábeam en de oversten van Juda en heeft tot hen gezegd: ”Alzo zegt de HEERE; gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak.” En dan lezen we: ”Toen verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig.” En dan lezen we dat de Heere tot Semája sprak: ”Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden.” Maar dan lezen we dat Sisak, de koning van Egypte toch optoog tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam ook de gouden schilden weg, die Sálomo gemaakt had. En dan wordt ons vermeld dat Rehábeam in de plaats van de gouden schilden koperen schilden maakte. En verder wordt ons dan vermeld, dat hij die koperen schilden gaf in de hand van de overste der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarde. Maar die schilden werden ook gebruikt als de koning in het huis des Heeren ging. Dat deed hij in navolging van Sálomo, die met gouden schilden optrok naar het huis des Heeren. Rehábeam moest dit nu met koperen schilden doen. En toch lezen we dan ook: ”En als hij zich verootmoedigde, keerde de toorn des HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste toe verdierf; ook waren in Juda nog goede dingen.”

Sálomo ging dus met gouden schilden naar de tempel des Heeren. De rijkdom waarin hij mocht delen, bracht dat zo met zich mee. Maar die rijkdom was nu ook voorbij. Men moest het nu met koperen schilden doen. En u schijnt begrepen te hebben dat dit ons voor deze tijd ook wel wat te zeggen heeft. En zo was het uw vraag of ik daar wat over zou willen schrijven. En zeker, deze geschiedenis geeft ons voor deze tijd ook wel veel te denken. Toch moeten we het een zowel zien als het ander. Waar heeft de rijkdom van Sálomo hem toe gebracht? Wat er nu gebeurde, was ook het gevolg van de verkeerde handelingen waartoe Sálomo was gekomen. We hebben ook een betere tijd gekend in ons kerkelijk leven. En ik wil daar ook wel graag wat over schrijven. Maar we moeten iets altijd van twee kanten bekijken. Als Sálomo zich naar de tempel begaf, gingen zijn dienaren voor hem uit met die gouden schilden. De Heere had hem niet alleen wijsheid geschonken op zijn bede, maar ook rijkdom en eer. Maar waar heeft zijn rijkdom hem toe gebracht? Hij kreeg vele vreemde vrouwen lief, die zijn hart tot de afgoden neigden. De geschiede-

nis van ons land vinden we daar ook in terug. Nederland heeft ook een gouden eeuw gekend, maar het verval van Gods Kerk ging daarmee ook gepaard. Als we de oude geschriften goed lezen, dan kunnen we weten uit wat onze vaderen ons daarin nagelaten hebben, dat ze toen ook moesten zuchten onder het doorbrekend kwaad dat ze moesten aanschouwen.

En nu leven we ook eigenlijk weer in een tijd van gouden schilden. Maar moet ons dat ook niet doen vrezen voor het naderend oordeel Gods? We moeten hierin ook weer zien, dat tijden van uiterlijke welvaart voor het geestelijk leven niet zo gunstig zijn. Een kind van God komt er wel achter dat de tegenheden niet gemist kunnen worden in het leven. Men kan de Heere zo gemakkelijk aan Zijn plaats laten als alles voor de wind gaat. De Bijbelheiligen zijn ons daarin dus ook tot een voorbeeld gesteld. Het blijkt uit wat we van hen kunnen lezen, dat ze in de tegenheden het meest de Heere nodig hadden. De Psalmen geven daar ook een rijk getuigenis van. En lezen we ook niet, dat als Jeschurun vet werd, dat hij achteruit sloeg? En zo staat dan ook wel het een met het ander in verband. Zouden we nu ook niet onder de gouden schilden moeten zuchten? In Sálomo's tijd zal het ware volk van God ook wel onder de gouden schilden hebben gezucht. We zien het ook in deze tijd waar de welvaart een land en volk en ook de Kerk toe brengt. Daar wordt ook maar te weinig acht op gegeven. Vanwaar is het dat de wereldgelijkvormigheid de Kerk zo binnendringt? Maar de Heere is van dit alles ook geen ledig Aanschouwer. Dus we hebben voor de toekomst dus ook niet veel goeds te verwachten.

Maar we hebben de bedoeling van uw schrijven ook wel begrepen. U bent volgens uw schrijven ook met iemand in gesprek geweest, die er u op wist te wijzen dat het zo duidelijk blijkt dat er nu voor gouden schilden koperen schilden in de plaats gekomen zijn. Er zijn personen genoemd uit het verleden, die mij ook niet onbekend gebleven zijn. Ik ben nu oud geworden en moet nu ook aan betere tijden wat het geestelijk leven betreft, terugdenken. Ik vergeet niet dat ik ergens zondags moest zijn, waar ik drie keer het Woord uit moest dragen en waar ik tussen de middag-en avonddienst een gesprek van twee ouderlingen kreeg te horen, die al jong hun geliefde vrouw moesten missen en met een groot gezin achter gebleven waren. En dan in een arme tijd. Maar die ouderlingen kwamen met elkaar in zulk een levendig gesprek over Wie de Heere in die tijd voor hen geweest was. Het was bijzonder aangenaam om dat aan te horen. Ik moest ze tenslotte er opmerkzaam op maken dat het tijd was om naar de kerk te gaan, want daar zaten de mensen ook te wachten. Maar zo heb ik het oude volk van God ook meegemaakt, dat over de daden des Heeren wist te spreken uit een tijd van veel zorg, kommer en ellende. In mijn jonge tijd mocht het ook nog weer zo anders zijn dan nu, wat het geestelijk leven betreft. Zelf ben ik in een moeilijke tijd opgegroeid, maar mocht ook ouders hebben voor wie die uitreddingen des Heeren niet onbekend gebleven zijn. Maar ik denk ook terug aan mijn jonge tijd waarin ik me op de gezelschappen van Gods volk mocht bevinden. En terwijl ik dit schrijf, is het meer dan zestig jaar geleden dat ik het Woord Gods uit mocht dragen en nog op veel plaatsen ouderlingen mocht ontmoeten, die voor mij onvergetelijk zijn gebleven. En nu spreken de plaatsen me zo aan die nu wat dat betreft zo ledig worden gevonden. En ook denk ik aan de oude leraars terug, aan wie ik me nauw verbonden wist, omdat er van de door hen verkondigde Waarheid zoveel uit mocht gaan. Dan moet ik ook wel eens met de dichter van de oude berijming zuchten:

Ach! waar mag de genade des ouden tijds wezen, Die Gij David toezeid, naar Uw waarheid geprezen?

Maar nu mogen we ook weer niet te gering denken over wat de Heere nog wil doen. We lezen zo opmerkelijk in de geschiedenis van Rehábeam: ”ook waren in Juda nog goede dingen.” Matthew Henry zegt daarvan: ”Daar waren ten aanzien van de godsvrucht nog goede dingen. Men vond er nog enige ware gelovigen en getrouwe wetbetrachters. De goede leraars, vrome lieden en deugdzame godvruchtige huisgezinnen waren niet alle uitgestorven, en zelfs nu onder het gewoel der rampen, nog als gelouterd, beproefd, versterkt en verbeterd geworden. Merk dat het in een tijd van tegenheden en verdrukkingen, in een tijd van algemene verbastering en zedebederving enige troost verschaft, dat er nog, al was het een klein getal, vrome en godvruchtige mensen zijn overgebleven, welke een goede grond van hoop voor de behoudenis van het ganse land en volk opleveren kunnen.” Ik heb nu even woordelijk opgeschreven wat er in de verklaring van Matthew Henry te lezen is. En dan zegt hij verder ook nog: ”Merk hier op o Christen, dat indien uw tijdelijke zaken al niet gaan mochten naar uw wens en vooruitzicht, gij toch reden hebt om dankbaar te zijn, indien ze nog beter uitvallen dan gij had durven hopen of dat gij verdiend had; en in alle gevallen hebt gij het aan Gods goedheid te danken dat Hij u nog iets over laat en u niet alles ontneemt, welk Hij u onverdiend geschonken en 't gene gij misschien misbruikt had.” Er wordt dus ook nog te weinig opgemerkt wat de Heere ons nog schenken wil. In een tijd van veel beroering in de wereld wil de Heere ons tot nog toe rustig doen opgaan onder Zijn Woord. Zelf ben ik oud geworden, maar mag toch gedurig nog zien dat de Heere in mijn leven nog gewerkt heeft in de bekering van zondige mensen. En zo wil Hij ons ook nog leraars geven om Zijn Woord te brengen. Zo mag ik soms nog met enig genoegen een preekje lezen van leraars die bij mij hebben gestudeerd en mij in de weg van alle vlees zijn voorgegaan. En dat doet me ook zien wat de Heere tot nog toe ons gegeven heeft. Laten we dat toch ook niet klein achten. En als er maar plaats voor bij ons mag zijn, wil de Heere het minste wat er nog zijn mag, ten goede voor ons gebruiken. Dus dat moet toch ook nog gezegd worden, want het is de boze er om te doen, dat we zullen versmaden wat de Heere nog geeft en daar zelfs verachtelijk over zullen spreken, wat ook niet tot stichting van onze medemensen en van onze gezinnen kan zijn. Laten we toch ook de ambtsdragers nog waarderen die hun schouders nog willen zetten onder het werk waar ze zich ook onbekwaam toe achten, temeer als ze denken hoe ze nu de plaats innemen van vorige ambtsdragers die ze ver boven zich achten. Mocht ons gebed ook nog maar zijn voor deze ambtsdragers, die vooral ook in deze boze tijd van zoveel doorbraak in het kwade, zich steeds geplaatst zien voor al zulke gevallen waarin ze de hulp des Heeren ook zo nodig hebben. Het moet me van het hart om daar ook de aandacht op te vestigen.

Denk nu niet dat ik de tijdsomstandigheden te rooskleurig wil inzien. Er ligt veel achter me. Vele geachte kinderen Gods en leraars heb ik weg zien vallen. Ik heb ze ook de klacht horen uiten: God haalt Zijn beste huisraad in. En wat er overblijft is min. Dat wijst ons ook op de naderende oordelen Gods. En over die oordelen kan ik ook niet gering denken, want ik weet wat er achter me ligt in de oorlogstijd en in de watersnood. De Heere kan Zijn Kerk ook gaan verplaatsen. Dat laat Zijn Woord ons ook zien. Wat is er nog overgebleven van de gemeenten waar de apostelen hun brieven aan hebben geschreven? Maar tot op heden heeft de Heere in ons land het zuivere Woord nog doen beluisteren. Laten we dat ook niet klein achten. We maken het ons wel waardig dat de Heere ook hier de kandelaar van zijn plaats wegneemt. Toch blijft er de belofte van de Koning der Kerk liggen: ”En ziet, Ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der wereld.” Het zal er voor een ieder onzer maar op aankomen om tot dat overblijfsel naar Gods genade nog te mogen behoren. In Christus is en blijft er een volheid van genade voor de grootste der zondaren. Mocht onze ziel maar hunkeren naar dat zuivere goud, want dat zal er toch ook nog blijven bij al het koper dat voor het goud in de plaats gekomen is. Juist in een tijd van een afvallen der bladeren, zal er nog een tiende deel overblijven, volgens Jesaja 6. Al scheurde het rijk van Israël onder Jeróbeam en Rehábeam, wat de geschiedenis ons nu deed overdenken, als er onder het rijk der tien stammen geen godvruchtige koning meer te vinden was, heeft de Heere onder Juda zulke koningen nog wel gegeven. We hebben maar te denken aan een Jósafat, een Hizkía en een Josía. En onder het rijk der tien stammen gaf Hij nog getrouwe profeten. Zo wordt Gods raad door alles heen nog vervuld. De Christus moest uit dat schuldige volk nog voortkomen. En het wacht nu op Zijn weder­komst. De wijze maagden mogen met de dwaze maagden in slaap gevallen zijn, maar het is ze toch om Zijn komst te doen, want er mag bij hen nog olie in de vaten zijn. Daar zal het nu voor ons allen ook maar op aankomen, of die olie niet gemist zal worden. De Heere gebruike daartoe nog dit gebrekkige schrijven over dit gewichtige onderwerp, Zijn Naam ter eer en onze zielen tot zaligheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 2008

De Wachter Sions | 8 Pagina's