Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus~verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus~verklaring

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXXVI

Zondag 16 vraag 40-44

HET ANDERE DEEL Van God den Zoon

Vraag 44: Waarom volgt daar: Nedergedaald ter helle?

Antwoord: Opdat ik in mijne hoogste aanvechtingen verzekerd zij en mij ganschelijk vertrooste, dat mijn Heere Jezus Christus door Zijne onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikking en helsche kwelling, in welke Hij in Zijn gansche lijden (maar inzonderheid aan het kruis) gezonken was, mij van de helsche pijn en benauwdheid verlost heeft.

De laatste trap van den staat der vernedering onzes Heeren, de nederdaling ter helle, is thans aan de orde van behandeling. Het is met huivering en schroom, tevens met verwondering, dat wij dit terrein betreden, want denk het u in, de Zone Gods in het vleesch, Gods geliefde Zoon, kind der hel.

Zuil enwij ook maar bij benadering hiervan iets kunnen verstaan? Wie wil verstaan moet mee in de hel, is wel eens gezegd en zo is het toch ook eigenlijk. Verder is het merkwaardig, dat juist bij dit artikel de menschen hopeloos verdeeld zijn in hun opvattingen over deze nederdaling ter helle. Er wordt over gediscussieerd en geredeneerd alsof 't een nieuwsbericht was.

Hierop zullen wij bij de behandeling wel bedacht mogen zijn, om niet met verstandelijke bespiegelingen ons tevreden te stellen, maar met de stilte der ontzetting en gericht op den troost uit deze nederdaling ter helle bereid, bezig te zijn in ware godsvrucht met dit geloofsartikel.

Onze catechismus gaat ons daarin voor. Hij laat ons niet zien debatteerende godgeleerden, maar de Kerk des Heeren met een vaste overtuiging voorzeker, doch ook met diepe bewogenheid. Het zal alléén goed zijn, als wij de vrees en den vrede der waarheid beide kennen en ons daardoor gebonden weten. Jezus Christus, nedergedaald ter helle, zegt het geloofsartikel.

Het is duidelijk, dat wij hier handelen over den Heere Christus in Zijn ambtelijk lijden, als drager van den vloek der zonde.

Hij kende de hel niet alleen door goddelijke alwetendheid maar door ambtelijke aanraking. Hij spreekt meer over de hel, als profeten en apostelen. Hij kende de zonde in al haar afschuwelijkheid en diepte van schuld. Hij wist hoe diep de mensch moet wegzinken onder den toorn Gods. Telkens spreekt Hij over de plaats der rampzaligheid. Hij spreekt van den Vader, die macht heeft in de hel te werpen (gehenna). Hij schildert ons den rijken man in de gelijkenis, die zijn oogen opsloeg in de hel, de plaats der pijniging, waar de worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgebluscht (hadess).

De menschen, die van God hunnen Maker zijn vervreemd noemt Hij kinderen der hel (gehenna), de uit-de-hel-geborene als het ware èn de-voor-de-hel-bestemde.

Maar nu gaan we eerst na de verschillende opvattingen van de nederdaling ter helle, zooals die in den loop der tijden tot op heden gangbaar waren en zijn. Voor ons is de opvatting van de catechismus zoo gewoon en vanzelfsprekend, maar, dat is toch eigenlijk niet het geval wanneer wij . de geschiedenis kennen.

Reeds vroeg kwam in de Christelijke Kerk de gedachte op, dat de Heere Christus na Zijn dood en voor Zijn opstanding is geweest in het rijk der dooden, waar, naar algemeene voorstelling, de afgestorven geesten vertoefden van de vromen van den ouden dag, die nog niet in den hemel waren. En dan was daar in dat doodenrijk ook de plaats die wij de hel, de plaats der verlorenen noemen.

Dit doodenrijk is dan, voorzoover er de vromen vertoefden, het Paradijs.

Daarheen ging Christus, zoo is de voorstelling van de oudste Christelijke Kerk en later. Dit klinkt ons wel vreemd in de ooren, en wij zien, dat hun voorstellingen wel veraf staan van de onze. Het is niet noodig thans dit vraagstuk in den breede te onderzoeken. Wij bepalen ons slechts tot hetgeen hier bij de leer van de nederdaling ter helle van den Heere Jezus van belang is op te merken. Reeds in het apocriefe Evangelie van Petrus (begin tweede eeuw), komt deze gedachte tot uitdrukking. Daaruit leeren wij dus het gevoelen kennen van de christenen dier dagen, althans van breede stroomingen onder hen.

Wij lezen daar: Toen Christus uit de dooden opstond vergezelden Hem twee mannen, die uit den hemel nedergedaald waren en zij hoorden een stem uit den hemel vragen: Hebt Gij aan de gestorvenen gepredikt? Het antwoord luidde: ja,

Het is aanstonds duidelijk, dat hier gedoeld wordt op het woord van den apostel Petrus over het prediken in de gevangenis, dat aan de dooden het Evangelie is verkondigd. Blijkbaar verstond men reeds toen den zin dier woorden niet, en betrok ze in de voorstellingen van het leven hiernamaals, die gangbaar waren.

Een nadere bepaling van dit prediken ontbreekt in dat apocriefe Evangelie van Petrus. In ieder geval meende men, dat de nederdaling ter helle was een gaan tot de dooden, dus na het sterven van Jezus. De meesten denken bij die ontslapenen aan de vromen van het Oude Verbond. Zoo meenden Ignatius, Hermas, Tertullianus, enz. Die vromen dan werden door Christus verlost uit het voorgeburchte der vaderen, zoo was de gedachte. Daartoe daalde Christus neder ter helle, dat is dan in het doodenrijk, en niet de eigenlijke hel. Het is duidelijk, dat bij deze verklaring van een eigenlijke trap in de vernedering geen sprake is. Het doodenrijk was een groot gebied van afgestorven geesten, waarin dan als het ware twee afdeelingen werden gedacht het paradijs en de eigenlijke hel. Christus dan bracht bij Zijn nederdaling ter helle de vromen over naar den hemel. Nu stond oudtijds dit artikel van de nederdaling ter helle niet in de geloofsbelijdenis en wij weten niet waar en wanneer het is ingevoegd. Maar in het midden van de vierde eeuw was het algemeen bekend en opgenomen in de twaalf artikelen. Het is te begrijpen, dat bij de zeer onvaste opvattingen in de Kerk, de verklaring van dit artikel even onzeker en verschillend was.

En dit bleef zoo, tben de Kerk in Oostersche en Westersche Kerk steeds meer uiteenging. De Grieksch-Katholieke Kerk meent, dat Christus na Zijn sterven naar Zijn Goddelijke natuur is heengegaan naar het doodenrijk en de zielen der heilige vaderen daaruit heeft bevrijd en met de ziel van den moordenaar aan het kruis, naar het paradijs heeft overgebracht.

De Roomsche Kerk leert in zijn catechismus, dat Christus terstond na Zijn sterven in Zijne ziel is heengegaan naar het doodenrijk, zoolang Zijn lichaam in het graf lag. Hij ging daarheen om als overwinnaar de duivelen te verslaan en hun den buit te oiröiemen, bepaaldelijk de vromen van het Oude Verbond. Dezen leden wel geen smarten, maar misten toch de zalige aanschouwing Gods. Bij de hemelvaart bracht Jezus ze dan over naar den hemel. Verder heeft Jezus ook in het vagevuur Zijn kracht en macht bekend gemaakt om aan allen, die daar van Adam af vertoefden, de zaligheid bekend te maken. Want de poorten des hemels waren voor hen gesloten.

Hier is wel een bonte mengeling van menschelijke wijsheid, die niet in de Goddelijke openbaring is gegrond. En het valt ons op, dat van vernedering van Christus hier al evenmin sprake is. Blijkbaar was toch de gedachte, toen het artikel is opgenomen, dat de nederdaling ter helle valt na den dood onzes Heeren.

De voorstelling, die onze catechismus geeft was eigenlijk geheel vreemd aan het artikel, vanaf het ontstaan tot de Reformatie toe.

Het kan goed zijn van deze dingen eens iets te hooren, om te beseffen, dat de dingen vaak niet zoo eenvoudig liggen als wij wel denken. Wie nooit van andere opvattingen heeft gehoord dan ons uit den Catechismus is bijgebracht, ziet vreemd op, als hij verneemt hoe ingewikkeld en verscheiden de verklaring van dit artikel was, toen Luther en Calvijn optraden en zich keerden tegen Rome.

Wij zijn benieuwd te hooren hoe zij het artikel dan wel verklaarden.

Luther droeg verschillende opvattingen voor, maar is geëindigd met op te merken, dat de beteekenis van dit artikel niet precies was te bepalen.

Maar de Luthersche Kerk leerde, na verschillende opvattingen te hebben overwogen, dat Christus naar beide naturen, met ziel en lichaam, na de begrafenis, naar de hel is gegaan, den duivel daar heeft overwonnen en de macht der hel heeft verstoord, en heeft aldaar Zijn overwinning over dood en hel bekend gemaakt.

Het is duidelijk, dat hier oude ideeën sterken invloed hebben gehad op de verklaring, die ons in geen enkel opzicht kan bevredigen.

Maar ook hier valt ons op, dat op deze wijze van geen vernedering sprake is en eigenlijk de verhooging reeds is aangevangen, wat toch wel in strijd is met de Schrift. Gij vraagt: hoe dachten de Gereformeerde theologen over dit artikel?

Ook onder hen was geen eenparigheid van gevoelen. Enkele voorbeelden mogen dit toelichten. Zanchius geloofde aan een plaatselijke hellevaart na het sterven. Anderen dachten liever aan den ganschen staat der vernedering waarin zich deze hellevaart voltrok. Weer anderen meenden er slechts een nadere omschrijving van de begrafenis in te moeten zien, als laatsten trap der vernedering. Zoo o.a. de leerling, vriend en opvolger van Calvijn, Beza, terwijl ook Bucer deze opvatting was toegedaan.

Calvijn echter gaf aan dit artikel een eigen verklaring. Zeker was hem ten volle bekend, dat deze verklaring in de oude of middeleeuwsche kerk niet was voorgedragen en historisch gesproken, afweek van alle gangbare opvattingen.

Hij verklaarde het artikel van de helsche smarten aan het kruis. Velen volgden hem in deze verklaring, zooals de theologen van de Synopsis ten onzent: Turrettinus, van Mastricht, enz. Zoo was er wel een vaste lijn, dat althans de vernedering werd vastgehouden, maar geen eenstemmigheid in verdere onderdeelen der verklaring.

De beroemde Westminster Confessie spreekt van een zijn in den staat des doods. De opvatting van Calvijn nu is ook die van den Catechismus, wat geen wonder is, wanneer wij bedenken, dat Olevianus een leerling van Calvijn was.

Ons antwoord stelt eigenlijk het gansche lijden van den Zaligmaker in de donkerheid van het verderf. Terwijl dan in het bijzonder gedacht wordt aan Gethséman. en Golgotha. Wanneer wij zóó het artikel van de nederdaling ter helle verklaren, staat in ieder geval vast, dat wij Schriftuurlijke gedachten geven.

Later vooral wilde men van een Evangelieprediking denken aan de dooden, meenende daarmee den juisten zin van het woord van Petrus in zijn brief te vertolken. Daarop gaan wij thans niet nader in. De gedachte van de vernedering in den staat des doods kan gevoegelijk in de verklaring worden opgenomen.

De nederdaling ter helle is dus geschied tijdens het leven van den Heere Jezus. Calvijn zegt in zijn Catechismus van Genève: niet alleen de natuurlijke dood, maar ook de benauwdheid, die door Petrus de smarten des doods genoemd worden,

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus~verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 november 1947

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's