Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Israël en de kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Israël en de kerk

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

We vervolgen met het weergeven van de lezing die op 1 september 2008 tijdens de predikantenconferentie van onze gemeenten werd gehouden. In de eerste bijdrage werd een aantal vragen aan de orde gesteld. Die vragen nopen tot bezinning. In dit tweede deel wordt ingegaan op de inhoud van de vervangingsleer en op wat de Heere ons in de profetieën van het Oude Testament daarover heeft bekend gemaakt. Ook in het Nieuwe Testament vinden we veel wat ons dienaangaande kan helpen bij de vragen die over de verhouding van Israël tot de kerk bestaan. Daarop wordt hieronder ook ingegaan. Maar vooral wat de apostel Paulus daarover in de Romeinenbrief zegt, zal in het derde deel aan de orde komen.

Inhoud van de vervangingsleer

Zij die uit het geloof zijn, zijn kinderen van Abraham (Gal. 3:7). Abraham werd niet door de besnijdenis of door de wet gerechtvaardigd - die kwamen later, de wet zelfs vierhonderddertig jaar later (Gal. 3:17) - maar, zoals we lezen in Genesis 15:6: "En hij geloofde in de Heere; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid". Het geloof is dus de weg tot de gerechtigheid en niet de werken. Christenen leven uit het geloof, Joden uit de werken der wet. Joden menen Abrahams zaad te zijn vanwege hun besnijdenis; ware christenen mogen weten dat zij Abrahams zaad zijn door het geloof Het gaat om het geloof in Christus. "En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen" (Gal. 3:29). Uit deze overwegingen zou de conclusie getrokken kunnen worden: Het Jodendom heeft afgedaan en het christendom is ervoor in de plaats gekomen. Christenen zijn het ware zaad van Abraham. Zij zijn het ware volk van God. De Kerk heeft Israël vervangen. In die Kerk zijn Joden en heidenen. Er is geen onderscheid.

De vervangingsleer gaat uit van een opeenvolging in de tijd. Eerst was er de tijd van Israël, daarna die van de Kerk. De Kerk is het nieuwe Israël. Het Oude Testament heeft ons de komst van de Messias beloofd, en ons gewezen op de taak van Israël Hem in de wereld te brengen. Maar nu is Christus er en de taak van Israël is volbracht. Israël heeft zich, door hun eigen Messias aan het kruis te slaan, buiten het heil, dat uit de Joden is, geplaatst. "Want de zaligheid is uit de Joden" (Joh. 4:22b). Hoe kunnen we dan nog spreken over beloften voor Israël? Nee, Israël is vervangen door de Kerk, het nieuwe, het ware en geestelijke Israël. Israël heeft afgedaan en de kerk heeft alle voorrech- ten van het Joodse volk overgenomen. Zo kwam men er toe alle beloften van het Oude Testament toe te passen op de christelijke gemeente. Alleen de dreigingen en de oordelen liet men staan voor de Joden. Zo kunnen we de vervangingsleer typeren, die ook wel genoemd wordt 'vervangingstheologie', 'geestelijke Israël visie' of 'substitutieleer'.

De kerk in de plaats van Israël?

Het Oude Testament geeft ons aanwijzingen dat er na de overgang van de nationale naar de kerkelijke bedeling van het genadeverbond nog een bijzondere plaats voor Israël als verbondsvolk overblijft. Ik denk dan vooral aan teksten als Jeremia 31:8 en 33, het visioen van de dorre doodsbeenderen uit Ezechiël 37. In dit indringende visioen kunnen we in de eerste plaats leren hoe de Heere door Zijn Geest dode zondaren levend maakt. Maar het is niet verkeerd hierin ook een toekomstperspectief te lezen voor het oude bondsvolk. Van de dorre doodsbeenderen wordt immers in vers 11 gezegd dat het zijn het ganse huis van Israël. In het twaalfde vers spreekt de Heere dat Hij Zijn volk zal brengen in het land Israels. Verderop in hoofdstuk 37 wordt ook nog gesproken over het samenbrengen van de tien en de twee stammen. De kanttekenaren wajzen op een geestelijke vervulling, niet betrekking hebbend op het volk Israël. En die geestelijke vervulling is er zeker. Maar dat sluit een toekomstperspectief voor het volk van Israël niet uit. Ik heb het nu niet over de landbelofte. Daarover kunt u uitvoerig lezen in Trouw aan Israël.

In Hosea 1:11 lezen we: "En de kinderen van Juda en de kinderen Israels zullen samenvergaderd worden en zich een enig hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn. Ook bij deze tekst getuigen de kanttekeningen van een zelfde opvatting als bij Ezechiël 37. G. Hutcheson schrijft echter als verklaring van deze tekst: "Wanneer Israël en Juda bekeert zullen worden/ dan zal de Heere gedenken aan zyn Verhoudt/ en haar wederom herstellen in haar beloofde Voorrechten; inzonderheit zullen daar niet alleen Bekeerden uit haar hier en daar onder de Heidenen verstrooit zijn; maar haare Bekeeringe zal met haare Wedervergaderinge tot een Volk of Natie gepaart gaan/ en (gelyk het schynt) met eene Herstellinge uit haare Gevankenisse en een wederbrengen in haar eigen Landt. Dit schynt in deze Belofte te leggen/ zy zullen 't zamen vergadert worden, ende uit den lande optrekken, gelyk te vooren verklaart is. Dit is ook de inhoudt van het verhoudt met haar/ als wy zien konnen/ Deut. 30:1-5" [Sakelyke en Prackticale Verklaringe van de Twaalf Kleine Profeten, deel 2, 1748).

Eerlijkheidshalve moeten we toegeven dat er in het Nieuwe Testament teksten aan te wijzen zijn die er op duiden dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen.

Zacharla 12:2 en 3

In deze Schriftplaats lezen we: 'Ziet, Ik zal Jeruzalem stellen tot een drinkschaal der zwijmeling allen volken rondom; ja ook zal zij zijn over Juda, in de belegering tegen Jeruzalem. En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastige steen allen volken; allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen.' Jeruzalem betekent: de christelijke kerk of gemeente, naar de kanttekeningen. Zo ook M. Henry. Brakel is, zoals we reeds zagen, een andere mening toegedaan. Uit de verzen 6, 8 en 11 trekt hij de volgende conclusie: "Jeruzalem is na de Babylonische gevangenis in zulk een staat niet geweest, is nu ten eenenmale verwoest, is nu verbannen; zoo past het niet op de wederkeering uit Babel, maar op een tijd, die nog komen zal. Uit alle deze blijkt klaarlijk, dat de Joodsche natie nog wederom zal bekeerd worden, en in haar land Kanaan komen en dat bewonen."

Ik zou nog vele andere teksten uit het Oude Testament kunnen noemen. Het is vooral Brakel die in de aangehaalde Oudtestamentische Schriftplaatsen bijzondere beloften leest voor het volk Israël. De kanttekenaren duiden veelal op een geestelijk-typologische betekenis van de beloften van wederkeer en genade. Echter niet alleen Brakel, ook anderen spreken - soms in voorzichtige bewoordingen - over een toekomstige vervulling van de Oudtestamentische beloften. We willen ons bij deze in voorzichtige bewoordingen getrokken conclusies aansluiten. Uiteraard kan uit de Oudtestamentische gegevens niet de conclusie worden getrokken dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen. De kerk is er en is er al sedert Genesis 3. En die kerk, bestaande uit Joden en heidenen, zal er zijn tot de laatste dag. Maar al mogen we de Oudtestamentische beloften vooral ook zien in hun geestelijke betekenis voor de Kerk van vandaag, dat neemt niet weg dat Israël een dominante positie inneemt, die ook na de komst van Christus niet teloorgegaan is.

Nieuwe Testament

Eerlijkheidshalve moeten we toegeven dat er in het Nieuwe Testament teksten aan te wijzen zijn die er op duiden dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen. Ik wees reeds op de 'bloedtekst', Matthéüs 27:25. Vooral Efeze 2:11-22, waarvan het eerste vers luidt: "Daarom gedenk dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werdt van degenen die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt" wordt vaak aangehaald als bewijs dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen. Daar zegt Paulus toch dat Joden en heidenen samen de nieuvrtestamentische gemeente vormen? "Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels verbroken hebbende" (14) en "door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader (18). Daarbij is toch het 'eerst de Jood en ook de Griek' niet meer aan de orde? Toch denk ik dat de apostel Paulus ook in dit Schriftgedeelte, ondanks de eenheid van de twee: Jood en heiden, het onderscheid niet uit het oog verliest. In dit Schriftgedeelte gaat het de apostel Paulus duidelijk om het wonder dat de heidenen geen buitenstaanders meer zijn. Ook voor hen is de poort opengegaan. Alleen door het bloed van Christus! Dat bloed verenigt Jood en heiden. Paulus houdt hen het wonder voor ogen van de ene verblindende werkelijkheid: niet langer vijandschap, maar vrede, en toch met handhaving van het onderscheid.

Romeinen 9-11

Het zal u niet verwonderen dat als het gaat om de vraag of er blijvende beloften voor het volk van Israël zijn, we dan Romeinen 9-11 noemen. Maar niet alleen daar vinden we gedachten over de verhouding van de kerk en Israël. In Romeinen 1:16 komen we de uitdrukking tegen: "Eerst de Jood en ook de Griek". Als we daarin een blijvend voorrecht voor de Jood lezen, dan is dat vooral omdat we daarbij betrekken Romeinen 3:1 en 2. "Welk is dan het voordeel van de Jood? Of welk is de nuttigheid der besnijdenis? Vele in alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd." Later komt Paulus daarop uitgebreid terug in Romeinen 9:4: "Welke Israëlieten zijn, welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst Gods, en de beloftenissen". De zaligheid is uit de Joden. God laat Zijn heil de geschiedenis ingaan via de Jood. Dat ligt niet in eigen kwaliteit of prestatie, maar in Gods verkiezende liefde. Daarom ging Paulus op zijn tocht door de wereld altijd eerst naar de synagoge. Dat betekent overigens niet dat er voor de Jood een andere weg zou zijn tot het heil dan voor de heiden! Of dat er onderscheid tussen de Jood en de Griek ligt in genade. Die gedachte wijst Paulus radicaal af. Wat in Romeinen 3:24 staat, geldt voor Jood en Griek: "En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is." Maar moeten de voorrechten van de Jood, zoals Paulus die in Romeinen 9:4 e.v. nader beschrijft, dan niet gezien worden als een voorbeeld van de geestelijke genadegoederen 'in Christus voor de kerk? Ja ook, en deze voorrechten brengen het volk nergens buiten het geloof in Christus! Maar al hebben deze voorrechten hun glans verloren door het ongeloof van de Joden, dan is daarmee Gods belofte toch niet te niet gedaan? Ik ga niet mee met hen die Romeinen 9:4 lezen in de onvoltooid verleden tijd, alsof Paulus bedoeld heeft te zeggen: De Joden hadden deze voorrechten, maar nu niet meer; onder de nieuwe bedeling kunnen ze niet meer betrekking hebben op de Joden, (slot volgt)

Capelle aan den IJssel, ds. W. Silfhout

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 2008

De Saambinder | 16 Pagina's

Israël en de kerk

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 2008

De Saambinder | 16 Pagina's