Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

2 Dankdagtijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2 Dankdagtijd

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

En nu, wat verwacht ik, o Heere ? Mijn hoop, die is op U.

Psalm 39:8

Geliefden,

Deze psalm spreekt ons zo duidelijk van de nietigheid en vergankelijkheid van des mensen leven en al dit ondermaanse. Het is een psalm van David, welke hij gedicht heeft ten tijde dat hij zo bitterlijk vervolgd en nagejaagd werd door Saul. Door deze psalm zien wij David maar ook Gods verdrukte volk recht in het hart. Hier openbaart een ellendig volk zijn inwendige strijd tegen de zo machtige vijanden. David door God verkoren en gezalfd, moest zo menigmaal door de onmogelijkheden heen, dat hij van het Goddelijke werk vaak niets meer kon bekijken. En onder dat alles een ónverenigd hart en een murmurerend bestaan. O, de eerste verzen van deze psalm getuigen van een diepe zielsworsteling, maar ook van een zuivere kennis van zijn bestaan en inzijn voor God. Gel., om een weinig ons bestaan te kennen, moet men in de wegen van verdrukking geleid worden. Dan komen we er wel achter wie we in ons zelf zijn en blijven, David zeide: „Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is". David was er aan ontdekt geworden dat als de Heere hem niet bewaarde, hij tot alles in staat is. Ook van de Godvrezende Job lezen wij: „En alzo zondigde Job met zijne lippen niet". En even later vervloekte hij zijn geboortedag. Wat is er toch inwinnende genade toe nodig om in drukwegen onder God te buigen. David ging ook zwijgen van het goede. O, welk een bange weg moet hier bewandeld worden. Jeremia heeft er ook iets van geleerd toen hij zeide: „Ik zal Zijner niet meer gedenken en niet meer in Zijne Naam spreken, maar het werd in mijn hart als een brandend vuur". O, als de Heere er toch zelf niet voor instond, dan was het voor eeuwig kwijt en verloren. Maar nu op grond van het werk van die grote Knecht des Vaders, zal de kerk verlost worden uit de banden van ongeloof, bestrijden en onverenigdheid. De Middelaar heeft ondervonden in al zijn diepten wat het zeggen wil dat de goddeloze tegenover Hem was. Het zwaard der Goddelijke gerechtigheid was tegen Hem uitgegaan. Hij werd aangevallen door de helse Saul en gedrukt door een eisende en vloekende wet zodat Zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds die op de aarde afliepen. Maar Hij gewillig, buigende onder de wil en het recht Zijns Vaders. Neen de Borg heeft Zijn mond niet opengedaan. Het was Zijn spijze om te doen de wil Desgenen Die Hem gezonden had. Hij moest in die weg der smarten komen en dat ze gewillig en uit eeuwige onbegrijpelijke liefde tot Zijn uitverkoren volk, om ook hun opstandig bestaan en de zonden van murmurering te verzoenen.

Maar zo worden wij door deze psalm ook direct alweer bepaald bij onze diepe val. In het paradijs hebben wij ons van God losgescheurd en zijn wij midden in de dood en vijandschap terechtgekomen. En nu zullen en kunnen wij het God nooit meer gewonnen geven als de Heere er ons zelf niet komt te brengen. Volmaakt uit de handen van onze Schepper voortgekomen, was er geen sprake van dat de mens daar als een beeld henen ging en zijn dagen maar een handbreed waren. Zeker hij was een beelddrager. Namelijk het Beeld en de gelijkenis van zijn Schepper. Geschapen naar dat Beeld, in ware kennis van God, gerechtigheid en heiligheid, wandelde de mens tot ere van zijn schepper op aarde en was de ere Gods zijn hoogste verlustiging. Maar zich moed-en vrijwillig van God los gescheurd hebbende, vertoont hij nu een ander beeld en wel dat des duivels. En nu kan hij uit Adam vandaan nooit meer tot Gods eer zijn. Nu wandelt de mens van nature als een beeld der vergankelijkheid en der verderfenis daarhenen. Als een beeld, koud en dood in zijn ijdel bestaan. En nu kunnen wij zulk een beeld wel mooi aankleden en versieren, want dat hebben wij van Adam wel goed geleerd. Adam heeft zijn ellendig beeld ook op willen knappen met vijgebladeren. En wij knappen ons beeld ook wat op met een godsdienstig jasje, versierd met tekstjes en versjes, tranen en gestalten. Maar gelukkig degenen waar de Heere er aan te pas komt in een weg van ontdekking. Want wij kunnen het beeld wel aankleden, maar weet het toch, met al dat uitwendige schoon, blijft hij dood en koud. Een Goddelijke levendmaking zal er gekend moeten worden en juist in die weg, hoe zeer het vlees er ook tegen gekant is, raakt hij zijn vodden van eigen gerechtigheid kwijt. Dan naakt uit gestroopt, komt hij in zijn schandelijkheid voor God terecht. Dan wordt waarlijk zijn verwachting afgesneden. Dan gaat hij roepen: „Heere, maak mij bekend mijn einde en welke de mate mijner dagen zijn". Want dan gelooft hij pas recht dat hij sterven moet. Dan wordt het een verloren zaak. O geliefden, dan wordt het werkelijkheid. Wil het wel zijn, dan moet het een keer werkelijkheid gaan worden in ons leven. Enkel ijdelheid met al zijn vermeende vastheid. Wat leeft de mens toch eigenlijk maar ijdel en lichtzinnig op de eeuwigheid aan. En wij zijn toch eigenlijk maar een beeld, een schaduw die maar voor weinig tij ds gezien wordt en dan verdwijnt en dan is het eeuwigheid. En toch verwachten wij het zoveel van dit aardse leven. Daar zijn wat een verwachtingen en dat alles buiten de Verwachting Israels. Het valt wel niet mee, maar wat zouden we er toch goed mee zijn, als de verwachting bij de mens eens werd afgesneden. David is er achter gekomen, met al de genade welke de Heere in zijn hart verheerlijkt heeft en met de zalving tot koning over Israël, wat het zeggen wil de verwachting afgesneden. Dan blijft er echt geen ruimte over. Ik geloof, dat bij die mensen die altijd zo ruim spreken, en het altijd maar zo vast kunnen houden, de verwachting nog nooit recht is afgesneden. En dat moet nu altijd maar weer gebeuren, opdat de Verwachting Israels weer eens waarde zal krijgen. O, die leunsels en steunsels buiten de ware Grond. Waarlijk geliefden, alles moet ons toch eens ontvallen.

Wordt vervolgd.

W.

V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1986

De Wachter Sions | 8 Pagina's

2 Dankdagtijd

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 oktober 1986

De Wachter Sions | 8 Pagina's