Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EMANUELS ONDERTROUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EMANUELS ONDERTROUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

5.

De eerste brief heeft de bruid van de hemelse Bruidegom aan haar vriendin geschreven in de blijdschap van haar hart. In haar tweede brief is zij heel anders gesteld. Zij is bedroefd van hart. Lees slechts haar brief, die nu volgt.

Mijn waarde vriendin.

Het zal u nog heugen, dat ik u deelgenoot wilde maken van mijn blijdschap, ontstaande uit dat gezegende huwelijk met die gezegende Emanuël. Ik bid, dat ge ook niet weigert een deelgenoot van mijn droefheid te wezen om mij dies te teerhartiger en te spoediger uw hulp te bieden.

Het is dan zo, dat ik u geschreven had, dat ik het jawoord had gegeven aan Emanuël en alzo met Hem was ondertrouwd geworden, waarop ik dan niet anders dan vrolijke en voorspoedige dagen heb tegemoet gezien. Maar eilaas het is geheel anders met mij uitgevallen. Ik zit in de duisternis en ik zie geen licht, ik ben en blijf met banden en boeien bezwaard. Mijn klederen zijn bezoedeld en verscheurd. Mijn hoofd is krank en het lichaam mat en mijn hart te enen male bedorven. Ook krijg ik nauwelijks een stuk brood en een dronk water en dat geniet ik nog zonder smaak en het verstrekt mij niet tot voedsel, dewijl ik al etende uitteer en ik moet uitroepen: mijn magerheid, mijn magerheid. Hetwelk mij doet vrezen of ik niet in een razernij geweest ben, toen ik meende, dat ik met Emanuël ben ondertrouwd geworden, of dat mij een tovergeest mocht bedrogen hebben, mij dat zo wijs makende, opdat hij mij al slapende in het verderf zou nederstorten. Of anders, dat Emanuël mijn gedrag gezien hebbende (mijn hoerachtige neiging, mijn korzelheid en hoogmoed) berouw mocht hebben gekregen en mij alzo verlaten en weggezonden.

Och, ik weet niet wat ik zal denken, ik kan noch durf geloven, dat ik waarlijk met Hem ondertrouwd zou zijn geweest en dat Hij enige huwelijksliefde tot mij zou hebben. Want hoe zou Hij mij dan zo ellendig laten zitten? Zie ik eens naar Hem uit. Hij komt niet. Luister ik naar Zijn kloppen, ik hoor Hem niet. Roep ik tot Hem, Hij antwoordt niet. Laat ik Hem door anderen verzoeken, evenwel verneem ik Hem niet. Hij zendt mij niet een briefje van Zijn eigen hand noch de minste verkwikking van Zijn volle tafel. Zit ik onder en bij Zijn gunstgenoten, ook waar Hij Zijn liefdepanden toereikt, zo gaat Hij mij voorbij, terwijl Hij hun ziel liefelijk omhelst.

Och, hoe zou het mogelijk zijn, dat Hij (indien Hij mijn Bruidegom was) alzo met mij zou kunnen handelen. Ik bid u, vraag Hem (wanneer ge met Hem spreekt) van Zijn genegenheid omtrent mij en spreek een woord voor mij ten goede, en laat mij ook op het spoedigste een lettertje tot mijn onderricht toekomen.

Eindigende blijf ik een zeer desolate, arme, eenzame bedrukte.

De bruid is bedroefd. Zij verkeert in omstandigheden, die zij niet verwacht heeft. Haar vriendin begrijpt haar en schrijft haar terug. Hier volgt het eerste gedeelte van dit antwoord.

Goede vriendin.

Ik heb uw brief met genoegen ontvangen maar met smart ingezien, merkende uw beklagenswaardige toestand. En nu wenste ik u wel een lettertje tot uw vertroosting te later toekomen, of tenminste voor zoveel in mij is, de fontein der vertroosting u aan te wijzen, indien Hij, Die Israëls Vertrooster is en genaamd wordt, mij hiertoe verwaardigde er geliefde de hand te bieden.

Dit bid ik u vooraf, dat ge nooit enige kwade verdenkingen opneemt tegen Emanuël, Die enkel goed is, en van Zijn vijanden zelfs var geen zonden kon overtuigd worden en dal gij u geenszins één maakt met dezulken, die, terwijl zij anders veel goed van Hem schijnen te spreken, echter beweren, dat Hij vele malen de scheldbrief geeft aan hen, waar Hij Zich mede ondertrouwd heeft, daar immers in het geschrift der waarheid van Hem getuigd wordt, dat Hij ondertrouwt in eeuwigheid en dat Hij liefheeft, gelijk met een vrijwillige, alzo ook met een eeuwige liefde. Ook weel Hij tevoren, eer Hij Zijn trouw aanbiedt, hoe dezulken zichzelf te allen tijde gedragen zullen, en indien het nu een dwaasheid in mensen geacht zou worden, dat zij zich ondertrouwden met dezulken, waarvan zij tevoren wisten, dat zij hoereren zouden en van hen weglopen, schaam u dan, van Emanuël zulks te denken, dat Hij Zich met iemand in ondertrouw zou begeven, van wie Hij wist, dat deze Hem eerlang moedwillig verlaten zou.

Ook weet Hij, dat zij van zichzelf niets hebben, noch iets voor Hem behagelijk kunnen uitvoeren, zonder dat het haar tevoren van Hem geschonken is, en dat Hij haar door Zijn kracht doet doen hetgeen zij (om Hem! te behagen) verplicht zijn, waarom Hij ook j in Zijn huwelijks-kontrakt expres deze voorwaarden daarbij doet, dat Hij haar reinigen zal en maken, dat zij van Hem niet afwijken. Hoe zou het dan mogelijk zijn, dat Hij haar die nodige bekwaamheid en goederen zou weigeren en Zijn eigen toezegging nietwaar maken? Temeer omdat er in Zijn ondertrouwde een gedurige zucht is en blijft om Hem te willen behagen en om Zijn hulp daartoe te mogen deelachtig worden.

Of zou Hij ook van ontrouw en verandering moeten beschuldigd worden en minder barmhartigheid en liefde willen bewijzen dan mensen van een veel lager geest en veel minder rang? Want wie zou er toch gevonden worden, die de gebreken in zijn bruid kon verhelpen en die zij wenste van hem verholpen te hebben en dat hij haar die weldaad zou weigeren? Hoeveel te onmogelijker is dit dan in Hem, Die in liefde en goedheid alle mensen te boven gaat. En dit Hem niet mogelijk zijnde, zo is het dan openbaar, dat Hij nooit iemand verlaat, aan wie Hij Zich door ondertrouw verbonden heeft.

Dat ge vreest in een razernij geweest te zijn, is ten enen male onredelijk, vermits uw eerste brief genoegzaam aanwijst de welgesteldheid van uw oordeel en de tijd van die onderhandeling.

De voorname zwarigheid dan is, of het ook niet een bedrog van de bedrieger is geweest. En hieromtrent schijnt de vrees meer fundament te hebben, dewijl er duizenden door de toverkunst van die zwarte geest (in deze) bedrogen worden.

Hierbij moeten we het nu laten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 mei 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's

EMANUELS ONDERTROUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 mei 1967

Bewaar het pand | 4 Pagina's