Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Velema's pleidooi voor de versoberingsstaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Velema's pleidooi voor de versoberingsstaat

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. Dekker

Geen probleem in de politiek is zo groot qua omvang en urgentie als de verzorgingsstaat-problematiek, zo lijkt het.

Deel 1 bevat een analyse van het vraagstuk en in deel 2 biedt de schrijver een perspectief op het vraagstuk. Het doel van beide brochures is bescheiden. Het gaat Velema vooral om het doel van de staat te beschrijven en de grenzen van de staatstaak aan te geven (deel 2, biz. 4). Het mag dan bescheiden zijn, gering is het niet. En hoewel er kanttekeningen te plaatsen zijn, biedt het boekje voldoende materiaal voor een goede bezinning.

De analyse

Opvallend aan het eerste deel is de wijze van werken van Velema. De geschiedenis van de verzorgingsstaat en de probleemanalyse vindt plaats aan de hand van een literatuurstudie over hetzelfde onderwerp. Enerzijds is dit de grote kracht van het eerste deel. De lezer wordt aan de hand van veertig pagina's tekst ingewijd in de geweldige hoeveelheid literatuur die er op dit punt is verschenen. Nadeel ervan is, dat het soms wat rommelig en onvoldoende verwerkt overkomt. Bovendien vindt er zo geen toetsing plaats van de visies van de diverse aangehaalde auteurs aan de werkelijkheid zelf. Jammer is bijvoorbeeld dat de verschillende conclusies niet worden voorzien van cijfers (stijgende overheidsuitgaven, groeiende omvang van het ambtenarenapparaat enz.). Toch brengt de analyse ons wel een eind op weg. Het belangrijkste wat de schrijver ons in het historische deel laat zien, is, dat de taak van de overheid om de welvaart te (her)verdelen (welvaartsstaat) uitgroeit tot een taak om het collectieve sociale welzijn van haar onderdanen te garanderen (Thoenes). Kortom, verzorging wordt een recht van de burger. Dit recht moet tot gelding worden gebracht op het terrein van gezondheid, sociale zekerheid, werkgelegenheid, geestelijk welzijn, enz.

Deze visie op de staat, de verzorgingsstaat, typeert Velema als een groei zonder grenzen. De totstandkoming van de verzorgingsstaat had een aantal ingrijpende gevolgen. Velema wijst onder andere op de toenemende staatsinvloed, de opkomst van nieuwe machtselites (de hoge ambtenaar krijgt steeds meer invloed) en de bemoeienis van de staat met het ethos van de burgers. Zo heeft de verzorgingsstaat het individualisme geweldig bevorderd, omdat een ieder gelijk behandeld moest worden. Daarmee is de handelingsvrijheid van de burger afgenomen. Alles moet in overleg met de overheid plaatsvinden. Toegenomen is de vrijheid van de burger om rechten te claimen bij de overheid. En juist dit had tot gevolg dat het maatschappelijk middenveld (de zorg voor het gezin, de buurt, de kerk enz.) nagenoeg verdween en plaatsvervangend 'neutrale' koele hulp van de overheid werd ingeroepen. De verzorgingsstaat heeft op deze manier - en dit vind ik een heel sterke conclusie - de burger het opkomen voor het eigen belang opgedrongen.

De crisis

Zo'n verzorgingsstaat met zulke garanties moest wel in de problemen komen. De verzorgingsstaat bleek onbetaalbaar, onbeheersbaar (wie heeft er nog grip op beleidsprocessen met zo'n groot ambtenarenapparaat? ) en moreel niet te dragen. Te zeer wordt er misbruik gemaakt van verzorgingsvoorzieningen en wordt het particulier initiatief overgelaten aan de staat. Wanneer een mens op straat hulp behoeft, springen we niet meer bij, maar wachten we tot de politie of de ziekenauto komt. Misschien lopen we ook gewoon door.

Tot zover een kort overzicht van de analyse van prof. Velema. Enkele kanttekeningen wil ik bij deze analyse nog wel plaatsen.

Allereerst vind ik het vreemd dat Velema de Nederlandse verzorgingsstaat niet plaatst naast of tegenover de ontwikkelingen in de ons omringende landen. Alle lidstaten van de EG hebben zich op het gladde ijs van de verzorging van de burgers begeven. Stelt dit deze landen voor dezelfde problemen? Bovendien, zegt dit niet iets over de onvermijdelijkheid van deze ontwikkeling?

Vooral dit laatste brengt mij bij de tweede kanttekening. De verzorgingsstaat laat de kapitalistische economie voor een groot deel intact. Ofwel, de scherpe kantjes van een kapitalistische economie worden bijgeschaafd door de overheid zonder te vervallen tot een socialistisch economisch stelsel. En juist op dit punt zijn er heel wat belangrijke vragen te stellen. Werd de verzorgingsstaat bijvoorbeeld niet onvermijdelijk door de toenemende in-

ternationalisering van de economie? Werd de verzorgingsstaat niet onvermijdelijk door de sociale gevolgen van de kapitalistische economie? Persoonlijk vind ik het dan ook jammer dat een analyse van deze economische vragen die ten grondslag liggen aan de problematiek van de verzorgingsstaat, nagenoeg ontbreekt in de analyse van Velema. Temeer daar het hier mijns inziens de kern van de problematiek betreft. Jammer is het ook dat de bestuurlijke crisis niet verder wordt uitgewerkt of feitelijk ondersteund. In een bespreking van deze boekjes in Wapenveld door drs. W. Visscher, geen onbekende voor ZICHT-lezers, werden hier de nodige kanttekeningen bij geplaatst.

Het perspectief

Deel 2 is in zijn geheel gewijd aan de bestrijding van de problemen van de verzorgingsstaat. Velema tracht dit te doen door aan te zetten tot herbezinning op de overheidstaak en het doel van de staat. Een fundamentele benadering dus.

Allereerst gaat Velema op zoek naar gegevens in het Oude Testament. Hij richt zich hierbij vooral op de wetgeving in het Oude Testament. Hij stoot dan op twee soorten wetten: strafwetten en sociale wetgeving. Op grond van deze gegevens concludeert hij dat er een recht op barmhartigheid is. De Israëlieten moeten onderling elkaar barmhartigheid bewijzen en de overheid moet op de naleving hiervan toezien.

Jammer is dat Velema hierbij niet opmerkt of het onderscheid tussen strafwetten en sociale wetten van hemzelf is of dat het uit de Schrift opkomt. Wat is de verhouding van deze groepen wetten tot de gerechtigheidsidee van de Schrift? In dit hoofdstuk wordt ook nog ingegaan op andere elementen van de christelijke staatsleer. Op zich boeiend genoeg. Maar het is te weinig om een afgeronde visie te kunnen zijn (iets wat de schrijver zelf ook al aangeeft) en aan de andere kant treedt het soms ook buiten het bestek van het onderwerp (burgerlijke ongehoorzaamheid).

Niettemin biedt dit hoofdstuk veel goeds en laat het zien hoezeer Velema overtuigd is van de rijkdom van de Schrift, ook voor het maatschappelijke leven.

Na het onderzoek van de Schriftgegevens tracht Velema de verantwoordelijkheid van de overheid jegens de burgers en omgekeerd te definiëren. Hij zet in met het beginsel van soevereiniteit in eigen kring (SIEK) van Kuyper. De samenleving is opgebouwd uit diverse kringen (gezin, kerk, enz.) en iedere kring (maatschappelijk verband) heeft zijn eigen taken en bevoegdheden. De staat overstijgt al deze maatschappelijke verbanden en/of kringen Zij mag zich niet op het terrein van die kringen begeven. Zij moet alleen die taken behartigen die één kring alleen niet aan kan en wat gemeenschappelijk alle kringen betreft. 'Het gaat erom of de staat heerst over het individu en zijn verbanden; of dat de enkeling als sociaal wezen de eerste verantwoordelijkheid heeft en de staat ten dienste, niet maar van de ene of de andere groep, maar ten dienste van allen in rechtvaardigheid doet wat de ene alleen niet kan doen, en wat een zaak van allen is' (biz. 19). Vraag bij deze formule is wat 'rechtvaardigheid' is en wanneer een zaak een 'zaak van allen' is.

Onder gerechtigheid verstaat Velema 'het recht dat God op ons heeft en het recht dat God ons persoonlijk en in samenlevingsverbanden geeft. Gerechtigheid vraagt dat wij de ander recht doen en tot zijn - door God bepaald - recht laten komen. De overheid is geroepen deze gerechtigheid - onder het gezichtspunt van haar publiek karakter - te beoefenen'.

Opgrond hiervan onderscheidt Velema drie staatstaken:

1. Scheppen van een infrastructuur: de overheid heeft de taak om de kringen de mogelijkheid te geven tot ontwikkeling te komen. Het gaat hier

om het behartigen van het algemeen belang.

2. Het handhaven van het recht: de bescherming van de rechtvaardigheidsbelangen, relaties en activiteiten van de burgers. Hiervoor ontving de overheid de zwaardmacht.

3. De barmhartigheidstaak; de overheid moet voorkomen dat de burgers beneden de benedengrens (de minimumgrens van bestaan) komen. De overheid garandeert dus geen welzijn maar schiet slechts aanvullend en ondersteunend te hulp. Dit moet slechts tijdelijk nodig zijn, want het doel is dat de burger zo spoedig mogelijk weer in staat wordt gesteld om voor zichzelf te zorgen.

Ten slotte wijst Velema er nog op dat daar waar levenskringen niet kunnen functioneren (internationaal niveau) de staat de taak heeft om handelend op te treden.

De belangrijkste conclusie aan het slot van dit hoofdstuk luidt als volgt: 'De overheidscompetentie is aan grenzen gebonden. Die grens bestaat hierin: zich niet mengen in de bestaande kringen, tenzij binnen die kring of in de verhouding van kringen onderling het recht geschonden wordt! Het wil ook zeggen, dat de overheid voor dat wat haar specifieke taak is - het behartigen van het algemeen belang, omdat dit door geen der andere khngen op zichzelf kan worden waargenomen en ook niet tot de competentie van die kringen behoort - harmonie moet nastreven in de mate waarin de verschillende kringen de lasten en de voordelen van het algemeen, publieke belang ondervinden, een harmonie niet alleen in de relatie overheid en gezamenlijke kringen, maar ook in de relatie van de kringen onderling tot de overheid'.

Tot zover Velema's principiële visie op de taak van de overheid.

Enkele kritische vragen

1. Het moeilijkste punt blijf ik de kringen vinden. Waar komen die nu eigenlijk vandaan? Velema wil niet, zoals Kuyper, een lijst van kringen geven. Hij wijst erop dat sommige van God zijn ingesteld (kerk, gezin) en andere ontstaan uit vrijwillig aangegane relaties van mensen. Zo kent dus iedere tijd een eigen lijst van kringen. De vraag komt bij mij op in hoeverre er dan nog sprake kan zijn van een principiële begrenzing van de staatstaak. Want die staatstaak wordt juist bepaald door het functioneren van die kringen. Wanneer er dus een verandering optreedt in de lijst van kringen, treedt er ook verandering op in de overheidstaak. Ik vraag me dan ook af in hoeverre Velema er in geslaagd is de overheidstaak te begrenzen. Leidt zijn visie ook niet tot een louter pragmatische aanpak?

2. Het tweede punt dat ik moeilijk vind in de visie van Velema is zijn omgang met het begrip gerechtigheid. Mijns inziens is hij er niet volledig in geslaagd om dit begrip van zijn vaagheid te ontdoen. Graag had ik dit begrip nader toegepast willen zien op de leer van de kringen. Alleen dan kun je de taken van de kringen afgrenzen ten opzichte van de taak van de overheid. Het gaat mij dan om de vragen: welke kringen hebben op grond van Gods gerechtigheid bestaansrecht? Hoe definieer je de taken van de overheid op grond van Gods gerechtigheid? Mijn bezwaar, hoewel ik beslist geen kenner ben van de wijsbegeerte der wetsidee noch van de leer van de SIEK, tegen deze staatsopvatting is, dat de inzet voor mijn gevoel te menselijk, te historisch, te sociologisch is. Uitgangspunt is dat de ontwikkeling van het maatschappelijke leven geresulteerd heeft in een aantal khngen. Op die manier kun je ook komen tot een (onder-jscheiding tussen kerk en staat. Vc jr mijn gevoel moet er ingezet worden met Gods gerechtigheid als kenmerk van Gods regering en met met de ontwikkeling van het maatschappelijk leven. Dat is de norm. En die norm van Gods gerechtigheid moet dan toegepast worden op de maatschappij en de overheid. Deze inzet lijkt mij typerend voor de theocratiegedachte en bepalend voor het onderscheid tussen de leer van de SIEK en de theocratiegedachte. Het lijkt me van belang dat de SGP vanuit het idee van Gods gerechtigheid probeert een principiële visie op de staat te ontwikkelen.

3. Twijfelachtig vind ik ook de instemming met Musschenga, die stelt dat zelfzorg de eerste plicht is van de burger. In hoeverre valt dit te combineren met de vondsten uit het Oude Testament? En in hoeverre kan Velema dit rijmen met zijn kritiek op de individualiseringsdwang van de verzorgingsstaat? Bepleit de Bijbel niet meer zorg binnen het gezin? Kortom, is niet in plaats van zelfzorg gezinszorg of familiezorg de eerste plicht van de burger? Jammer dat een bekwaam exegeet als Velema zijn keuze voor zelfzorg ondersteunt met een citaat van Musschenga en niet met een exegese vanuit het Oude Testament. Mij heeft het zo niet kunnen overtuigen.

Het perspectief: een versoberingsstaat

Aan het einde van deel 2 pas Velema zijn principiële visie toe op de problematiek van de verzorgingsstaat. Hij houdt daar een pleidooi voor de versoberingsstaat. De staat heeft in deze visie een zeer

beperkte taak. De burger moet in de eerste plaats voor zichzelf zorgen. De staat moet alleen voorkomen dat burgers beneden de benedengrens vallen. De staat mag dus niet overgaan tot een herverdeling van het inkomen met het oog op het welzijn van de burgers. De staat moet dus praktisch en principieel terugtreden.

Hierdoor komt er weer ruimte voor het neocorporatisme. Khngen moeten weer hun eigen verantwoordelijkheid verstaan. Velema bepleit dan ook een nauwe samenwerking tussen vakbonden en werkgevers. Ook bepleit Velema een zorgzame samenleving. Wel ziet hij hier grote problemen. Heeft de secularisatie niet bijgedragen tot het verdwijnen van het maatschappelijk middenveld? Ten diepste is hij dan ook van mening dat bekering nodig is voor het herstel van dit middenveld. De staat moet dan de enkeling minimaal helpen. Het middenveld moet zelf weer initiatieven nemen en mag niet gaan functioneren als een uitvoerend orgaan van de overheid.

Het geld dat zo vrijkomt moet dan besteed worden ten dienste van de nationale veiligheid. Aan het slot van het boekje wijst Velema op de opdracht van de christelijke gemeente. De kerk moet in zijn ogen een voortrekkersrol vervullen. Wie weet slaat dit dan over naar de rest van de samenleving.

Kanttekeningen

- In dit laatste hoofdstuk krijg je de indruk dat de principiële visie van Velema wel werkt. Er worden althans ingrijpende voorstellen gedaan. Toch blijf ik nog zitten met het ontbreken van een analyse van de kringen. Welke kringen precies moeten nu al die taken overnemen? Wat Is de reikwijdte van die kringen? Wie bepaalt of die kringen rechtvaardig handelen? Wat Velema hier voorstelt, taken afstoten naar de kringen (neocorporatisme en maatschappelijk middenveld), kan best inhouden dat de overheid taken afstoot naar iets dat niet aanwezig is. Ik heb het vermoeden dat Velema hier heus wel iets voor ogen staat, maar het wordt niet overtuigend gebracht aan de lezer.

- Zeer benieuwd ben ik naar de mogelijkheden van het neocorporatisme in een Europa met open grenzen. Kortom, zijn Velema's voorstellen hanteerbaar bij een toenemende internationale economische samenwerking?

- Tot slot nog iets over de toegepaste gerechtigheidsopvatting in dit hoofdstuk. Velema definieert hier gerechtigheid opnieuw. 'Gerechtigheid betekent dat ieder zich inzet voor het zijne: en dat als eerste taak. En dat allen zich inzetten voor de ander als deze in eigen onderhoud niet kan voorzien' (33). Frappant voor mij is dat hier een fasering wordt aangebracht in de verantwoordelijkheid van de mens voor zichzelf en zijn naasten. Eerst zet je je in voor jezelf en dan voor je naasten. Zit deze fasering ook in het 'uw naaste liefhebben als uzelven {...)'?

Velema laat deze tweedeling wel doorwerken in zijn maatschappijvisie. In het economisch-maatschappelijk leven zorgt het individu door middel van arbeid eerst voor zichzelf. Pas in zijn vrije tijd komt er tijd voor zijn naaste. Wordt het economisch aspect van het leven zo niet te zeer geïndividualiseerd? Hoe verhoudt het economische leven zich tot Gods gerechtigheid? Kan en moet de zorg voor jezelf en de zorg voor de naaste niet meer geharmoniseerd worden in de maatschappij?

Ten slotte

Binnen een bestek van tachtig pagina's biedt Velema ons inzicht in de problematiek van de verzorgingsstaat. Hij geeft blijk van een grote belezenheid. Bovendien biedt de literatuurlijst een goede gelegenheid tot verdere studie. Dit maakt het geheel als inleiding tot de problematiek wel geschikt, zij het dat het dan wei de nodige concentratie en voorkennis vereist. De compactheid draagt hier ook toe bij om het te gebruiken voor een studievereniging of iets dergelijks. De inhoud geeft naast inzicht in de problematiek ook een perspectief. Dit perspectief acht ik zeker waardevol omdat het hier gaat om een principiële herbezinning op de staatstaak. Toch zie ik het meer als een aanzet tot bezinning dan als vrucht van een afgeronde bezinning. Vooral de SGP kan vanuit haar theocratische traditie nog wel enkele bouwstenen leveren. Wat dat betreft is Velema een boeiende gesprekspartner gebleken in deze boekjes. Alhoewel ik een uitgebreidere theologische en ethische verantwoording van Velema's visie op de staat zeer op prijs zou stellen.

* Naar aanleiding van: prof. dr. W.H. Velema, De crisis van de verzorgingsstaat, I en II, Apeldoorn, Willem de Zwijgerstichting.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1988

Zicht | 36 Pagina's

Velema's pleidooi voor de versoberingsstaat

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 augustus 1988

Zicht | 36 Pagina's