Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ontmaskerend, persoonlijk en apologetisch: drie strategieën voor zending in Nederland1

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontmaskerend, persoonlijk en apologetisch: drie strategieën voor zending in Nederland1

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
Again and again the church is confronted with the demolition of the Christian faith in Europe. Recently, the ‘Sociaal Cultureel Planbureau’ predicted that in the year 2020 only four per cent of the Dutch population will be a member of the Protestant Church (Protestantse Kerk in Nederland). At the same time this church wants to develop a new missionary élan. There is an ongoing discussion on the missionary task of the church. In this paper the author wants to contribute to this discussion. He pleads for a threefold approach to the missionary task: mission as unmasking, mission as offering a relationship and mission as the apologetic discussion with contemporaries. These three ways of answering the missionary task of the church should not be played off against each other. The new challenge of mission in the post modern European culture should stimulate Christians to value the diversity of spiritual gifts and theological opinions, in order to make this diversity subservient to the mission of the church.

Is Nederland zendingsland?

In zijn boek Jezus als Heer in een plat land2, stelt Stefan Paas de vraag aan de orde: Is Nederland zendingsland?3 Hij zegt dan dat die vraag moeilijk te beantwoorden is, omdat er geen universele maatstaven zijn waaraan een zendingsland zou moeten voldoen. Maar als we kijken naar de getalsmatige ontwikkeling van het aantal christenen in Nederland, zouden we voorzichtig ‘ja’ kunnen zeggen. Immers 40-60% van de Nederlanders boven de 18 is geen lid van een kerk. Slechts 10-25% bezoekt regelmatig een kerk. Voor jongeren tussen 18 en 25 jaar gaat het om slechts 5%. Alle reden dus om te zeggen: aan Nederland moet opnieuw het evangelie gebracht worden.4
De IZB kiest in 2006 een nieuwe naam en een nieuw logo: IZB – voor zending in Nederland. Maar zo eenvoudig als het op grond van deze voorbeelden lijkt, is de vraag of Nederland zendingsland is niet te beantwoorden. Er zijn de volgende opmerkingen bij te maken.
Nederland is bepaald geen tabula rasa meer wanneer het gaat om het christelijke geloof. Dat betekent onder andere dat er gebieden in Nederland zijn, waar dit geloof nog de samenleving van dorpen en families stempelt. Er zijn verschillende dorpen waar bijvoorbeeld de Christen Unie een van de grootste partijen is. Wat het geheel van de samenleving betreft ligt dat anders, maar sporen van de christelijke geschiedenis zijn nog op allerlei manieren aanwezig: in het besef van normen en waarden, ook in socialisme en humanisme.
Naast deze sociologische notitie is er ook een theologische notitie te maken: God heeft eens zijn kerk geplant in onze lage landen aan de zee en daarmee ook zijn verbond gegeven aan ons volk. Nederland was ruim honderd jaar geleden nog een gedoopte natie. Kunnen we dan wel spreken over Nederland als zendingsland? Kan een land ook opnieuw zendingsland worden nadat het het verbond verlaten heeft? Mensen kunnen het verbond verbreken maar hoe zit dat met God? Hij kan misschien enkele geslachten overslaan vanwege ontrouw en ongehoorzaamheid, maar Hij is ook de getrouwe, die zelf de draad weer kan oppakken, ook als die door mensen is verbroken. Dat zou ons dan extra hoop mogen geven, wanneer we vandaag Nederland opnieuw met het evangelie zouden willen bereiken.
Of is het juist in dit licht gezien toch nog anders en is er sprake van verbondsbreuk en een oordeel van verharding? Worden we overgegeven aan het goeddunken van ons eigen hart en is het daaruit ook te verklaren dat mensen soms zo bitter kunnen reageren, wanneer gesproken wordt over zending in Nederland?
Op al deze vragen is niet zomaar een antwoord mogelijk. We moeten ze echter wel meenemen, wanneer we spreken over zending in Nederland. Het is om allerlei redenen anders dan wanneer we spreken over zending in Malawi. Antwoorden op deze vragen kunnen nooit alleen op theologisch en theoretisch niveau worden gevonden, maar alleen in de wisselwerking tussen missionaire praxis en theologische reflectie.5

Ingewikkeld

Ik werd door het ingewikkelde van deze thematiek in ieder geval sterk getroffen, toen ik vorig jaar een artikel in Trouw geschreven had over zending in Nederland.6 Trouw plaatste daarna verschillende reacties van mensen, die er niets in zagen.7 Dichter Marjoleine de Vos: ‘Als ze het op de klassieke manier aanpakken, zijn ze bij mij geheel kansloos. En bij de meeste anderen ook, denk ik.’ Als ik die poster zie met de tekst: ‘Christus is voor jou gestorven’, denk ik altijd: ‘Had hij niet moeten doen’. ‘Als er iemand met de boodschap komt over een persoonlijke God en een persoonlijke relatie, denk ik: Hou toch op, dat gelooft toch geen hond meer. Kijk dan om je heen. Waar is die goede God? De mensen zijn toch niet voor niets uit de kerk weggelopen? Ik wil zo’n verhaal niet meer horen… Met hun pogingen tot evangelisatie onderschatten ze ons.’
Godsdienstfilosoof Anton van Harskamp, die veel onderzoek doet naar nieuwe religiositeit in Nederland, reageert op ‘Zending in Nederland’ als volgt:”‘De velden zijn wit om te oogsten’, hoor je zeggen, maar het zal op niets uitlopen. In het christendom is het Woord jou voorgegeven; jíj moet je invoegen. Er blijven toch altijd die onopgeefbare geloofsvoorstellingen en morele voorschriften die je uiteindelijk moet onderschrijven. Dat doet geen recht aan het gevoel van moderne mensen. Die hebben daar geen zin in.”
Tenslotte nog socioloog Herman Vuijsje. Volgens hem hangt het succes van zending in het geseculariseerde Nederland af van de vraag of het om traditioneel geloof gaat met een persoonlijke God, hemel en kruis. ‘Die religie zal niet meer groeien, blijft beperkt tot kleine groepjes, zoals je ook groepjes motorliefhebbers en vegetariërs hebt. Nieuwe leden kunnen vooral nog worden gevonden onder allochtonen. De ontvankelijkheid voor zulke religie is in de rest van de samenleving klein… Mensen willen best geloven in Jezus, maar dan als onderdeel van een zelf samengesteld pakket met daarin ook reïncarnatie, Mohammed of Don Juan. Ze kiezen per keer, dan voor dit, een andere keer voor dat... De waarheid is een obstakel voor evangelisatie, terwijl een organisatie zonder zo’n claim wellicht geen behoefte heeft aan het verspreiden van de leer.’
Zulke reacties op ‘Zending in Nederland’ zijn zonder meer confronterend. Eigenlijk stond er niet veel in dat ik nog niet wist, maar wanneer je het zo zwart op wit leest nadat je zelf een enthousiast verhaal over zending in Nederland hebt geschreven, is het wel heel confronterend.
Het onderstreept in ieder geval de opmerking hierboven, dat we bij zending in Nederland niet te maken hebben met Nederland als tabula rasa. Nederlanders die niet geloven, geloven in veel gevallen niet meer. En ook als ze zelf niet hun christelijke opvoeding hebben afgezworen, maar reeds onkerkelijk opgevoed werden, dan hebben ze toch de indruk dat het christelijk geloof behoort tot een voorgoed voorbije fase van onze cultuurgeschiedenis. Het christelijk geloof is iets van een restant, zeker niet iets dat toekomst heeft. Misschien nog geschikt voor allochtonen of voor, zoals Bonhoeffer het al in 1944 verwoordde, ’einige “ letzte Ritter” oder ein paar intellektuell Unredliche, bei denen wir “religiös” landen können.’8, maar niet voor moderne, postmoderne, autonome mensen, die soms nog wel geïnteresseerd zijn in religie, maar dan op eigen manier ingevuld. Hoe dan ook: zulke reacties drukken ons wel met de neus op de feiten. Over zending in Nederland moeten we geen romantische of optimistische gedachten koesteren.9
Wanneer we dan toch menen, dat zending behoort tot het wezen van de kerk, dat het christelijk geloof per definitie missionair is, dan is het dus de vraag hoe dat in onze cultuur gerealiseerd zou kunnen worden.

Drie mogelijke wegen

Ik zou dan op drie wegen willen wijzen, die hierbij van belang kunnen zijn.
1. Zending als ontmaskering. Daarbij noem ik de naam van prof. dr. A. van de Beek. De zo even genoemde reacties op het voorstel tot zending in Nederland onderstrepen precies zijn analyse:10 we moeten geen bruggen proberen te slaan naar de postmoderne cultuur. Deze cultuur heeft immers willens en wetens het christelijk geloof achter zich gelaten. Er is principieel geen plaats voor de allesbeslissende waarheid van God in Jezus Christus. In plaats daarvan is de mens zelf god met zijn subjectieve waarheidsbegrip. De kerk moet zich erop in stellen, dat ze een kleine minderheid zal zijn in een cultuur, die aan het christelijk geloof vijandig is. Ze zal zich om die reden niet terugtrekken, maar ze is geroepen tot ontmaskering van een cultuur die onder het mom van ontwikkeling en vooruitgang aan degeneratie en ontmenselijking ten onder gaat. Dit zal betekenen, dat de kerk wellicht niet vervolgd – dat past niet in het postmoderne klimaat – maar wel gesmaad zal worden. De kerk zal het opnieuw leren wat het betekent de smaadheid van Christus te dragen.11 Met deze visie van Van de Beek kun je ook het isolement zoeken. Maar de ontmaskering die hij voorstaat, veronderstelt niet het isolement. Wanneer christenen het nieuwe heidendom ontmaskeren geven ze daarmee impliciet aan, dat ze de wereld nog niet hebben afgeschreven. Daarom zie ik ook ontmaskering als een gestalte van zending. Zending in de lijn van Bonifatius, die de heiligdommen van onze voorouders liet verwoesten.12
2. Zending als het aanbod van een persoonlijke relatie en gemeenschap. Deze tweede weg die gewezen wordt, komen we met name tegen in de evangelische wereld. Daarbij kan bijvoorbeeld de naam genoemd worden van dr. Alister E. McGrath, maar ook kan gedacht worden aan veel programma’s van de EO en aan de Alphacursus: hier houdt men zich niet zozeer bezig met cultuuranalyse en men richt zich niet op de dragers van de postmoderne cultuur.13 Kenmerk is de persoonlijke benadering van mensen, die van de postmoderne cultuur doortrokken zijn, maar vaak meer onbewust dan bewust. Centraal staat Jezus Christus die een persoonlijke relatie met mensen wil. Nadruk wordt ook gelegd op het belang van de keuze voor Hem.14 Er vindt in zoverre een aanpassing plaats aan de postmoderne cultuur, dat niet de waarheden van het christelijk geloof centraal staan, maar het relationele aspect en vooral hoe het geloof werkt.15 Belonging gaat vooraf aan believing en’ is it real?’ gaat vooraf aan’ is it true?’16
3. Zending als apologetiek. Een derde weg is die van het bewust gekozen apologetische gesprek met de cultuur. Ik doel hier op nog weer een ander soort theologen dan de reeds genoemde McGrath en diens leermeester, overigens een niet-theoloog, C.S. Lewis. Bij hen is de apologetiek een zelfstandig bedrijf, gericht op het overtuigen van de niet gelovige. Maar er zijn ook anderen, die deze expliciete bedoeling niet hebben, maar die een poging wagen in hun systematische theologische bezinning de christelijke geloofsinhoud zo te vertalen binnen het discours van de vigerende cultuur, dat voor de ontwikkelde tijdgenoot het christelijk geloof op z’n minst aannemelijk moet lijken. Zij bewegen zich, althans wat betreft de methode, in het spoor van hun grote negentiende-eeuwse voorganger Friedrich Schleiermacher.17 Hier stelt men zich er niet mee tevreden wanneer mensen een persoonlijke relatie met Jezus Christus vinden, maar gaat men het gesprek aan met onze cultuur, die God als onkenbaar, onpraktisch of gevaarlijk of alle drie tegelijk heeft terzijde gesteld. Men stelt de vraag of dit niet op een vooroordeel berust en of we er echt van opgeknapt zijn, sinds we God hebben afgeschaft. Hier zijn namen te noemen (onder anderen) als van Wolfhart Pannenberg18 en Anton Houtepen.19 Zij zien zichzelf niet als zendelingen, maar toch is hun werk belangrijk, juist wanneer we nadenken over de vraag hoe mensen in het Europa van vandaag bereikt kunnen worden met het evangelie. Systematische en apologetische theologie zijn naar mijn mening vaak te veel losgemaakt van missiologie en zeker van de missie van de kerk zelf.
De drie wegen overziende, zou ik er in de strategie voor zending in Nederland niet direct een willen kiezen met verwerping van de andere. Liever zou ik hier contextueel bepaald mee om willen gaan en de drie benaderingen als complementair zien. Niet overal is elke benadering mogelijk en vruchtbaar. Het is duidelijk dat we bij Marjoleine de Vos niet met de evangelicale methode aan hoeven te komen. Maar misschien vindt zij een boek als van Houtepen: God een open vraag, over vensters die het dagelijks leven biedt, in de richting van God, nog wel interessant.
Mensen, die trots zijn op hun zelf samengestelde religieuze pakket, soloreligieuzen of hoe ze ook mogen heten, moeten wellicht in deze trots ontmaskerd worden als mensen die in feite niet durven kiezen en wier religie daarom ook geen tegenweer kan bieden tegen de ondermijnende krachten in onze samenleving.
In ieder geval gaan alle drie de wegen er vanuit dat God hoe dan ook zijn wereld en zijn mensen nog niet heeft losgelaten en dat de gemeente, die Hem volgt, dat dus evenmin moet doen. Ook Nederland en Europa heeft Hij niet losgelaten. Het oordeel en de ontmaskering waar Van de Beek sterk de nadruk op legt veronderstellen net zo goed als de evangelicale prediking van Gods liefde, Gods betrokkenheid. God heeft een geding met Europa, Nederland, het rijke Westen. Misschien liggen wij onder het oordeel van de verharding en is dat ook de diepste oorzaak van de godsverduistering en kerkverlating. Misschien straft God ons, omdat we zo gretig en zo massaal andere goden zijn gaan dienen: Mars, Mammon, Venus, Dionysus. Maar wanneer Van de Beek zegt, dat de kerk daarom moet ontmaskeren en het oordeel moet preken, bedoelt dit de omkeer. Wanneer de kerk vooral zout moet zijn, dat bijt en uitzuivert, vormt ze tegelijk zelf een kritische tegenbeweging en roept ze ieder die het maar horen wil, tot omkeer. Ontmaskering en oordeelsprediking geschieden niet vanuit een ivoren toren van eigen gelijk, maar zijn gestalten van de missie van de kerk, waardoor ze als tegenbeweging vruchtbaar kan zijn en door lijden heen opnieuw kan gaan bloeien.

Op zoek naar de enkeling

Dat God zijn wereld en zijn mensen blijft zoeken komt in de tweede benadering vooral daarin uit, dat de kerk in zijn naam op zoek blijft naar de enkeling. Het is mogelijk dat er een oordeel ligt over onze cultuur, dat de godsverduistering te maken heeft met de verberging van Gods aangezicht en dat we daarom leven in een tijd, waarin niet direct een opbloei van de kerk is te verwachten, een situatie te vergelijken met de ballingschap, maar dat wil niet zeggen, dat enkelingen niet meer door God gezocht zouden worden en tot geloof kunnen komen.
Ik zou in dit verband op een bijbelgedeelte willen wijzen, dat heel actueel is voor onze tijd: Ezechiël 18. Ezechiël verkeert tussen ballingen in Babel, die zichzelf zien als slachtoffer van een voorafgaande tijd. Ze zeggen: ‘De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn stomp geworden’ (vers 2). Met andere woorden, wij zijn erfelijk belast met de afval van het voorgeslacht. In Ezechiël 18 vinden we een zeer uitvoerig protest tegen deze gedachte. Er is collectieve schuld met collectieve gevolgen. Er is een situatie van ballingschap, die voor allen geldt. Maar dit mag niet leiden tot doemdenken. Er is voor een ieder de weg van persoonlijke omkeer. Het hoofdstuk eindigt met deze woorden: ‘Want ik heb geen lust aan de dood van de stervende, spreekt de Here HERE; daarom bekeert u en leeft.’ Er kan dus een collectief oordeel zijn, terwijl de weg van persoonlijke bekering open blijft. Het is mogelijk, dat de afbraak van kerk en geloof en het feit dat het ongeloof haast epidemisch geworden is, te maken hebben met een geding dat God heeft met Europa, omdat het verbond verbroken is, omdat 6 miljoen joden vermoord zijn, omdat onder christelijke vlag de meest gruwelijke dingen gedaan zijn, omdat de mondige mens God van de troon gestoten heeft en er zelf op is gaan zitten. Maar dat wil niet zeggen, dat Gods liefde niet meer uitgaat naar enkelingen, laat staan dat enkelingen vandaag de roep tot omkeer naast zich neer zouden kunnen leggen met als argument dat we in een collectieve cultuur van agnosticisme zijn terechtgekomen.
Het is dus goed en ook vol van belofte, dat er in deze tijd evangelisatiebewegingen zijn, die de nadruk leggen op persoonlijk geloof. Dat enkelingen weggeroepen worden uit de massa. Dat nadruk gelegd wordt op ‘netwerk’-evangelisatie in persoonlijke relaties. 20 We zullen ons wat dat betreft niet van de wijs laten brengen door welke malaise van de kerk ook of door welk doemscenario van een agnostische cultuur ook, waarin het nauwelijks meer mogelijk zou zijn in een persoonlijk God te geloven. In het Nieuwe Testament wordt de lijn van Ezechiël doorgetrokken. De Farizeeën beschouwen de schare als een massa perditionis die eenvoudig door haar constitutie de wet al niet kan kennen en doen en die daarom verloren is. Jezus is niet alleen bewogen over deze schare en heeft haar ook als schare lief, maar Hij redt mensen uit deze schare steeds op persoonlijke wijze. In het evangelie gaat het er steeds zeer persoonlijk aan toe. In de meeste genezingsverhalen valt bijvoorbeeld op hoe Jezus pas geneest, wanneer Hij eerst in een persoonlijke relatie met mensen is getreden: melaatsen die Hij aanraakt; de vader van de maanzieke jongen met wie Hij een gesprek begint over zijn geloof (Marc. 9:23) en vele andere voorbeelden.
Er is dus niet alleen in deze tijd, maar er was altijd al veel te zeggen voor de één op één benadering in de communicatie van het evangelie. Alle waardering dus ook voor die missionaire bewegingen die daar vandaag alle nadruk op leggen.

Het persoonlijke is niet alles

Toch is dit niet het hele verhaal. Want wij hebben wel een cultuurprobleem in vergelijking met de tijd van Ezechiël of van Jezus. In die tijden was de context door en door religieus en bovendien wisten de mensen ook allemaal over Wie het ging, wanneer gesproken werd over de God van Israël. Onze cultuur is ingrijpend anders. We zouden kunnen spreken van een agnostisch-humanistische cultuur.21We hebben niet alleen te maken met kerkverlating, we hebben ook niet alleen te maken met secularisatie in de betekenis van afnemende invloed van de godsdienst. Maar God zelf is een vraag geworden. De voorstelling van een God, zoals de bijbel daarover spreekt, die van buitenaf in deze wereld ingrijpt, die aan het begin en aan het einde van alles staat, de Heerser over alle dingen, die tegelijkertijd ieder mens bij name kent, die voorstelling van God wordt nog slechts gedeeld door een kleine schare orthodoxe gelovigen, maar daarbuiten noch in de kerk, noch in de wereld treft men meer een dergelijke voorstelling van God aan. De eigenlijke vragen liggen vandaag niet in onderdelen van de geloofsleer, het hele dragende concept van de geloofsleer staat ter discussie: is er wel een God? Hebben we in de grote religies inclusief het christendom niet met mythen te maken, waarmee de mensheid zichzelf heeft trachten te troosten? Alles wat wij over boven zeggen, komt uiteindelijk van beneden. 22
Wanneer we nu in deze cultuur in de verkondiging van de kerk het vooral hebben over het geloof als een persoonlijke relatie met Jezus, dan zit daar een groot risico in. Kritische geesten als Marjoleine de Vos, trappen er niet in, want zij weten dat achter deze eigentijds gebrachte boodschap een oude metafysica zit, die je als modern mens niet meer kunt delen. Want Jezus als vriend klinkt wel aardig. Maar het is één van tweeën. Je hebt het over een nu levende goddelijke persoon, met wie jij in contact kunt treden. Maar dan heb je het dus over een bovennatuurlijke wereld, een werkelijkheid buiten onze geest en buiten onze menselijk kenbare wereld, terwijl we daar als moderne mensen gewoon niet meer in kunnen geloven. Hoe goed bedoeld ook, je boodschap is dan dus onzin. Óf het is anders: je hebt het over Jezus als vriend ‘bij wijze van spreken’, als metafoor bijvoorbeeld van persoonlijk aanvaard en gekend zijn, van geborgenheid en bestaansbevestiging. Maar dan is het de vraag of je daarvoor moet geloven en zeker is er dan niet iets exclusiefs aan het christelijke geloof.
Daarom is het niet alleen goed, maar ook noodzakelijk, dat er in onze cultuur wordt nagedacht over de kentheoretische gronden van het christelijk geloof. Dat er een apologetiek wordt gezocht die ons niet terugvoert naar een wereldbeeld van vóór de Verlichting, maar die een poging doet voor mensen van na de Verlichting iets zinnigs over God te zeggen.23 En dan moet je dus niet meteen beginnen bij Jezus. Want Jezus roept ogenblikkelijk de vraag op naar God en God is nu juist de onbekende factor X.
Niet omdat zij de belangrijksten zijn, maar wel omdat ik in hun werk aansprekende voorbeelden vind van wat ik hier bedoel, duid ik hier kort aan hoe de hier boven reeds genoemde Pannenberg en Houtepen in deze een weg proberen te wijzen.
Beide theologen nemen hun uitgangspunt in een eigentijdse antropologie. Bij Pannenberg gaat het om de mens, die altijd weer de moed vat om vanuit een idee van toekomst in het heden te handelen. De mens is gericht op de ander, een excentrisch wezen. En de mens is gericht op de toekomst, open in de richting van een wereld die nog niet af is. Pannenberg wil God niet bewijzen. Hij weet dat dat ook zo niet meer kan als vóór de Verlichting. Maar hij wil de plausibiliteit van het christelijk geloof aantonen. Wanneer het christelijk geloof zegt dat mensen geschapen zijn in relatie met God en dat ze uiteindelijk bestemd zijn voor een nieuwe wereld in de opstanding der doden, dan sluit deze boodschap aan op de grondstructuren van het mens-zijn en is het bijzonder onverstandig deze boodschap terzijde te schuiven, want dan komt het mens-zijn in de lucht te hangen.24
Ook Houtepen weet dat de traditionele godsbewijzen niet meer voldoen en het symbolisch universum van het christelijk geloof niet meer tot de eigenheden van onze cultuur behoort. Zijn boek God een open vraag is één grote poging nieuwe denkwegen te vinden, die het spreken over God zinvol maken. Hij zoekt de denkwegen niet in algemene antropologische gegevenheden, die toch ook wel sterk de sporen van hun tijd dragen (Hegelianisme bijvoorbeeld bij Pannenberg), maar in de in alle tijden aanwezige concrete menselijke emoties.
Hij komt dan tot vier denkwegen: de wegen van verlangen, vertrouwen, verzet, en vergeving; basisemoties van de mens, die zorgen voor de basismetaforen van ons godsgeloof. Ook hier gaat het niet om bewijzen, maar het gaat om windows naar God, zoals Houtepen zegt. De bijbelse God heeft in ieder geval alles met deze emoties te maken. Het spreken over God wordt vanuit deze emoties zinnig. Sterker nog, er zit ook iets apologetisch in dit spreken over God. Dit spreken over God impliceert immers, dat wanneer we hem erbuiten houden we onszelf als mens tekort doen. In verband met de emotie van het vertrouwen zegt Houtepen bijvoorbeeld: ‘Zou niet deze in God gewortelde cultuur van vertrouwen de neerslachtigheid en depressiviteit van zovelen kunnen voorkomen en zo bijdragen aan de echte bestrijding van de ‘stedelijke stress’ in onze geürbaniseerde, geseculariseerde cultuur: tegengif tegen de overmatige organisatie van het zelfvertrouwen in de cultuur van autonomie die wij van de Verlichting hebben geërfd?’25 Met andere woorden, de menselijke basisemoties kunnen eigenlijk niet zonder God en daarom is het in ieder geval antropologisch gezien niet wijs God als irrelevant terzijde te stellen.

Tot zover drie wijzen van gelovig omgaan met onze postmoderne agnostische cultuur. Drie wijzen van missionair zijn ook, die ik dus niet zie als tegengesteld aan elkaar, maar als complementair.

Missionaire gestalten van kerk zijn

Tenslotte stellen we nu nog de vraag wat deze drieërlei wijze van missionair in de wereld staan, betekent voor de manier waar op we vandaag kerk zullen zijn.
1. Het is goed in deze tijd de eigen, ook eenzame plaats van de kerk in de samenleving te benadrukken.26 De tijd van de gekerstende samenleving, waar de kerk deel vanuit maakte, is voorbij. We moeten ons oefenen in een minderheid durven te zijn. Dat gaat wat mij betreft nog aan de ontmaskering vooraf. Een cognitieve minderheid zijn in een hoog ontwikkelde cultuur is moeilijk. Er voorstellingen over God, mens, wereld op nahouden, die door de overgrote meerderheid van de mensen om je heen niet worden gedeeld, is heel moeilijk.
Ook een sociale minderheid vormen is moeilijk. Volharding en standvastigheid zullen als bijzondere gaven van de Geest dringend nodig zijn. Ik ben allesbehalve optimistisch wat betreft de toekomst van de christenen in ons land. Het zal niet meevallen het overgeleverde geloof te bewaren. Het zal niet zo moeilijk zijn religieus te blijven. Maar het christelijk geloof is in zoveel opzichten een vreemd verhaal in onze cultuur. Het zal gewoon niet meevallen het te blijven verbinden met het leven in een postmoderne wereld. Zeker zal het niet meevallen, wanneer de meesten van die je lief zijn er ook anders over denken. Bijbelteksten over Israël en de gemeente als kleine minderheid zullen weer een geheel nieuwe betekenis voor ons krijgen.
2. Dit zal ons niet tot afzondering, hoogmoed of farizeïsme leiden. Ik denk in dit verband aan Bonhoeffer, die in de inleiding van zijn boek Navolging schrijft over de kerk in het spoor van Jezus, die enerzijds niet radicaal genoeg kan zijn wanneer het gaat om de navolging. Anderzijds zal ze daarbij nooit de barmhartigheid vergeten, die deze strenge Jezus van de Bergrede had voor de schare die de wet niet kende.27 Een kerk, streng voor zichzelf, maar mild naar buiten. Een kerk met oog voor de samenleving en haar noden. Een kerk met oog voor postmoderne zwervers, in woord en daad met hen het evangelie delend. Een kerk, die evangelisatie als levensstijl in netwerken bevordert.
3. En anders dan Van de Beek zeg ik, dat tot de drieledige missionaire gestalte vandaag ook behoort dat opnieuw het contact gezocht wordt met de cultuur in het gesprek over God.28 Hoe brengen we God ter sprake in een agnostische wereld? Ik denk ook aan wat de latere Bonhoeffer, die van de gevangenisbrieven, zei: we zullen moeten zoeken naar een a-religieuze vertolking van het evangelie. Dat wil zeggen: een vertolking aan de oude metafysica voorbij. Hoe zal Jezus Heer zijn, ook van de a-religieuze mens?29 In dat gesprek is het goed naar stemmen te luisteren als van Pannenberg, Houtepen en vele anderen, ongeacht of wij met het geheel van hun theologie uit de voeten kunnen of niet. Het christelijk geloof mag in ieder geval niet iets sekte-achtigs worden. Niet omdat dat zielig is voor de laatste gelovigen, maar omdat het in het geheel niet past bij zijn kerninhoud: de universele God, de Schepper van alle mensen, die de wereld liefheeft.

Theologie, gemeente en zending

Het is nog wel de vraag hoe de gemeente vandaag deze drie taken kan verrichten. Is de gemeente voorbereid op de nieuwe context, waarin alle vanzelfsprekendheid is weggevallen en het zal gaan om volharding, evangelisatie als levensstijl in netwerken en het ter sprake brengen van God in een agnostische wereld? Hier is nog heel veel te doen. Hier ligt een zeer belangrijke taak voor predikanten en ook voor bovenplaatselijke organisaties als de IZB. In alle gemeentewerk zal met de nieuwe context gerekend moeten worden. De vragen: waarom geloven in God, hoe weten we dat Hij geen product is van onze fantasie, wie is God, de vragen van de prolegomena moeten nadrukkelijk aan de orde komen. Anders krijgen we óf een gettoachtige orthodoxie óf evangelische vroomheid, die kan verzanden in algemene religiositeit, omdat de waarheidsvraag nooit aan de orde is geweest óf een postmoderne vroomheid, die niet verder komt dan te zeggen dat God in ieder geval bestaat in de verhalen, die van Hem verteld worden en dat die verhalen een heilzame uitwerking kunnen hebben. Nog één stap verder en dan is God een heilzame fictie.
Belangrijk is ook dat de relatie van de kerk tot de zending een geheel andere wordt dan ze in het verleden was. De kerk zal moeten beseffen, dat ze geheel in de context van zending staat en daarom zal de theologische opleiding doortrokken moeten zijn van de missionaire vragen. Niet alleen moet missiologie als apart vak worden onderwezen, maar het gaat juist om de missionaire articulatie in alle vakken: de bijbelse theologie, de kerk- en dogmengeschiedenis, de systematische en de praktische theologie.30 De kerk zal zendingswerkers in eigen land nodig hebben. Er zal in bepaalde gebieden helemaal opnieuw begonnen moeten worden met evangelieverkondiging. Mensen die tot geloof komen van buitenaf zullen waarschijnlijk beter in nieuwe geloofsgemeenschappen opgevangen kunnen worden dan dat ze zich voegen in de kerkelijke en ambtelijke traditie.
De moeilijkheid van onze tijd is dat we te maken hebben met twee tegenstrijdige processen: de afbraak, die onverminderd doorgaat, waar vooral de orthodoxie de komende jaren nog mee te maken zal krijgen én tegelijk: nieuw verlangen, nieuw geloof, nieuwe vormen van gemeente zijn. Het is in de praktijk lastig om het eerste te verwerken, ook pastoraal te begeleiden, én tegelijkertijd te werken aan en zich te verblijden in nieuwe vormen van kerk zijn. Toch zal dát de uitdaging en de opgave zijn in de jaren die voor ons liggen.


Noten
1 Bewerking van een lezing gehouden voor de G.T.S.V. ‘Voetius’ op 28 februari 2006.

2 Stefan Paas, Jezus als Heer in een plat land, Zoetermeer 2001.

3 Hoofdstuk 3 van het genoemde boek.

4 In 2006 deden de cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau velen schrikken. Zie hiervoor: Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding met de kerken en de christelijke traditie, Den Haag 2006. Werkdocument 128. Toch verschillen de cijfers nauwelijks van die in het boek van Paas. Alleen worden de tendensen doorgetrokken tot in 2020 en dan zou 72% van het Nederlandse volk buitenkerkelijk zijn. Misschien was het meest schokkende voor leden van de Protestantse Kerk in Nederland, dat nog slechts 4% in 2020 zich tot de PKN zal rekenen.

5 Een belangrijk gesprek hierover wordt gevoerd in het themanummer van Kontekstueel 15 (2000), 1: ‘God en de Europese cultuur’. Dr. B.Wentsel wijst hier op het oordeel der verharding, hetgeen anderen tegenspreken of nuanceren. In nr. 4 van deze jaargang nog een reactie van dr. A.Vos, die stelt dat de ontkerstening van Nederland een geheel eigen geschiedenis heeft gehad in vergelijking met andere landen in Europa. Wie echter de cijfers van het SCP(zie noot 4) beziet, merkt dat de landen in Noord -Europa niet zoveel van elkaar verschillen, wanneer het gaat om geloven in God. Uitschieters naar boven en naar onderen zijn Zweden en Engeland. In Zweden gelooft 32% in God, in Engeland 61%. Nederland zit daar met verschillende andere landen ergens tussenin. Deze gegevens relativeren de conclusies van Vos als zou Nederland door zijn geheel bijzondere geschiedenis koploper in het ongeloof geworden zijn. Het is overigens wel schokkend om te lezen dat in Rusland ondanks zeventig jaar atheïstische propaganda 54 % in God gelooft en in Nederland na honderden jaren van christelijke propaganda 52%. (tabel op p. 21).

6 Trouw, 16-02-2005: ‘Nederland is zendingsland geworden’.

7 Trouw, 24-02-2005: ‘Kerken ontdekken zending opnieuw’, door Koert van der Velde.

8 Dietrich Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung, München 1970, 3.Auflage 1985, 305

9 In zekere zin zijn de genoemde personen, die mochten reageren in Trouw, niet representatief voor de Nederlandse bevolking. Zij behoren tot een intellectuele bovenlaag, die sterk gestempeld is door de Verlichting en in een aantal gevallen ook bewust heeft gebroken met het christelijk geloof. Anderzijds neemt het leger van de ‘solo - religieuzen’, de ‘ietsisten’ en anderen, die op zoek zijn naar een nieuwe religiositeit, toe. Op deze allen zijn in ieder geval de typeringen, die Anton van Harskamp gebruikt, van toepassing.

10 A.van de Beek, Ontmaskering, Zoetermeer 2001.

11 ‘Wat is de kerk? Zij is de gemeenschap van kwetsbare mensen, die ondergegaan zijn aan de wereld die hun wereld is en toch deze wereld niet kunnen en willen ontvluchten. Het is de gemeenschap van schapen die temidden van de wolven gestuurd zijn door hun dwaze herder die geslagen werd aan het kruis (Zach. 13:7; Mat. 26:31). In Hem verbonden voelen manke mensen in deze wereld zich bij elkaar thuis.’, A. van de Beek, Gespannen liefde, Kampen 2000, 127.

12 A. Wessels, Kerstening en ontkerstening van Europa, Baarn 1994, 137.

13 McGrath doet dit overigens in verschillende publicaties wel. Men leze bijv. zijn recente studie: The twilight of atheism, London 2004. Hierin is ook sprake van de ontmaskering, die Van de Beek bedoelt. Het doel van de ontmaskering is echter bij McGrath de postmoderne mens in een situatie te brengen, waarin hij kan gaan geloven. Dit geloven draagt het karakter van vertrouwen, je persoonlijk toevertrouwen aan een andere Persoon.

14 Al. McGrath, Bruggen bouwen. Over het effectief doorgeven van het christelijk geloof, Kampen 1995,100-103.

15 Gerard Dekker wijst erop, dat juist in deze accenten de evangelische beweging zich manifesteert als een typisch eigentijdse beweging. Immers onze tijd legt alle nadruk op de keuzevrijheid van de mens en op beleving. Gerard Dekker, Van het centrum naar de marge. De ontwikkeling van de christelijke godsdienst in Nederland, Kampen 2006, 243,244. We kunnen dit waarderen als ongeoorloofde aanpassing aan de tijdgeest. We kunnen het ook vanuit de taak van de zending zien als een vorm van inculturatie. Hoewel ik de gevaren van het eerste zie, opteer ik in dit geval voor aanpassing als een noodzakelijk iets om tot inculturatie te komen.

16 Al. E. McGrath, “It may be true, but it doesn’t seem to be real”, in: De boodschap en de kloof, communicatie van het evangelie in een postmoderne tijd, Evangelische Omroep, 1997,119- 130: ‘But our new situation demands that we rediscover something which the Enlightenment led us to neglect – the relevance of the gospel to our hearts, longings and feelings’, 125. Volgens A. van de Beek worden we hier niets wijzer van:’ Het is een illusie dat God meer nabij zou zijn aan het gevoel dan aan de rede.’ Kontekstueel, 15 (2001) 4,18.

17 Friedrich Schleiermacher, Über die religion. Reden an die Gebildeten unter ihren Verächtern, Göttingen 1920, 4e Auflage.

18 Het gehele oeuvre van Pannenberg is te beschouwen als een poging het antropocentrisme van de Verlichting, dat uitliep op de afschaffing van God, op eigen terrein te verslaan. God is juist de grote vooronderstelling van de mens en het menszijn. Zie: Wolfhart Pannenberg, Anthropologie in theologischer Perspektive, Göttingen 1983.

19 De apologetiek van Houtepen is aan die van Pannenberg verwant. Ook bij hem is er een apologetisch benutte correlatie tussen antropologie en theologie, zoals blijkt uit zijn als een tweeluik bedoelde studies over God en over de mens: Anton Houtepen, God, een open vraag, Zoetermeer 1997 en Anton Houtepen, Uit aarde, naar Gods beeld, Zoetermeer 2006. Pannenberg leunt daarbij echter vooral op de psychologen van de moderniteit (o.a. E.H. Erikson), terwijl Houtepen uitdrukkelijk ook de postmoderne antropologen in zijn apologetiek betrekt.

20 Veel hedendaagse evangelisatiecursussen en -methodes leggen hierop de nadruk. Zie bijvoorbeeld het boekje Contact, waarin het principe van de Emmauscursus wordt uiteen gezet. Uitg. IZB, Amersfoort. Zie ook het artikel van Arjan Markus: ’Ga naar huis, naar uw eigen mensen…’ Realistische missionaire mogelijkheden voor de gemeente, Kerk en Theologie 56 (2005), 338-351.

21 Met deze dubbele aanduiding bedoel ik, dat een dominante stroming in onze cultuur God niet kenbaar acht, maar wel de humaniteit, de menselijkheid en de medemenselijkheid hoog wil houden. Zoals ik het Harry Mulisch hoorde zeggen in een interview: Het leven is absurd, maar het moet wel zo menselijk mogelijk geleefd worden. De uitdrukking van Dostojewski: ‘Wanneer God niet bestaat, is alles geoorloofd’, moge wijzen op een filosofisch probleem, gelukkig wordt het zo door de meeste mensen die God onkenbaar achten, niet gevoeld.

22 Deze beroemde zin van H.M.Kuitert komt men steeds weer tegen als uitdrukking van een breed zo gevoelde overtuiging.

23 Vaak wordt in dit verband gesproken van een tweede naïviteit of primitiviteit. Zie voor de betekenis van deze uitdrukkingen: Han M.M. Fortmann, Als ziende de Onzienlijke, Hilversum 1974, hfdst.41, par.5 en Abraham H. Maslow, Toward a psychology of being, New York 1962, 90. Okke Jager bespreekt de term en de zaak waar het om gaat uitvoerig in zijn boek: Geloven wordt onwennig. Naar een tweede primitiviteit?, Baarn 1987.

24 Voor een korte samenvatting van de gedachten van Pannenberg, zie: Wolfhart Pannenberg, Wat is de mens? De moderne antropologie in het licht van de theologie, Baarn 1980.

25 Houtepen, a.w., 147

26 Het is goed in dit verband te luisteren naar stemmen als van Van de Beek, zoals hierboven reeds genoemd. Ook denk ik aan de studie van H.A. Bakker: ‘Ze hebben lief, maar worden vervolgd’ Radicaal christendom in de tweede eeuw en nu, Zoetermeer 2005.

27 D. Bonhoeffer, Navolging, Baarn 1972: ‘Het lijkt in onze tijd zo moeilijk de smalle weg van de kerkelijke beslissing in alle zekerheid te gaan en toch in de volle wijdte van de Christusliefde tot alle mensen, van het geduld, de barmhartigheid, de ‘filantropie’ Gods (Tit.3:4) tot de zwakken en goddelozen te blijven; en toch moeten die twee samengaan,anders gaan wij mensenwegen. God geve ons bij alle ernst van de navolging de vreugde; bij alle neen tegen de zonde het ja tot de zondaar, bij alle tegenstand van de vijanden het overwinnende en winnende woord van het evangelie.’, 11. Hoewel in een geheel andere context gezegd, lijken mij deze woorden exact op onze missionaire situatie van toepassing.

28 De argumenten waarom Van de Beek deze weg niet wil gaan, kan men o.a. vinden in: Jezus Kurios. De Christologie als hart van de theologie, Kampen 1998, 9-16. Een kenmerkend citaat:’ Want de discussie over de prolegomena is niet alleen oeverloos, maar ze leidt ons ook nooit tot het geloof in Jezus Christus. Als dat zo was, zou na alles wat theologen daarin geïnvesteerd hebben, geconcludeerd moeten worden dat ongelovigen uiterst dom zijn of kwaadwillig niet willen toegeven wat ze eigenlijk zouden moeten toegeven. Noch het een noch het ander heb ik bij mijn atheïstische vrienden kunnen constateren’, 10. Zie ook : Gespannen liefde, 85 e.v.

29 Dietrich Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung, München 1985, 3. Auflage, de beroemde brief van 30 april 1944 en enkele daarop volgende, 303 e.v.

30 Wat ik hier bedoel is uitstekend verwoord door J. A. B. Jongeneel in zijn artikel ‘Christelijke theologie als missionaire theologie’ in: Kerk en Theologie 55(2004), 42-53. Men kan niet zeggen, dat hier een missioloog in een zekere bedrijfsblindheid alle aandacht voor zichzelf opeist, zoals bijvoorbeeld iemand anders zou kunnen doen door te zeggen: heel de theologie moet pastoraal of diaconaal zijn. Het gaat hier om de nieuwe context waarin de kerk en dus ook de theologie in Europa zijn komen te verkeren. De pas opgerichte Protestantse Theologische Universiteit krijgt de kans, nu deze een eigen onafhankelijke weg kan gaan, in alle vakken deze missionaire context te verdisconteren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2007

Theologia Reformata | 108 Pagina's

Ontmaskerend, persoonlijk en apologetisch: drie strategieën voor zending in Nederland1

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2007

Theologia Reformata | 108 Pagina's