Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KLEINE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KLEINE KRONIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weer een nieuwe bijbelvertaling?

Vele kerkeraden zullen zich de afgelopen weken hebben gebogen over de vijf vragen die het moderamen van de generale synode via de classicale vergaderingen o.a. aan hen heeft toegezonden. Je zou het een enquête kunnen noemen, een behoeftepeiling. Deze gaat uit van de Raad voor Contact en Overleg betreffende de Bijbel. Het gaat om een eventuele vertaling die de zogenoemde Nieuwe Vertaling van 1951 zou moeten opvolgen en vervangen. De kerkeraden o.a. wordt verzocht hun antwoorden door te zenden naar de classicale vergaderingen, waarna de classis in haar mei-vergadering tot een antwoord aan het moderamen der generale synode kan komen. Naast de vijf vragen waarop het antwoord moet worden geformuleerd, geeft men een uiteenzetting naar aanleiding van de vraag „Wat is een kerkbijbel? " We kennen tot op heden een aantal 'soorten" bijbels. De Statenvertaling, is er in twee edities. De gereviseerde uitgave van 1977 (wel geheten: de Tukkerbijbel) en die van de de GBS. Daarnaast is er de Nieuwe vertaling van 1951. Ook kennen we de Willibrordbijbel, een uitgave van de Katholieke Bijbelstichting. Er is ook de uitgave Groot Nieuws voor U, in 1972 het Nieuwe Testament en over enige tijd wordt een uitgave verwacht van de hele bijbel. Je zou deze laatste uitgave een soort missionaire bijbelvertaling kunnen noemen, bedoeld voor hen die van de kerktaal vervreemd zijn. In het begeleidend schrijven van de RCOB (afkorting voor bovengenoemde raad) wordt de verwachting uitgesproken dat deze Groot Nieuws voor U — uitgave van de hele bijbel weieens algemeen gebruikt kon gaan worden, ook in kerkdiensten. Ervaringen in het buitenland kunnen dat leren. Dit ondanks het grotere en principiële bezwaar dat in brede kring tegen deze „vertaling" is en wordt ingebracht. Welnu, de RCOB wil zich oriënteren d.m.v. deze enquête naar de wenselijkheid van een eventuele nieuwe Bijbelvertaling. Hoe moeten we daar tegenoverstaan? In het Hervormd Weekblad (orgaan van de Confessionele Vereniging) heeft prof. dr. G. P. van Itterzon zich daar in de volgende zin over uitgelaten.

Bezwaren van prof. Van Itterzon

We citeren nu prof. Van Itterzons woorden: „De zaak van bijbelvertaling is uitermate belangrijk. Hoe dieper we ons in de H. Schrift verdiepen, des te rijker kan ons geloofsleven worden. Elke commentaar op de bijbelboeken zal weer nieuwe vertalingen aandragen van woorden en uitdrukkingen, die nóg nauwkeuriger weergeven wat er aan schatten in de orginele bijbeltekst verborgen ligt. Als we al hun voorstellen zouden willen honoreren, zouden we goed doen, wanneer we ons een losbladige bijbel aanschaften, zodat we telkens, gelijk bij de kerkorde het geval is, de ene verouderde bladzijde door een andere nog betere, zouden kunnen vervangen. Een boek dus in een soort ringband met geperforeerde bladen. Maar hier rijzen nu mijn bezwaren. De eerste Nederlandse bijbel, die uit de grondtekst is vertaald, was onze bekende Statenvertaling. Het hoge doel van de vertalers was, dat men God ook in de Nederlandse taal zou horen spreken, zodat men zich zonder schaamte op de Nederlandse Bijbel zou kunnen beroepen. Het resultaat was, dat deze „overzetting" uit 1637 een standaardwerk is geworden, waaruit de gemeente meer dan drie eeuwen lang haar troost en kracht heeft kunnen putten. Pas 314 jaar later is de zgn. „Nieuwe vertaling" van het Ned. Bijbelgenootschap in handen van de gemeente gekomen en nu, slechts 31 jaar later, wordt al de vraag gesteld, of deze vertaling niet weer verouderd is en door een andere editie zou moeten worden vervangen. Omdat zo iets op hoge kosten zou komen te staan, is ook gevraagd of de kerken eventueel deze arbeid financieel zouden willen steunen. Al wordt met nadruk gesteld, dat de financiële vraag de beantwoording van de principiële vraag niet mag beïnvloeden.

Nu blijkt uit de stukken (als men het nog niet wist), dat inmiddels ook de Willibrordbijbel (de officiële kerkbijbel van de R.K. Kerk), de Groot Nieuws Bijbel en de Nieuwe Friese bijbelvertaling zijn verschenen. Bovendien wordt gevraagd, welke vertaalmethode zou moeten worden gevolgd. Moeten de vertalers, als het werk zou worden aangevat, zich zo dicht mogelijk bij de vorm van de grondtekst aansluiten (de zgn. idiolektische methode), of moeten ze de zaak zó uitdrukken, dat de lezer (of hoorder) van nu zoveel mogelijk eenzelfde reaktie kan hebben als de lezer (of hoorder) uit de tijd, dat de oorspronkelijke boeken verschenen (de

zgn. dynamische equivalente methode van vertalen).

Mijn eerste bezwaar is nu, dat de gemeente op deze wijze alle vastheid verliest. Ik bedoel het zo: Het is praktisch een rijk bezit , als men al vroeg in zijn jeugd woorden uit de Schrift van buiten leert.

Zoals het ook van enorme betekenis is, als men een groot aantal psalmen, gezangen en geestelijke liederen van buiten kent. Zulke woorden en liederen waren velen in blijde en vooral moeilijke en verdrietige tijden tot grote steun. Tot aan het einde van het leven heeft menigeen kracht en troost ervaren , als hij zich herinnerde, wat hij vroeger aan Schriftrijkdom had meegekregen.

Gaan we om de 30 jaar nieuwe vertalingen propageren en dat zelfs als „kerkbijbel", dan lijkt me dit pedagogisch fout. Want ook als de inhoud van de nieuwe woorden praktisch op hetzelfde neerkomt, raakt men bij alle vernieuwingen de steun kwijt, die men vroeger in zijn kostbare herinnering had. Men denke niet, dat dit bezwaar opkomt uit een conservatief verzet tegen vernieuwing. Maar tot de schatten der kerk behoren nu eenmaal de Heilige Schrift en het kerkelijk lied.

Zetten we die kostbaarheden om de 30 jaar op de tocht, dan hechten onze gedachten en ons geloof zich steeds opnieuw minder vast aan wat God in Zijn Woord heeft beloofd. Want al blijft de inhoud van het gebodene hetzelfde, het persoonlijk bezit van het kerkelijk goed wordt er minder van.

En als dan wordt gezegd, dat de vertaling 1951 nu „voor zeer veel jongeren volstrekt tot bijna onverstaanbaar" is geworden en dat ze ver af staat van de gemiddelde middelbare schooljeugd, is er, naar mijn mening, niet iets mis met de vertaling als zodanig, maar (dat geef ik toe) van de graad van kerkelijkheid (of onkerkelijkheid) thuis en van het onderricht, op school en op - de catechisatie wordt gegeven.

Als we onze godsdienstige opvoeding terugbrengen tot een vrijblijvende discussie over onderwerpen, waarbij we achteraf ook nog de bijbel willen betrekken, althans wanneer dit boek iets over ons onderwerp, naar onze persoonlijke smaak, zou kunnen zeggen, zal elke nieuwe vertaling het laten afweten.. Kennis van de Heilige Schrift waait een mens nu eenmaal niet zo maar aan. We moeten echt wel delven, om het kostbare erts naar boven te brengen.

Een tweede bezwaar acht ik, dat men ook voor „eigentijdsheid" pleit. De geschriften, waaruit onze bijbel bestaat, stammen uit vroeger eeuwen en het gevaar is levensgroot, dat we een nieuwe vertaling in het heden willen plaatsen, ook wat uitdrukkingen betreft. Zijn we dan niet bezig met onze eigentijdse uitleggingen in de vertaling te verwoorden? Over dit probleem zijn er, naar ieder, die is ingewijd, weet, grote spanningen tussen de beide bovengenoemde vertaalmethoden en hun vertegenwoordigers. Het lijkt me op dit ogenblik, nu de kruitdamp hierover nog niet is opgetrokken, op zijn minst voorbarig, om met een vertaling te gaan beginnen, terwijl men weet, dat hierover straks het nodige aan bezwaren en verzet zal worden ingebracht. Daar komt nog wat bij. Men wil ook een oecumenische kerkbijbel. Zou dat werkelijk kunnen? Zouden er in feite niet veel compromissen moeten worden gesloten, als men zowel voor de Protestantse kerken als voor de Rooms-Katholieke kerk een „kerkbijbel" (met de nadruk op „kerk") als een goed produkt zou willen hebben?

Het heeft zijn nut bij de studering van teksten de Statenvertaling, de Nieuwe Vertaling en de Willibrordbijbel met elkaar te vergèlijken. Maar zou men, als men de vertalers ervan bij elkaar bracht, tot een „oecumenische kerkbijbel" kunnen komen? Of zouden er dan, ter wille van de kerkelijke „leer", in stilte en met beleid, zoveel zekeringen moeten worden aangebracht, dat de vertaling niet helemaal eerlijk zou zijn? En wat de modernisering betreft: men heeft „Groot Nieuws voor U", waarmee sommigen zeer gelukkig zijn.

Maar zo zou een kerkbijbel er toch nooit mogen uitzien? Daarvoor komen er toch al te veel zinswendingen in voor, die de zaak wel verduidelijken, maar die toch in de oorspronkelijke tekst niet zijn te vinden en er een bepaalde uitlegging van zijn.

In de schilderkunst heeft men vele taferelen uit de heilsgeschiedenis bijv. in Vlaanderen of Nederland geplaatst. Keurig vertaald, maar zonder iets van de oorspronkelijke Oosterse kleur. Die kant willen we toch met vertalen niet op? Bij een schilder en in een preek kan het. Graag zelfs. Maar de tekst moet toch de klank van het origineel behouden en naar de vorm en inhoud (!) niet volslagen vernederlandst worden."

Tot zover de woorden van prof. Van Itterzon.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

KLEINE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's