Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het is volbracht”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het is volbracht”

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Johannes 19 : 30(m.)

GOEDE VRIJDAG

Ja, de lijdende Verlosser mocht wel aan het kruis, terugziende op Zijn arbeid, op Zijn lijden en strijden, op de triumf der genade, uitroepen: „Het is volbracht." De straf, die ons de vrede aanbrengt, is doordragen. De Wet, die moest worden vervuld, was naar de goedkeuring van God de Vader in alle stukken gehoorzaamd en vervuld. De zaligheid was voor al de Zijnen verdiend. Aan de gerechtigheid Gods was ten volle genoeg gedaan. Alles wat er door de barmhartige Hogepriester bij God de Vader te doen was, was verricht. De macht der duisternis, de duivel, de wereld, de zonde, waren overwonnen door de Slangenvertreder, de Zondevernieler, de Doorbreker, de Held der hulpe, de Heere Jezus Christus. De Zonne der gerechtigheid kon als een groot Licht, Zijn stralen werpen in de harten van het volk, dat in duisternis wandelt. In één woord kunnen wij dus alles samenvatten: volbracht was het ganse verlossingswerk, zoals de Zone Gods dat op Zich had genomen reeds in de raad des vredes, zeggende tot de Vader: „Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God."

De dichter van de 40ste Psalm mocht dit aldus bezingen, en wij zingen het hem na tot verheerlijking van de barmhartige Hogepriester:

Br andoffer en, noch offer voor de schuld, Voldeden aan Uw eis, noch eer.

Toen zeid' ik: Zie, Ik kom, o Heer'! De rol des boeks is met Mijn Naam vervuld. Mijn ziel, U opgedragen, Wil U alleen behagen; Mijn liefd' en ijver brandt; Ik draag Uw heil'ge Wet, Die Gij de sterv'ling zet, In 't binnenst ingewand.

Ziende op dit alles mogen wij dus met vrij-en blijmoedigheid zeggen, dat dit 6de kruiswoord van Jezus Christus, en Die gekruist, ons spreekt van blijdschap in de hemel. Op aarde openbaarde zich rondom het middelste kruis veel koude onverschilligheid, ja, zelfs veel vijandschap. Zulk een Messias, Die ging lijden en sterven voor hoeren, tollenaren en zondaren, begeerde Israël niet. Hem wilden de zijnen niet aannemen.

Zo was het in de hemel natuurlijk niet. Een engel had toch verkondigd bij Jezus' geboorte, en daarbij al gewezen op Zijn kruisweg: Ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal, nl. dat u heden geboren is de Zaligmaker, Welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teken zijn: ij zult dit Kindeke vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe" (Lukas 2 : 10— 12). Een menigte des hemelsen heirlegers zong in de velden van Efratha de aangrijpende engelenzang: Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen." Engelen dienden de Zaligmaker tijdens Zijn rondwandeling op aarde, bij de verzoeking in de woestijn: „en de engelen dienden Hem" (Marcus 1 : 13).

Zouden zij nu dan blote toeschouwers zijn bij Jezus' 6de kruiswoord: „Het is volbracht"? — Dat is niet mogelijk. De engelen zijn begerig om in het verlossingswerk in te zien. In heel Gods Woord blijkt, dat zij er in meeleven.

En de Vader Zelf, Die Zijn eniggeboren, geliefde Zoon in de wereld gezonden had, heeft meermalen getoond, dat Zijn Zoon Hem lief was, ook in Zijn vernedering. Heeft Hij niet bij Jezus' Doop in de Jordaan, 'bij Zijn verheerlijking op de berg, aldus verzekerd: „Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb"? Dus was er nu natuurlijk blijdschap op Gods troon in de hemel, in het Goddelijk Vaderhart, toen Zijn eigen Zoon mocht triumferen: „Het is volbracht!"

De duivel had God de Heere Zijn eer, Zijn kroon willen ontroven, en Hem Zelf onttronen. En het was hem, helaas!, gelukt ook Adam en Eva in zijn opstand mee te trekken. Nu echter, bij het: „Het is volbracht" van God de Zoon, bleek het zonneklaar: „De Heere regeert." Alles en allen in de hemel, op de aarde, in de hel, Zijn aan Hem onderworpen en moeten zelfs medewerken aan de uitvoering van Zijn raad. De duivelen hadden te vroeg gejuicht. Als de grote Doorbreker, doorgebroken door alle Gode vijandige, boze machten juicht: „Het is volbracht!" — dan is dat de vrucht van een definitief triumferen. Deze nederlaag op Golgotha, bij een schijnbare overwinning, zal satan, hoe hij ook moge, woeden, als Hitier, die een van zijn trouwe trawanten was, deze nederlaag zal hij nooit te boven komen. Zo is de weg gebaand tot de uiteindelijke zegepraal van de Christus, ten spijt van de valse profeet, en van de anti-christ met zijn tekenen, in het laatst der dagen. Dan gaat in volkomen vervulling, wat er ligt in 's Heilands triumfkreet: „Het is volbracht!", waarin zo'n diep perspectief ligt en waarvan wij nu reeds in geloof en hope zingen:

Het briesend paard moet eind'lijk sneven, Hoe snel het draav' in 't oorlogsveld; 't Kan niemand d' overwinning geven, Zijn grote sterkte baat geen held.

Neen, de Heer' der heren Doet ons triumferen; Hij, geducht in macht, Slaat elk gunstig gade, Die op Zijn genade In benauwdheid wacht.

„Het is volbracht!" — Aan het recht en de gerechtigheid Gods is volkomen genoeg gedaan. Voor de zonden, tegen de allerhoogste Majesteit bedreven, is ten volle geboet. De schuld is tot de laatste penning betaald voor allen, die de verschijning van de Zaligmaker liefhebben.

Nu behoeft de Vader Zijn geliefde Zoon niet meer te verlaten. En de Zoon behoeft nooit meer te klagen: „Eli, Eli! lama sabachtani", „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten? " Al de fiolen van Gods toorn zijn immers over Hem uitgegoten, tot de laatste druppel toe. De Zoon had in Zijn hogepriesterlijk gebed gebeden: „En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader! bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was." Welk een innig gebed! Een gebed uit de diepte van Zijn vernedering en lijden! Een gebed, dat alleen maar, en gewisselijk, verhoord worden kan, want aan alle voorwaarden voor deze verhoring was volkomen voldaan; in het bijzonder aan die, waarvan onze Heidelbergse Catechismus met zoveel beslistheid en met zoveel klaarheid aldus spreekt: „Aangezien wij dan

naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan, en wederom tot genade komen? " Antwoord: „God wil, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede; daarom moeten wij aan haar, of door onszelf, of door een ander, volkomenlijk betalen."

Het is volbracht, geheel volbracht, en dus kan de bede van het hogepriesterlijk gebed verhoord worden. Nu kan de Vader de Zoon uitermate verhogen en Hem een Naam geven, welke boven alle naam is, opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn.

Alles was volbracht, wat geschieden moest om Gods onteerde en gelasterde Naam in onze menselijke natuur te verheerlijken, en dus kon de grote Wetgever, de rechtvaardige Rechter, de eeuwige Koning, Zijn toornig aangezicht afwenden van de zondaar, om Zich aan hem te openbaren als de God des ontfermens, Wiens vriendelijk aangezicht verspreidt vrolijkheid en licht.

Blijdschap was er in de hemel, ook bij de engelen Gods. Wij roerden dit reeds even aan als een inleiding. Zij juichen, want hun Heere heeft Zijn strijd volstreden. Nadat God alles had geschapen, lezen wij: „Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir; en toen juichten al de morgensterren, d.w.z. de engelen." Zouden zij nu dan gezwegen hebben, nu mogelijk was gemaakt, en werkelijkheid zou worden, het werk der herschepping? Blijdschap is er immers in de hemel bij de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert. Hoe groot zal nu dus hun vreugde zijn geweest, nu de Behouder der wereld een eeuwige verlossing heeft aangebracht voor een schare, die niemand tellen kan. Nog veel heerlijker dan bij de schepping, nog veel rijker en voller dan bij Jezus' geboorte, in de velden van Efratha, is geweest het onvergelijkbaar schone gezang van de engelenkoren bij de triomfkreet van de machtige Doorbreker: , , Het is volbracht!" — Wat zal het niet zijn, mijn lezer, als wij er eens toe verwaardigd mogen worden dat ongeevenaarde koor van troongeesten Gods te zien èn te horen. Bij tijden en ogenblikken kunnen de kinderen Gods er wel eens heimwee naar hebben. Ook wij? Vergeten wij het niet, de begeerte, om met Paulus en Silas, die het in de kerker deden, met de engelen, Gode lofzangen te zingen, dat is een kenmerk van leven.

Blijdschap in de hemel is er zeer zeker ook geweest bij de gezaligden, toen van het middelste kruis klonk van de lippen van de stervende Plaatsbekleder: „Het is volbracht!" Blijdschap bij een Mozes, bij Elia, die immers op de berg der verheerlijking niet alleen zeiden Zijn uitgang, die Hij volbrengen zoude te Jeruzalem, doch die daar ook hebben geproefd een voorsmaak van Zijn verheerlijking. Ja, al de gezaligden hebben op het: „Het is volbracht!" met verheuging uitgezien naar de komst van de Man van smarten, van de Heere der heerlijkheid, in hun midden, voor de troon des Vaders, met Zijn eigen bloed. Met zielehunkering hebben zij toen verlangd, om dan hun kronen neer te werpen voor de Gekroonde met doornen, maar ook met eer en heerlijkheid, zingende: „Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie." — Kennen wij iets, al zijn wij nog in het strijdperk van dit leven, van dat overwinningslied, dat hierboven zal weerklinken zonder wanklanken, en in alle eeuwigheid?

„Het is volbracht!" — Dat 6de kruiswoord spreekt van zaligheid voor verlorenen. En dus is er alle reden voor onze 3de hoofdgedachte: „Het is volbracht" — zo troost het Evangelie. Hemel en aarde had God geschapen, opdat de hemelen zouden vertellen Gods eer en het uitspansel zou verkondigen Zijner handen werk. Groot was de eer aan de mens bewezen als beelddrager Gods. Heerschappij kreeg hij over al het geschapene, opdat hij dan weer met dat alles de Heere zou dienen en Zijn heerlijke, nooit genoeg te prijzen en te verheerlijken Naam groot maken.

Aan die schone eerste tijd na de schepping echter, toen alles goed was, zéér goed, werd een einde gemaakt door de val in zonde. Moedwillig en vrijwillig stortte de kroon der schepping zich in een poel van ellende. Tot de zonde liet hij zich verlokken door de grote wederpartijder Gods, wiens naam Satan is, die niet onder de Koning der koningen wilde staan, voor wie er geen verlossing mogelijk is, „want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan" (Hebr. 2 : 16). De mens liet zich meeslepen door hem, die niet zien kan, dat de mens gelukkig is in het dienen van God en die zich verheugt over 's mensen ellende. Sinds die verschrikkelijke gebeurtenis in de hof van Eden wordt de Heere God de Hem toekomende ere niet meer toegebracht door de natuurlijke mens, die een gebondene, een gevangene is van de satan. Ontzettende staat en stand! Neen, er is geen grootmaken meer van de Naam des Heeren in de staat der zonde. Wat er wel is? — Een zwijgen van Hem; het is, alsof er geen God meer in de hemel troont. Ja! wat nog gruwelijker is, er is een onteren van God door Zijn Naam ijdellijk te gebruiken. Ja, het is vreselijk het te moeten zeggen, menigeen neemt Gods Naam op de lippen om daarmee zijn eigen verdoemenis over zich in te roepen. Ontzettend diep zijn wij in onze eerste voorouders weggezonken. Wat kunnen en willen wij mensen nu voor onszelf bereiken? Alleen dit, dat wij ons al dieper indompelen in de ruisende kuil en het modderig slijk van zonde en ellende. Wel wordt gezocht velerlei genot in de wereld. Doch vrede kan dat in ons hart niet geven. Al dat geluk is van voorbijgaande aard, schijn. De wereld gaat voorbij, mijn lezer, en al haar begeerlijkheden. En het hart ook van de gevallen mens blijft hunkeren naar goederen en naar geluk, die blijven.

Voor zulke verlorenen, dood door de misdaden en zonden, echter is er nu nog redding mogelijk, want er is een Redder, een Zaligmaker, Die aan Golgotha's kruis heeft uitgeroepen: „Het is volbracht!" Dat is de Evangelieboodschap.

De ogen en de oren der discipelen zijn gesloten voor de heerlijkheid, waarvan dit kruiswoord spreekt, want zij gaan mistroostig heen om te treuren en te wenen. Van nature, mijn lezers, zijn ons aller ogen er voor gesloten. Dood door de misdaden en de zonden, zijn we ook blind voor het bederf, dat in onze leden woelt. Zullen we uit dit: „Het is volbracht!" de rechte troost putten, dan moeten ons de schellen van de ogen vallen. Eerst zullen wij moeten zien, dat er ook voor ons zoveel was te volbrengen, dat wij zelf niet volbrengen kunnen. Hoe zou het mogelijk zijn heerlijkheid te zien in een volbracht werk, waarvan wij niet geloven, dat het nodig was? Hier is dan ook alleen zaligheid te vinden voor hen, die ontdekt zijn door Gods Woord en Geest aan hun verloren staat en toestand, die dus leven in het besef van hun verdoemelijkheid voor God, die erkennen de rechtvaardigheid van het vonnis van de eeuwige dood.

Tot dezulken komt nu het Evangelie van het 6de kruiswoord, het Evangelie van het borgtochtelijk lijden en sterven van Christus, van het volbrachte werk, waarvan de stervende Borg getuigt: Het is volbracht!" Dit werk is geen werk, dat slechts gedeeltelijk is volbracht, of dat allerlei gebreken heeft, en dat dus aanvulling of verbetering zou nodig hebben. Het is een onwaardeerbaar voorrecht, dat de blijde boodschap niet zulk een troosteloze, hopeloze boodschap is. Neen, wij mogen er ons in verblijden, dat het Evangelie de boodschap is van vrije en van rijke genade. Luisteren wij slechts naar de apostel Paulus, die het zelf zo diep ervaren heeft: En worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is"(Rom. 3:24).

De waarschuwing gaat dus uit bij het naderen van de Goede Vrijdag, het einde van de lijdensweken: Indien iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking: aranatha, de Heere komt" (1 Cor. 16:22).

O, mijn lezers, wat zal het toch niet zijn buiten Christus te leven en straks ook te sterven en dan voor de rechtvaardige Rechter te moeten verschijnen, gehuld in de mantel van onze gerechtigheid, die is als een wegwerpelijk kleed, en dan op 1000 vragen geen enkel antwoord. Melaats van de hoofdschedel af tot aan de voetzool toe!

„Zo zijn wij dan gezanten van Christus' wege, alsof God door ons bade. Wij bidden van Christus' wege: aat u met God verzoenen!" (2 Cor. 5 : 20).

Nog is het niet te laat. Nog breidt de Christus Zijn armen lokkend en nodigend uit in Zijn 6de kruiswoord: „Het is volbracht."

Daar buiten is het altijd: dat bed is te

kort; dat dek is te smal. Hier echter, in de armen, aan het hart, in het werk van de stervende Zaligmaker, hier is de rust des geloofs. „Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, gij en uw huis." Bid, mijn lezer, om die genadegave des geloofs. De Heilige Geest is ook de Geest des geloofs. En zij het onder veel strijd: , , Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp." - — Het is zalig rusten op het bed van vrije genade: „Het is volbracht."

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 april 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

„Het is volbracht”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 april 1960

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's